'Het is verboden in het park:
Behalve toelating van de Minister van Leefmilieu,
buiten de fietspaden te fietsen, met uitzondering
van de fietsen van kinderen onder de 11 jaar.’
Uit het Parkreglement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
<<< lees eerst het stuk over Antwerpen!
Zaterdag 4 april 2009: metrodag in België. Vorige week deed ik verslag van een wandeling door een tramtunnel in Antwerpen. Vandaag de voortzetting van dit verhaal in Brussel. Wat is daar aan de hand? Kijk op het kaartje.
De MIVB / STIB (Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel) beschikte tot en met vrijdag 3 april over twee metrolijnen. De eerste was de langste en slingerde zich voornamelijk in oost- westrichting door deze stad met - in het totale Brussels Hoofdstedelijk Gewest - ruim een miljoen inwoners. Die lijn was aan beide uiteinden gesplitst in twee takken, en kende dus vier eindpunten: Koning Boudewijn / Roi Baudouin in het noordwesten, Erasmus / Erasme in het zuidwesten (ik was hier in 2005), Hermann Debroux (zuidoost) en Stokkel / Stockel (noordoost).
Naast die ene lange lijn was er lijn 2, die een hoefijzervorm had, de buitenrand van het centrum aanhield en lijn 1 kruiste op station Kunst-Wet / Arts-Loi en Simonis. Lijn 2 liep van Simonis naar Delacroix en was de kortste en tevens de drukste; een ware mensenzee in de spits.
Met ingang van vandaag is de ring gedicht. De Brusselse metro heeft nu wat de Amsterdamse niet heeft: een ringlijn die echt rondloopt (en de Amsterdamse kan dan nog bogen op verzakte huizen, die Brussel weer niet heeft). Lijn 2 loopt nu van Simonis naar Simonis. Nou moet je niet denken dat de metrorijtuigen maar dom in de rondte rijden, rond en rond en rond, zoals in Glasgow het geval schijnt te zijn. Nee, ze gaan wel degelijk heen en weer. De metro’s die met de klok meerijden, vertrekken van Simonis Elizabeth en komen aan op Simonis Leopold II, en vice versa.
Lijn 2 kreeg op dat drukke cirkeltraject steun van lijn 6 die het rondje meerijdt vanaf Simonis Elizabeth en daarna vanaf Simonis Leopold II doorrijdt naar Koning Boudewijn (het barst hier van de koningen en koninginnen; België is er nog gekker op dan wij). Meer lucht dus, op de ring, met in de spits een frequentie van 3 minuten.
Op de vroegere lijn 1 moesten de metro’s van en naar Koning Boudewijn kop maken op Beekkant. Die bottleneck is met deze nieuwe dienstregeling verdwenen. De langste lijn werd lijn 5 (Erasmus – Hermann Debroux). Lijn 1 bedient het stuk dat overbleef na deze hele ruilverkaveling: Weststation / Gare de l’Ouest – Stokkel / Stockel. Dat Weststation is geheel nieuw, en wordt op deze zaterdag geopend. Het wordt bediend door alle vier de metrolijnen.
Om dat alles te vieren is de metro / métro vandaag gratis / gratuit (lastig, die twee talen!; en vergeet er maar geen een, want dan raak je hier als scribent al heel gauw in de stront / merde). Het leidde tot een drukte die niet altijd gezellig meer was, zoals op de foto op De Brouckère. Het metroverkeer kwam even tot stilstand, de indicatielampjes op de bordjes bewogen niet meer en er ontstond een mensenmenigte van wel duizend Belgjes, waar je als Hollander tenminste nog bovenuit kunt ademen. Deze metro reed leeg weg, vlak nadat ik de foto nam. Gelukkig verscheen er snel daarna toch ineens weer een metrorijtuig. Dat slokte de helft van deze dwergen op, en ik wachtte geduldig op de volgende, die de rest meenam.
En dan zeggen ze, dat ‘Ollanders tuk zijn op een voordeeltje! Nou, we zijn op pad. We gaan een paar nieuwigheden bezoeken op dit metronet, en later onze neus ook nog even boven de grond steken, zo maar ergens. Probeer er geen chronologisch verhaal in te lezen; het zijn zo maar wat flarden.
Eerst het nieuwe Weststation maar eens bezoeken. Het ingewikkelde station strekt zich uit over meerdere bovengrondse niveau’s en is daarmee een van de weinige Brusselse metrostations die geheel boven maaiveld liggen. Op de foto komen metrolijnen uit de grond opzetten, en blijven anderen rechtdoor gaan boven het aardoppervlak. Ik snap nooit veel van de Brusselse metro, weet nooit waar ik naartoe moet, maar zie deze keer ook geboren Brusselaars verdwaasd heen en weer lopen; het is allemaal nog nieuw, dit Weststation.
Zo nieuw, dat het nog niet eens af is; de gewoonte, reizigers op de openingsdag halve waar te bieden, bestaat blijkbaar overal in de Benelux. Op de perrons staan nog hijskranen; in de hal is de BOOTIK, het glazen plaatskaartenkantoor, nog niet geopend.
Hanglampen zwalpen vervaarlijk heen en weer, bewogen door stormwind die hier vandaag niet staat. Achteraf lees ik, dat deze lampen een kunstwerk vormen, en niet alleen branden door elektriciteit, maar er ook door bewogen worden.
Het is toch een kunstig station, het Weststation, met een fraaie, ruime hal en een modern uiterlijk. Eigenlijk veel te mooi voor de buurt waarin het gebouwd is; vlag op een modderschuit. Het station geeft uitzicht op grauwbetonnen woonkazernes. Bij één ervan haalt men halsbrekende toeren uit met een verhuisliftje dat de meubels transporteert van iemand die hier blijkbaar graag wil wonen, 40 meter in de lucht; ieder zijn meug.
In de stationshal hangt een – vanzelfsprekend ook weer tweetalig – plakkaat, met mededeling dat eergisteren, 2 april 2009, de lusvorming van de Ring en dit Weststation ingehuldigd zijn door koning Albert II. Dat geschiedde in tegenwoordigheid van verkeersminister Pascal Smet en een aantal andere hotemetoten waarvan de aanwezigheid voor de generaties na ons is vastgelegd op de gedenkplaat.
Ik heb een beetje medelijden met de koning. Die komt alleen in een metro als er één opengaat, of zoveel jaar bestaat. Zo’n man kan nou nooit eens op een zaterdagmiddag zeggen: ‘Kom, ik pak vandaag de metro eens, voor de lol, incognito, als een doodgewone Brusselaar; het is gratis, vandaag’. Een koning kan nooit zo’n hobby hebben als ik; dat kan gewoon niet.
Er klinkt hier een vrolijk muziekje uit de luidsprekers, om de wachtenden kalm te houden. Een jongetje laveert een mooie, kleurige palmpaas door de mensenmenigte; het is morgen palmpasen. Hij steekt er bijna een paar medereizigers de ogen mee uit de kassen, maar het mag hem niet deren: hij heeft een prachtige palmpaas. ‘Beleef de ervaring’, gebiedt MIVB; en ik doe niet anders; de hele middag. ‘Zich verplaatsen’, luidt trouwens het motto van de MIVB-site; een bondige samenvatting van OV, inderdaad.
Mijn ervaring die ik met de Brusselse metro beleef, is voornamelijk: verdwalen. Op dit station Delacroix snap ik eindelijk hoe het komt dat ik zo weinig van de Brusselse metro snap. Het is me nog nooit echt eerder opgevallen, maar de metro rijdt links, net als de treinen van de NMBS. Daarom loop ik altijd te dolen in Brussel.
Delacroix was tot/met gisteren het nieuwste metrostation van Brussel. Het is geopend in 2006 en was sindsdien eindpunt van lijn 2. Die lijn is langzaam uitgebreid van een hoefijzer tot een ring. Het ging veel te traag naar de smaak van vele Brusselaren. Lijn 2 vorderde met één station per drie jaar, ofwel zo’n meter per werkdag.
Delacroix ligt op een brug boven een kanaal. Ook hier fotografeer ik alleen maar de oranje metrorijtuigen die dateren uit de jaren 70, toen het metrowezen in Brussel begon. Er rijden ook nieuwe rond, de BOA’s van de Spaanse fabrikant CAF, maar die heb ik vandaag toevallig niet goed voor de camera gekregen. Ik heb er ook niet ingezeten.
Dat mens met die strakke kont / derrière heb ik vanmiddag een keer of 200 gezien. L’Oreal hamert zijn boodschap er werkelijk in: geen slankere bips dan met hun smeerselstjes. Als je in deze stad nog schaarser geklede dames wilt zien, moet je naar links kijken als de trein uit Holland station Noord nadert. Daar is vermoedelijk de enige hoerenbuurt ter wereld, waar je vanuit de trein je keuze al kunt maken – als je niet voor iets geheel anders naar Brussel gekomen zou zijn dan de snollekes.
… het station waar de ring begint en eindigt. ‘Terminus / èndepünte’, roept de bestuurder om, als we het naderen. Op Simonis raak ik de weg nu helemaal kwijt, en beland ik op een perron waar verder niemand beland is. Snel keer ik op mijn schreden terug. Ingewikkeld, zo’n rondlopende ring, die toch twee uiteinden blijkt te hebben. Het is meer een ouroboros, een slang die in zijn eigen staart bijt.
We hadden zoals gezegd, metrolijnen 1, 2, 5 en 6. Is er dan geen lijn 3 en 4? Jazeker, maar dat zijn Premetrolijnen. Premetro is Belgisch voor een tramlijn die door een tunnel gaat en misschien ooit tot metro gepromoveerd zal worden. Daarom zijn veel premetrolijnen alvast uitgerust met hoge stations, naast de lage waarlangs de trams stoppen.
Meestal komt het er niet van. Enkele van de huidige Brusselse metrolijnen zijn hun bestaan inderdaad begonnen als Premetro. Maar de meeste blijven eeuwig steken in het larvenstadium van tram. In Antwerpen heeft men al heel lang geleden afgezien van een echte metro. Toch blijft men die tram-in-een-tunnel Premetro noemen, zoals je ook doctorandussen hebt, die nooit doctor worden.
Brussel kent twee Premetro’s, waarvan de langste, hier in de binnenstad, onder meer doorloopt onder station Noord, station Zuid en de Boulevard - Anspach - Laan. Bij een vorig bezoek aan Brussel, in 2003, vond ik die Premetro maar een onding. Er reden een stuk of zeven tramlijnen door, elk met hun eigen frequentie, wagenlengte en op- en afrit naar de tunnel. Het gaf opstoppingen.
Niet lang geleden heeft de MIVB een drastische sanering doorgevoerd. Er zijn nog twee tramlijnen over die de hele Premetrotunnel doen: 3 en 4. Daarnaast zijn er nog een paar lijnen die alleen bij de uiteinden een paar haltes meenemen. De rest is ingekort, opgedoekt of omgeleid. ’s Avonds rijden er weer andere lijnen dan overdag; erg overzichtelijk is het allemaal nog steeds niet.
Ik heb ook geen idee of deze Premetro ook gratis is, net als de metro, maar ik waag het er maar op. Een paar haltetjes met lijn 3 of 4; wie zal me de pret ontzeggen? Die lijnen rijden met hypermoderne trams met vijf geledingen. Ondanks de sanering zitten die trams nog propvol. Ze schudden en slingeren onaangenaam. Bij de meeste stations gaan de deuren aan beide zijden tegelijk open, waarna je dus ook van twee kanten onder de voet wordt gelopen door in- en uitstappende reizigers. Dat halteren langs twee perrons tegelijk is om de doorstroming te bevorderen. Desondanks schieten de trams nog steeds niet erg op.
Dit is kortom helemaal naks, zo’n Premetro, helemaal naatje. In een wereldstad als Brussel zou het devies moeten luiden: of metro of niets. Snel terug naar de echte metro, dus.
Ik doe nu eens een rondje op lijn 2, van Simonis tot Simonis. Het duurt 26 minuten, gedurende welke tijd we 19 stations aandoen – Simonis dubbel meegeteld. Onderweg stappen mensen uit, en stappen mensen in, maar blijft het druk.
Wat een rare manier om een stad te doen! Ik zie van Brussel deze keer alleen de rotsbodem, waaruit die tunnel is uitgehouwen. Je zou om heel andere redenen naar zo’n stad kunnen reizen: een stadswandeling door de parken, bezoek van een van de vele fraaie musea, een goed restaurant…
Dit is van de zotte! Ik pak lijn 6 naar Koning Boudewijn, en besluit, zo maar ergens uit te stappen en gewoon maar te zien wat ik er boven de grond zal zien. Mijn keuze valt op station Bockstael.
Wat gebeurt er als je zomaar ergens uit een metro stapt, aan het eind van een middag, in een stad die je niet echt goed kent? Een romanticus (en dat ben ik ergens soms een beetje) zou hopen, dat hij er dé avondschemering van zijn bestaan zou zien, er het mooiste verhaal zou oprapen, of de ontmoeting van zijn leven zou meemaken, die datzelfde leven ineens een heel andere wending zou geven. Soms denk je dat dat te gebeuren staat; soms denk je dat het in de lucht zit. Maar dan gebeurt het toch ook niet. Misschien gebeurt het juist als je er zelfs helemaal niet aan denkt.
Hoe dan ook: het is altijd verkieslijker, je verhalen door het toeval te laten schrijven, dan je dagtochten tot in de puntjes voor te bereiden. Dan krijg je meestal precies wat je verwachtte, en had je eigenlijk de deur niet uitgehoeven.
Bockstael, daarbij heb ik een associatie van hoogovens die zwarte wolken uitbraken uit wijde monden. Maar als ik bovenkom uit het metrostation, beland ik in een brede winkelallee, de Boulevard - Emile Bockstael - Laan. Ik kijk op de winkelruiten en in de etalages, of daar nog aardige Belgicismen te lezen staan. Maar na een paarhonderd meter zie ik in de verte een mooie, grijswitte kathedraal boven de daken verschijnen, en sla een zijstraat in, en nog een zijstraat, op weg naar die ongetwijfeld fotograferenswaardige kerk.
Ik passeer huizen met – typisch Brussels! – balkonnetjes als in Parijs, en bouwputten waar nieuwbouw gaat komen. Je moet in deze buurt geen kauwgompapiertje weggooien; daar staan nog net geen lijfstraffen op. Ik steek de spoorbaan over, die hier in een uitgraving ligt. Bockstael is ook een NMBS-station; ik kwam er langs die keer dat ik naar Aalst ging.
De kathedraal heet Onze Lieve Vrouw / Notre Dame, en ligt boven een autoriool, een zeer drukke verkeersweg. Ik druk op een knop en na een paar minuten mag ik oversteken. Nu betreed ik de kerk, maar er is een dienst aan de gang, en dan zijn ketters niet welkom voor een bezichtiging. Dus keer ik terug en steek opnieuw die verkeerscloaca over. Wat dan te bezichtigen in Bockstael, als deze wijk tenminste zo heet?
Dit parkje dan maar, met een veldje vol kegelvormige gewassen, met een kapel met natuurlijk een heilige erin, en met een parkreglement dat groter is dan het park zelf. Ik citeerde er aan de bovenkant van dit artikel uit: kinderfietsen mogen hier fietsen, waar volwassen fietsen dat niet mogen. Er wordt weinig gefietst, maar wel fanatiek gevoetbald, door jongetjes die hopen, eens in het Belgische elftal te komen, en dat dat dan meer voorstelt dan anno 2009.
In het park staan pompeuze beelden van dooie koningen. Ze werken me op de lachspieren. Alles is heel groot, in Brussel; soms heel groot en heel mooi, maar ook heel vaak groot en heel lelijk.
In dat flatje daar, daar wonen allemaal mensen die daar misschien al tientallen jaren wonen, en daar geleefd hebben, gehuild, gelachen, liefgehad, gewerkt, gehaat, gehoopt, gefeest, gebeden, gerouwd; teleurgesteld zijn geweest, geboren zijn, zullen sterven. En ik loop er zomaar langs, omdat ik het niet kon laten, ergens uit de metro te stappen en een zijstraat van een zijstraat in te lopen. Misschien zit er in zo’n appartement nu net iemand aan zijn sores te denken, ziet mij lopen, en denkt exact op dit moment: zou die lange vent - toerist zeker, hij loopt de kerk te fotograferen - dat nou ook wel eens hebben?
Dit is ten minste een gedachte; een nog tamelijk fascinerende, ook. Ik schrijf hem in telegramstijl op. Maar meer is hier vast niet te halen voor een schrijver. Ik loop dezelfde weg terug naar station Bockstael, dat ik tot mijn verbazing nog weet te vinden.
Thuis google ik op, waar ik nu precies geweest ben. Dat was in de deelgemeente Laken. Daar woont de koninklijke familie, waarvan ik de voorzaten al vereeuwigd zag. Hun paleizen staan in een domein van vele vierkante kilometers, dat gedeeltelijk toegankelijk is voor publiek, en waarvan dat miezerige parkje van daarnet slechts een zeer kleine uitloper is. Ik ben rakelings gelopen langs het reeds gesloten toegangshek. Ook sommige paleizen zijn toegankelijk voor kijklustigen. Verder komt er bijna geen einde aan de opsomming van toeristische attracties en bezienswaardigheden in Laken: musea, kerken, kerkhoven, die ik dus allemaal gemist heb door hier pas tegen zessen aan te komen waaien.
Grote onzin wat ik daarnet zei. Je moet zo’n dagtocht wel degelijk heel degelijk voorbereiden. Ik zet Laken op de lijst van plekken waar ik nog een keer heen wil – maar ik moet zeggen, dat die steeds langer wordt. Of het er ooit nog van komt?
Frans Mensonides
21 april 2009
Er geweest zaterdag 4 april 2009.
© Frans Mensonides, Leiden, 2009.