Uit de oude modem: Nunc est bulborum! Langs de Geestlijn (2003)



Vorige maand vierde ik het 15-jarig bestaan van mijn homepage met dit stukje uit de oude doos, of oude modem, over het enige geval van censuur in anderhalf decennium. Ik beloofde een reeksje over de eerste zeven jaar van mijn site, die toen nog niet verscheen onder de naam Thuispagina. Hieronder het eerste deel uit die reeks.

Op vrijdag 9 december 2011 nam ik afscheid van de sneltrein Den Haag – Hoorn, die ik altijd de Geestlijn noemde, en die me dik duizend keer heeft vervoerd van Leiden naar mijn werk in Castricum. Na een kwart eeuw viel de lijn ten prooi aan een grote dienstregelingswijziging op de Oude Lijn.

In 2003 deed ik deze lijn voor de verandering eens als toerist, en wel voor 100ste aflevering van mijn rubriek REFLEXXIONZZ! Zo’n jubileumaflevering moest wel heel bijzonder worden, en dat werd hij ook. In de Hortus Bulborum in Limmen (een dorp waar geen trein stopt, maar waar hij wel langsrijdt) deed het ik idee op, het eindwerkstuk van mijn Bachelor-opleiding Nederlandse Taal en cultuur te wijden aan de tulpengekte.  En in Obdam ontmoette ik een woesteling, van wie ik eerst dacht dat hij een liefdesdrama ging veroorzaken, maar die zich uiteindelijk beperkte tot wat eenvoudige vernielingen. Ik heb wel vaker gemerkt dat de soep boven het Noordzeekanaal minder heet wordt gegeten dan opgediend.

De titel van het verhaal is ontleend aan Horatius, maar slaat helemaal nergens op; dat was juist de grap.

REFLEXXIONZZ! verscheen zonder illustraties. Ik heb dit artikel er alsnog mee gelardeerd vanuit een ruim voorzien fotoarchief. HIER de aflevering in zijn originele vorm. Het archief van vijf jaar REFLEXXIONZZ! Is er ook nog.

Frans Mensonides
14 december 2011


Nunc est bulborum! Langs de Geestlijn (2003)

Semi-snel 

Sinds pakkemvast 1986 hebben we in dit land een Geestlijn, al ben ik gelovic de enige die de sneltreinverbinding Den Haag CS - Hoorn zo noemt. De spoorlijn loopt vanaf de Residentie tot aan Alkmaar parallel aan de kust, op een kilometer of 7 van het strand, pal door het gebied waar bloembollen zo goed gedijen.

De Geestlijn is in het leven geroepen na voltooiing van de “Westtak”, de spoorlijn door Amsterdam West. De IC’s uit Vlissingen en Brussel rijden sedertdien naar Amsterdam CS via Schiphol, waardoor er op het traject Leiden - Haarlem een pad vrij kwam voor een nieuwe treinserie. Een wat ondergeschoven treinserie. Deze treinen, meestal bestaande uit het opgekalefaterde Plan-T materieel, zijn een beetje het sloofje van het Randstedelijke railnet. Ze hebben altijd moeten stoppen op heel twijfelachtige sneltreinstations. Jarenlang hebben ze Den Haag Mariahoeve en De Vink aangedaan. Dat tweetal werd later ingeruild voor Den Haag - Laan van Nieuw Oost Indië en Voorhout. In die tijd schold men de geestlijn wel uit voor “semi-sneltrein” of zelfs: “semi-stoptrein”.

Voorhout werd later weer geschrapt, maar sedert het spoorrampjaar 2001 moeten de geesttreinen in de weekeinden en vakantieperioden stoppen op alle stations gelegen tussen Den Haag en Haarlem. De treinen doen dan 106 minuten over de afstand van 97 kilometer tussen Den Haag en Hoorn, terwijl de normale ritduur van 101 minuten al geen indrukwekkend gemiddelde oplevert. Een sneltrein met een vergeestelijkt tempo. Als je vanuit Den Haag vlug in Hoorn wilt zijn, kun je beter reizen via Amsterdam Sloterdijk; het scheelt je een dik kwartier.

Goed. 18 maanden lang, vanaf de aanslagen in New York tot eind februari 2003, heb ik drie dagen per week gewerkt in Castricum. Het komt neer op 400 ritten met de Geestlijn. In totaal 20.000 kilometer heb ik afgelegd over de geest; van noordpool tot zuidpool. Maar ook na februari bleef deze spoorlijn een rol spelen in mijn leven; mijn standplaats werd Den Haag.

Ter gelegenheid van de 100ste aflevering van REFLEXXIONZZ! nieuwe stijl, ga ik nu de hele Geestlijn doen, helemaal tot Hoorn. Onderweg zal ik in de Hortus Bulborum bezoeken in Limmen, een dorp waar geen station is, maar waar je de trein bij gunstige wind kunt horen langsrijden.


De boot is vol

Ik begin maandagavond op Den Haag CS waar ik, in de rol van forens, de trein van 18.14 wil nemen. Maar helaas: vijf minuten voor vertrek is de trein al vol. En dan bedoel ik: echt vol. Als ik perron 12 opkom, zie ik de forenzenkonten al buiten de deuren hangen. Op het plaveisel staan nog tientallen zich op te maken voor de duwpartij naar binnen. Ze praten wel eens over de rat race op kantoren, maar vlak niet uit wat je doen moet om er alleen maar te kómen, of om weer thuis te komen.

De Sneltrein van 17.59 naar Amsterdam CS is uitgevallen; er is vandaag rottigheid ten zuiden van Rotterdam, waardoor de omloop danig verstoord is. “Wilt u niet meer instappen; de trein is vol”, bast het uit de microfoon (in imitatie van Drs. P., die het over een boot had).

Nu de trein toch vol is, zou hij best meteen kunnen vertrekken, maar hij blijft toch nog tot 18.14 langs het perron staan. Dan hebben wij, een stuk of 100 harde werkers, het nakijken. In de trein van 18.29 heb ik ook niet veel vertrouwen: de aanwijzer boven het perron meldt: “let op omroepbericht”. Ik pak de bus naar huis; het begint alweer goed, dit jubileumritje met de Geestlijn!

Aan mijn ritten van en naar Castricum bewaar ik betere herinneringen. Ik maakte die tochtjes altijd in halflege treinen, want ik ging tegen de vloedgolf in, die op deze lijn ’s morgens naar het zuiden, en in de avonduren naar het noorden stroomt. Geen een keer heb ik hoeven staan in de Geestlijn.

Door conducteurs wordt je er ook zelden lastig gevallen. Die zijn de luiste van het complete spoorwegnet. Ze zitten doorgaans de stoelen van de eerste klas op te warmen; ik ben er wel eens binnengewipt om belangstellend te vragen of ze ’s avonds bij thuiskomst niet bijzonder moe waren van hun werk.


Fluisterzacht

’s Anderendaags stap ik op Leiden Centraal om 9.31 in de trein naar Hoorn, exact twee uur later dan tijdens mijn dagen in Castricum. De Geestlijn rijdt in halfuurdienst, behalve ’s avonds en op zondagen, als Haarlem - Hoorn het met uurdienst moet doen.

Voorbij de splitsing bij Warmond komen de eerste bollenvelden langs. De narcissen zijn al bijna verwelkt; het roze-wit-blauw van de hyacinthen overheerst nu. Tulpen verkeren nog in staat van wording, maar zullen met nog een paar van deze mooie dagen voor de boeg, binnenkort wel in hun kortdurende bloeifase geraken. Dan komt al snel de zeis…

Daar het vakantie noch weekend is, stoppen we niet te Voorhout. Help me herinneren, dat ik binnenkort een leuke ROVER-anekdote vertel over dit dorp.

Al sedert 1842 ligt de spoorbaan hier naast de trekvaart; indertijd de concurrent. Enkele oosterlingen in mijn coupé stoten elkaar aan, en wijzen enthousiast naar de kleurvlakken buiten. Bij Vogelenzang weet ik de tuin van bollenkoning Roozen te liggen, die wij in 1998 al eens bezochten. De voormalige tuin van Roozen, moet ik zeggen, want het over heel de wereld bekende bedrijf ging in 2001 failliet.

Voorbij de bollenvelden rijdt de trein langs indrukwekkende landhuizen en langs de lage stenen gebouwtjes van Leiduin, het infiltratieterrein van Gemeentewaterleidingen Amsterdam. In de waterleidingduinen wordt het water door het duinzand gefilterd, zodat het straks schoon uit de kraan kan komen.

Een leuk uitzicht heb eigenlijk; vanuit de Geestlijn; als forens let je er niet zo op (en passeer je in het donkere jaargetij station Heemstede-Aerdenhout maandenlang in het duister).

Wat zie je voorbij Haarlem, waar de trein kop heeft gemaakt? Een honkbalveld, achtertuinen van huizen, de flats van de Santpoorten. En nog één klein bollenveldje, vlak voordat de trein bij Driehuis de Velsertunnel in duikt.

Deze lange tunnel onder het Noordzeekanaal ligt er al bijna een halve eeuw, maar nu maakt iedereen zich ineens zorgen over de veiligheid. Misschien wel terecht. Vorig jaar heb ik in de ochtendspits eens een uur vertraging opgelopen doordat er een goederentrein vast zat in de tunnel. Hij was wel naar beneden gereden, maar kon niet meer naar boven; te weinig trekkracht. Precies een week later gebeurde, op exact hetzelfde tijdstip, exact hetzelfde.

Wat heb ik verder meegemaakt op de Geestlijn, in anderhalf jaar tijd? Op 17 oktober 2001 die beruchte megastremming rond Amsterdam, natuurlijk; ik schreef erover in de allerlaatste REFLEXXIONZZ! van de oude reexx. Daarnaast één keer een geknapte bovenleiding in de tunnel, één stroomstoring en twee wisselstoringen tijdens de hittegolf. Op 2 januari 2002 is voorts de enige zwerver van Castricum voor de trein gevallen of gesprongen. Tenslotte waren er nog twee kleine stremminkjes zonder duidelijke oorzaak. In totaal 10 keer ernstige vertraging. Op 400 ritten is dat slechts 2,5%. Toch ging er iedere morgen een gejuich op onder mijn collega’s, als ik Castricum weer gehaald had.

Het treinpersoneel in Noord-West Nederland is niet alleen luier, maar ook dommer, onbehulpzamer en onbeschofter dan in enige andere regio van Nederland. NS-informanten staan bij stremmingen de humorist uit te hangen over de ruggen van de reiziger, en ik heb ze meermalen kunnen betrappen op het geven van volkomen onjuiste informatie; het zou me niet eens verbazen als er daarbij opzet in het spel was. De leuxxte kwinxxlag die ik bij een stemming gehoord heb, was afkomstig van een NS-informatiemedewerker op station Beverwijk, op een moment dat we al ruim drie kwartier vergeefs op de trein stonden te wachten. “Daar komt er één aan, mensen”, riep hij. Wij kijken. En het was een erts-trein van Corus.

Dergelijke hufters zijn beslist niet representatief voor alle mensen van boven het Noordzeekanaal. Rondborstige, eerlijke lieden zijn het; wat luidruchtig soms, maar met een gouden hart, dat ze het liefst op de tong dragen. Eén ding moet je hier echter nooit doen; daar krijg je gegarandeerd gedonder mee. Beweer in deze streek nooit, ik herhaal: nooit, dat de mensen er met een Amsterdams accent spreken. “Ach, mâjn, hoe ken je dât nou segge; het llijkent er niet op!”, krijg je dan op geërgerde toon te horen.


Ter hoogte van station Heemskerk staat nog steeds dat intrigerende smalle, hoge gebouwtje in die enorme vlakte bouwrijp gemaakte grond; ik heb er vaak naar gekeken. Het lijkt van afstand wel wat op een losstaand trappenhuis, inclusief liftkoker. De rest van het gebouw moet er misschien nog omheen gebouwd worden, maar veel schot zit er niet in.

Voorbij Uitgeest worden de flatblokken van Castricum zichtbaar. We rijden langs de composthopen van Tardy Vermicultures, de grootste wormenkwekerij van Europa en omstreken.

Ouder gewoonte stap ik uit in Castricum. Vanaf het station kun je na een klein uur wandelen door de waterleidingduinen het strand bereiken. Maar ik heb nog steeds het woon-werkloopje in de benen. Werktuigelijk sla ik de Burgemeester Mooijstraat in en loop daarna door de Dorpsstraat naar mijn oude werkkring.

Niets veranderd in het dorp; hoe kan het ook, na 6 weken. Slager van der Meer maakt zoals gewoonlijk reclame met zijn bekroonde soep; zijn collega Schippers met “fluisterzachte paardenbiefstuk”, een begrip in heel de streek. Hoe zacht is “fluisterzacht?” Och, zo’n paard zal in ieder geval niet al te hard meer hinniken, op je bord.

Ik breng een bezoek aan mijn oude collega’s - die me allen verzekeren, wel eens van de Hortus Bulborum gehoord te hebben, maar er nog nooit geweest te zijn - en pak vervolgens bij winkelcentrum Geesterduin bus 167 naar Limmen.


Bizar


Tien minuten later sta ik voor de ingang van de tuin, die dit jaar zijn 75-jarig bestaan viert, maar in die tijd al drie keer verhuisd is. “Nu blijven we voorlopig hier”, zegt de bejaarde man die mij een toegangskaartje verkoopt, “we mogen hier nog 35 jaar blijven zitten. Althans; ik zeg wel “we”, maar ik zit er dan niet meer. Ik ben dan 110”.

De Hortus Bulborum, in stand gehouden door vrijwilligers, staat aan de voet van een stokoud kerkje, en is uitgespaard uit een nieuwbouwwijk met VINEX-achtige villa’s. Deze “tuin der bollen” staat vooral in het teken van de tulp, die zijn opmars in Holland begon aan het einde van de 16e eeuw. Het is vooral de verdienste van de botanicus Carolus Clusius, geroepen tot het ambt van professor in Leiden, die een verzameling tulpenbollen meebracht uit Wenen. Ze kwamen oorspronkelijk uit Turkije, maar bleken het uitstekend te doen op de geestgronden.

De Hortus Bulborum vormt in elk opzicht het tegendeel van de Keukenhof. De laatste is een hypercommerciële attractie voor Japanners en Amerikanen, waar je zelden of nooit een Hollander ziet. De Hortus van Limmen daarentegen is een mooie, rustige tuin, voornamelijk bezocht door Nederlandse bejaarden. Alleen bloemperken, en een sobere tentoonstelling in het bezoekerscentrum; verder geen gedoe. Je komt hier tot rust, waaraan ik wel behoefte heb na 100 afleveringen.

Ik val neer op een bankje bij het bezoekerscentrum en blijf zo maar een half uur zitten kijken. Een vrouw rijdt haar moeder rond in een rolstoel. De oude dame heeft een blauw hoedje op, kijkt met een obligaat blije blik in de rondte, maar zou volgens mij net zo lief thuis zitten.

In de tuin valt een hoop te leren over de verhouding van de Hollander met zijn bekendste bolgewas. Sedert de Gouden Eeuw zijn Holland en de tulp onafscheidelijk. Maar in de jaren dertig van die eeuw beleefden we rond die bloem een diepe crisis. Ik heb het nu over de tulipomanie, de windhandel in tulpenbollen. Een beschamende periode, waarover de vaderlandse geschiedenisboekjes zich in opvallend stilzwijgen hullen, en die in het buitenland bekender is dan bij ons.

Al snel na de komst van Clusius waren kwekers gaan experimenteren met het kruisen van tulpen. De Duc van Tol uit 1595, de oudst bekende tulpen-cultivar, is nu de trots van de Hortus Bulborum, die honderden van dergelijke veredelingsproducten bezit, uit 6 verschillende eeuwen.

Het bolgewas groeide uit tot een symbool van status en macht. Veel te rijke mensen telden belachelijke sommen neer voor tulpen met mooie kleurpatronen; vooral bij Parijse hofdames waren ze zeer populair. Hollandse (amateur)kwekers, waaronder veel heren van stand, liepen er lekker door binnen. De gewone man wilde ook wel een graantje meepikken. Er ontstond een windhandel in tulpenbollen die nog in de grond zaten en waarvan het nog maar de vraag was, hoe ze eruit zouden zien. Deze werden op papier soms wel tien keer doorverkocht. Deze handel was illegaal, vond plaats in obscure taveernen in vrijwel alle grote steden van Holland en ging gepaard met uitgebreide zwelg- en slepmppartijen.

Op het hoogtepunt van de tulpomania werd grif 5.000 gulden betaald voor een tulpenbol; een kapitaal waarmee je indertijd een kanp herenhuis kon kopen, en waarvoor een geschoolde arbeider tientallen jaren moest werken. Vooral wevers zagen brood in deze handel. De waanzin ten top; ze sloegen hun weefgetouw aan stukken, namen een hypotheek op hun huis, en verkregen zodoende startkapitaal om zich eventjes, zolang de hype duurde, rijke heren te wanen.

Het meest populair waren zogenaamde “bizarren”, tweekleurige tulpen. De Hortus Bulborum heeft er nog een paar. Ironisch genoeg bleek veel en veel later, pas diep in de 20ste eeuw, dat de tweekleurigheid werd veroorzaakt door een plantenziekte, een virus. Bizar, inderdaad.

De tulpengekte eindigde in de winter van 1637 met een tulpenkrach. Binnen een week tijd was het afgelopen, net zoals in 1929 op Wall Street. Plotseling kelderden de tulpenkoersen; in een tempo waar de Nasdaq jaloers op zou worden. Een regelrechte ramp voor velen, in een tijdperk dat Nederland ook getroffen werd door een epidemie van builenpest. De krach liet diepe voren na, in en achter de geestgronden. De meeste handelaars kwamen financiëeel weliswaar met de schrik vrij. Zij hadden tulpen die er niet waren, gekocht met geld dat zij niet hadden; koper en verkoper hadden elkaar dan weinig te verwijten. Velen waren alleen een illusie armer geraakt, en geen geld. Onder de Nederlanders die zich daadwerkelijk geruïneerd hadden met de tulpenhandel, bevond zich de Leidse schilder Jan van Goyen. Hij was vlak voor de krach "Ingestapt"; zijn schuldeisers wilden van geen afkoopsom weten, en bleven aandringen op volledige betaling van het koopbedrag. Van Goyen moest landschappen blijven schilderen om zijn schul te voldoen (waarop zelden tulpen stonden afgebeeld) en stierf in diepe armoede.

Toch bleef het huwelijk tussen Holland en de bol in stand, na deze crisis. Tegenwoordig weet ook bijna geen mens meer, dat de tulp feitelijk een allochtoon is.

Het loopt tegen half twee. Verder, altijd maar verder. Hoorn moet nog voor het eind van de middag bereikt. Node sta ik op, en verlaat de tuin.


Bol-werk

Ik loop het dorp in, dat ruim 5.000 inwoners telde op 31 december 2001, de dag dat het werd ingelijfd bij de gemeente Castricum. Limmen leefde tot ca. tien jaar geleden van de bollenteelt. Toen trokken de bollenkwekers weg naar de omgeving van Den Helder, waar meer ruimte was. De bollenschuren hebben hun functie verloren, maar de meeste ervan worden voor grof geld verhuurd als (illegale) woonruimte, heb ik me laten vertellen.

De Limmense bollenveldjes werden omgezet in villawijken. Als je nu door Limmen loopt, kom je bijna geen bolgewas meer tegen, behalve dan in de Hortus en in de tuinen van de bungalows. Maar het lijkt wel alsof er te weinig huizen zijn neergezet om al die ex-bollenvelden te vullen. Hier en daar liggen nog grote braakliggende terreinen, die ze maar als speeltuin hebben ingericht. Een wat verbrokkeld dorp, al met al, zonder duidelijk centrum. Op het zwaartepunt ervan staat, aan de rand van weer zo’n gigantisch speelterrein, een sirene op een hoge paal.

Ik neem de bus naar Alkmaar. Ook het traject Castricum - Alkmaar wordt dus op rubberen wielen afgelegd. Daardoor kan ik jullie niet wijzen op een curiosum: het perronnetje tussen Castricum en Heiloo, ter hoogte van de kapel Onze Lieve Vrouwe ter Nood, waar alleen treinen stoppen als er een bedevaart plaatsvindt.

In Alkmaar pak ik mijn treinreis weer op. We stoppen in Alkmaar Noord, alweer zo’n twijfelachtig sneltreinstation, en Heerhugowaard, dat zich over een afstand van zeker 7 kilometer langs de spoorbaan uitstrekt, en zo langzamerhand best een tweede station zou mogen krijgen.

Wie echt veel bollen wil zien, had beter de spoorlijn naar Den Helder kunnen nemen, die ik in mijn linkerrampje zie afbuigen. Op dit punt begin de Einzelgang van de Geestlijn. Behalve op het traject Heerhugowaard - Hoorn deelt onze snellijn de railinfrastructuur overal met andere treinseries.


Nogmaals: Welkom in Castricum

Held

We naderen Obdam, waar de trein een tegenligger kruist. Zodra ik ben uitgestapt, waait een vette mestwalm me tegemoet. Ik heb eigenlijk helemaal geen zin om het dorp te bezichtigen. In de verte zie ik de trein wegrijden; geel lint in een zee van groen. Yellow submarine in the see of green. Was die beroemde gele onderzeeër eigenlijk niet een plan-T?

De scholieren die uitgestapt zijn, hebben zich uit de voeten gemaakt. Ik blijf achter in de stationsomgeving; bijna alleen. De enige anderen zijn een jongen en een meisje van pakweg 22, die achter het stationsgebouw een ronde staan uit te vechten in de al miljoenen jaren durende oorlog tussen de geslachten.

Hij praat verbeten op haar in; zij kijkt brutaal-nonchalant. “Woar dat ik het over hep, is dat je me joarenlâng beloaserd hep! Is het dan echt te voil gevroagd om effe met me moi te goan? Ik goan jou niet sloan, hôrr, ben je doar soms bâng voor?”

Deze woorden hebben effect, het meisje kijkt nu angstig, eerder dan ongeïnteresseerd. Ik begin mijn hart ook een beetje vast te houden, vrezend dat de jongen werkelijk gaat doen wat hij zo-even nog ontkende van plan te zijn. Het meisje voert iets ter verdediging aan, dat ik niet versta. Ik veins interesse voor de dorpsplattegrond, maar niets ontgaat me van de ruzie.

“Oh, doen ik het weer”, zegt de jongen, piepend van verontwaardiging. “Is het allemoal mijn schuld? Je woit toch hoevoil ik om jou goif? Loat jij dan eens zien dat je om mij goift! Maor jij treitert het blloed onder iemand se noagels vandoan. Je hep jaorenllang alloin moar toigen mijn elogen en me beloaserd!”

Zijn tekst heeft een hoog Harry Slinger-gehalte, zowel qua dictie als inhoud. Zulke dingen zeggen verliefde mensen dus werkelijk tegen elkaar.

Het meisje brengt nog iets te berde, maar dan wordt de jongen ineens handtastelijk, en trekt haar mee, achter het stationsgebouw. Er snerpt een gil. Jezus, wat moet ik nou doen? Die gozer een paar opstoppers verkopen, natuurlijk. Maar als je dat nou niet durft?

Dan schieten me al die indringende 1-1-2 campagnes te binnen. Drie tikken uitdelen, 1-1-2. Natuurlijk: geen eigen rechter; dan eindig je in een cel of als belanghebbend voorwerp van een fakkeltocht. Ik wil mijn telefoon grijpen. Zenuwachtig graai ik in jaszak en tas. Waar heb ik dat kreng? Inmiddels klinken van achter het station doffe dreunen, benevens gerinkel en gekletter van glas en ijzer. Het lijkt wel, of de heetgebakerde jongeman zich niet zozeer aan het meisje vergrijpt, als wel aan het straatmeubilair. Maar ook dat mag niet. Toch maar 1-1-2? Ik heb de telefoon nu in de aanslag. Wat zeg je tegen de 1-1-2? “Ja, ik sta hier bij station Obdam, en nu schijnt een jongen bezig te zijn, een meisje te molesteren, of iets van dien aard”, oefen ik. Zoiets zul je wel moeten zeggen.

Intussen is het angstwekkend stil geworden aan de andere zijde van het gebouw. Ik werp een blik om de hoek, en zet me schrap voor wat ik zal aantreffen. Het is verschrikkelijk, in één woord; het overtreft alles wat ik gevreesd had: de jongen en het meisje zijn weggelopen, en staan nu innig gearmd te knuffelen op het perron.

Nou moet je ophouden, zeg! Nooit, nooit zal ik het liefdesleven van de aardbewoner begrijpen. Goed, dat ik nog niet gebeld had; je staat voor joker bij 1-1-2!

Ik wil niet een half uur op het perron blijven staan bij dit stel, en ga nu toch het dorp Obdam maar bewandelen. Daar ben je snel mee klaar; het telt slechts enkele straten. Het gemeentehuis heet hier nog secretarie, al is het gevestigd in een hoekig modernisme. Het winkelaanbod bestaat uit slagerij Bas Gelijk, groentenboer Sjon Bats en “Jos Rood, een naam in brood”.

Naam in brood, daar zeg je zo wat. Ben ik zelf mijn naam niet in brood waard, in plaats van mijn gewicht in goud? Held op sokken, met mijn telefoon? FRANS MENSONIDES, uitgeschreven in croissants? Maar toch: ik wilde bellen; ik stond op punt om de 1-1-2 erbij te halen; jullie zijn de getuigen. Van mij kun je niet zeggen, dat ik het geweld apathisch langs me heen laat gaan. Laatst nog: in de hal van Den Haag CS lag een bewusteloze forens te bloeden uit een gat in zijn kop. Onmiddellijk pakte ik de telefoon, hoewel ik niet eens zeker wist of die man wel slachtoffer was van een misdrijf. Maar wat denk je? Al vier, vijf andere reizigers waren me voor; wéér geen held! Ik heb ook nooit eens geluk.

Het meest opmerkelijke dat ik verder in Obdam zie, is een standbeeld van een beer op een houten tronk, met als onderschrift: “eens stond ik hier / als populier”. Vervolgens loop ik terug naar het station, waar dat rare tweetal nu op een bankje zit te tortelen. Ik ga er maar niet naast zitten; tien tegen een dat ik dan een enormiteit ga debiteren, als: “Zo, hebben jullie het weer bijgelegd?”

Bulborum

Ik ben er wat confuus van, van wat je kunt beleven in een gat als Obdam. Ik moet die middag nog in Hoorn geraakt zijn, want ik zie mezelf daar lopen langs het standbeeld van de scheepsjongens. Maar mijn aantekeningen, noch mijn geheugen melden iets over de laatste kilometers met de Geestlijn, en of ik nog tulpen gezien heb.

Hier eindigt deze jubileumaflevering. Het glas zal ik er niet op heffen; dat doe ik liever niet, maar de lezer die er behoefte aan heeft, kan dat zelf thuis doen. Nunc est bulborum! (zeer vrij naar Horatius).

Frand Mensonides
20 april 2003




© Frans Mensonides, Leiden, 2011.