Bij Jan en Trijntje thuis

Zedeprinten Startpagina <<< Een boer (inleiding) <<< Een boer (vertaling) <<<

Jan en Trijntje: twee opgeruimde mensen die er plezier in hebben, de hele dag de handen uit de mouwen te steken in hun boerenbedrijfje. Ze mopperen nooit en hebben daar ook weinig reden toe, want hun inspanningen leveren flinke inkomsten op. De doorsnee-boer in het Holland van de 17e eeuw was een welvarend mens.

 

Specialisatie

De boer van de Gouden Eeuw was een specialist; zijn boerderij een commerciële en marktgerichte onderneming. Zijn voorgangers uit de middeleeuwen hadden meestal gemengd bedrijf uitgeoefend: zowel landbouw als veeteelt. Na 1580 beleefden de steden in de Nederlanden een ware bevolkingsexplosie. De boeren moesten daardoor steeds meer voedsel produceren voor de stadsbewoners. In de welvarende steden van Holland nam bijvoorbeeld de vraag naar vlees sterk toe. Specialisatie en schaalvergroting waren de antwoorden op de toenemende vraag naar landbouwproducten.

Jan en Trijn hebben zich, zoals veel boeren op de zee- en rivierklei van Holland, gespecialiseerd in de veeteelt. Maar ook binnen hun kleine bedrijfje heerst een strikte taakverdeling. Trijn houdt zich bezig met de productie en de verkoop van kaas en boter. Sommige van haar collega-boerinnen gaan in het dorp of in de stad met zuivel en eieren langs de deuren. Jan bemoeit zich met het vee; dat wordt gezien als mannenwerk, zoals Huygens schrijft. Een gedeelte van het vee wordt vetgeweid voor de slacht.

 

Schaalvergroting

In de tijd van Huygens waren de boerenbedrijven klein. De meeste boeren hadden geen knechten in dienst. Akkerbouwers huurden doorgaans alleen in de oogsttijd wat extra personeel in.

Pas later in de Gouden Eeuw trad schaalvergroting op. Vooral in het noorden van Holland werd veel geld geïnvesteerd in droogmakerijen. Grote meren als de Schermer en Beemster werden drooggemalen. Rijke speculanten uit Amsterdam leverden het benodigde kapitaal in de hoop, het ingepolderde land voor een hoge som te kunnen verpachten. Op het ter beschikking gekomen bouwland ontstonden grote boerenbedrijven.

Boeren in de Gouden Eeuw produceerden niet alleen voedsel voor zichzelf en de dichtstbijzijnde stad. Veel van hun producten waren bestemd voor de export. Sommige boeren voerden producten als boter uit en namen voor eigen gebruik genoegen met geïmporteerde waren van mindere kwaliteit. Tegelijkertijd produceerde de Republiek te weinig graan en koren om de circa twee miljoen inwoners te kunnen voorzien van voedsel. Op grote schaal werd graan geïmporteerd uit het Oostzeegebied.

 

Hallenhuis

Huygens schrijft niet hoe de boerderij van Jan en Trijn er heeft uitgezien. Gelukkig staan er in de omgeving van Den Haag nog steeds enkele boerderijen uit hun tijd, zodat we er toch een indruk van kunnen krijgen.

Veel boerderijen uit die streek behoorden tot het hallenhuistype. Woonhuis en stal waren gevestigd onder één dak; in de nabijheid van de boerderij stonden een of meer hooibergen. De stal was een lange, smalle ruimte. In het midden stond in de lengterichting een lange voedertrog; langs de muren waren er paden voor het afvoeren van de mest.

Het woongedeelte was vaak luxueus ingericht. De houten lepels en borden hadden plaatsgemaakt voor tinnen eetgerei. Wat rijkere boeren bezaten zelfs zilveren voorwerpen. En in de meeste boerderijen was wel een boekenplankje aanwezig met naast de bijbel nog enkele andere boeken. De overgrote meerderheid van de boeren kon lezen en schrijven. De boer uit de Gouden Eeuw was een ontwikkeld mens; zijn spreekwoordelijke domheid was niet meer dan een etiket, opgeplakt door stadsbewoners.


Meer weten?

Boerderijen in Zuid-Holland (Cultuurwijzer.nl).

H.Brouwer Schut, ‘Bouwmanswoningen in Voorburg’. In: A. Jacobs, G. Langerak, K. van der Leer (red.), Boerderijen in Voorburg. Voorburg 2003. Historische Vereniging Voorburg. p. 4-15.

D. Damsma, Familieband. Geschiedenis van het gezin in Nederland. Utrecht / Antwerpen 1999.

A. Th. van Deursen, Het kopergeld van de Gouden Eeuw. I. Het dagelijks brood. Assen / Amsterdam 1978.

Vries, J. de, ‘De boer’. In: H.M. Beliën, A.Th. Van Deursen en G.J. van Setten (red.), Gestalten van de Gouden Eeuw. Een Hollands groepsportret. Amsterdam 1995. p. 280-314.


© Frans Mensonides, Leiden, 2007.