Nrs. 84 t/m 89; OKTOBER - NOVEMBER 2011



89. FLEXKANTOOR (2): STILTERUIMTE (25/11/2011)
88. SCHIET MIJ MAAR LEK!  DE GEBIEDENDE WIJS (17/11/2011)
87. 50 JAAR BLAUWE TRAM-NOSTALGIE (09/11/2011)
86. GECENSUREERD: AAN HET ZIEKBED VAN EEN WETHOUDER (05/11/2011)
86a. 15 JAAR THUISPAGINA
85. FLEXKANTOOR (1): TOCH WEL EEN GOEIE GRAP VAN EEN NEP-PROFESSOR (01/11/2011)
84. DUIZEND JAAR LEVEN, WIE ZOU DAT WILLEN? (22/10/2011)
84a. FHM's A-VIERTJES OP WEG NAAR DE HONDERD

<<< APRIL / MEI 2011  ....   DECEMBER 2011


89. FLEXKANTOOR (2): STILTERUIMTE

foto overgenomen uit de catalogus van Masco Kantoorefficiency


Ik schreef hieronder over ons nieuwe kantoor, maar het is feitelijk het oude, in 37 maanden tijd omgepimpt tot iets moderns. Het kreeg een uitbouw met de bij moderne architecten zo populaire kasteeltorentjes en loopbruggen. De meningen erover verschillen, maar de architect die het iedereen naar de zin kan maken, zal wel nooit geboren worden.

Ook het oude gedeelte, daterend van rond 1980, is grondig opgeleukt. Zo grondig, dat ik bij de eerste wandeling erdoorheen een jamais vu-ervaring kreeg (het tegengestelde van déja-vu): heb ik hier nou al eerder in totaal een kleine vijf jaar doorgebracht? Vrijwel niets viel meer te herkennen; alleen aan het uitzicht uit het raam kon ik nog zien in welke vleugel ik was.

Aan het flexwerken wen je snel, zeker als je zoals ik vijf jaar bij een detacheringsbureau gewerkt hebt, waar je soms op vrijdagmiddag niet wist waar maandagmorgen je bureau zou staan. Zo weinig mogelijk troep verzamelen op je schrijfblad, is dan het chapiter, zodat je ’s avonds zo weinig mogelijk hoeft op te ruimen. En foto’s van vrouw en kinderen heb ik ook nooit op mijn bureau gehad, bij gebrek aan.

Ons nieuwe kantoor is weliswaar ingedeeld in clusters per afdeling, maar je mag er ook voor kiezen, helemaal aan het andere eind van het gebouw te gaan zitten, als je zo’n dag hebt dat je je collega’s niet meer kunt zién. Nu kom ik ’s morgens meestal als laatste van de afdeling op kantoor, omdat ik geen ochtendmens ben en vrijwel het verste van iedereen moet reizen. Op de eerste werkdag na die wat chaotisch verlopen openingsmaandag vond ik alle plekken op ‘mijn’ kamer bezet. Ik week uit, maar vond op de rest van de etage ook alleen maar flexplekken die al in beslag waren genomen door vroegere vogels.

Gelukkig was in het kamertje op de hoek nog iets vrij. Ik kwam er binnen met een luid: GOEDEMORGEN dat slechts beantwoord werd met een nors zwijgen, annexeerde de vrije plek, liet mijn tas op de grond ploffen ten teken dat ik me geïnstalleerd had, en ging me, om het blijkbaar aanwezige ijs te breken, ook nog even voorstellen aan enkele aanwezigen die ik nog nooit eerder gezien had.

Toen pas drong tot me door dat dit een van de stilteplekken was, waar ambtenaren in oorverdovend zwijgen kunnen werken aan waarlijk importante taken, die de opperste concentratie vereisen. Plekken waar je gezien wilt worden, maar niet gehoord of aangesproken.

Ik onderdrukte de impuls om meteen hard weg te lopen en ben glashard blijven zitten, even fanatiek zwijgend als de rest, en de misprijzende blikken moedig weerstaand, want ik heb in dat opzicht al heel wat meegemaakt in mijn leven. En zie, stug standhouden werkt. Na een uur of vijf, zo ongeveer rond theetijd in de middag, begonnen sommige aanwezigen – weliswaar op conspiratieve fluistertoon – een praatje met me. Een hele dag werken op de toppen van je concentratievermogen, dat brengt ten slotte ook geen mens op.

De dag daarop meed ik de concentratieruimte, maar nam plaats tegenover een lid van het directieteam. Ook die zweeg, maar op ’s mans gelaat zag ik zich enkele onuitgesproken gedachten manifesteren en weer even snel verdwijnen: Hoe durft die vent, en: Maar ik kan het hem niet verbieden. Negéren maar, dat is het beste.

Anderen, bekenden die langskwamen, zag ik ook verstijven: toe maar, tegenover die-en-die uit het Directieteam;  zou hij het nou toch nog in zijn hoofd halen dat hij hier carrière kan maken?

Over de bereikbaarheid hoef je je geen zorgen te maken, zelfs niet in een flexkantoor waar je na een paar weken nog steeds verdwaalt als je om 17:15 uur de uitgang zoekt. De telefoon weet altijd waar je bent, en anders de e-mail wel.

Als je simpelweg gebruik maakt van je grondrecht als flexer om elk dagdeel ergens anders te gaan zitten, heb je telkens ander gezelschap. Je leert een hoop over het werk en soms ook de hobby’s van mensen die je tot kort te voren alleen van naam of gezicht kende. Vakdiscussies tussen onbekenden worden soms letterlijk over je hoofd heen gevoerd, terwijl je je er lekker niet mee hoeft te bemoeien, omdat je toch niet snapt waar ze over gaan.

Nee, ik kan niet zeggen dat ik tot dusverre ontevreden ben over het flexsysteem.

FHM
25 november 2011







88. ‘SCHIET MIJ MAAR LEK’, DE GEBIEDENDE WIJS


Gebodsborden


‘Jij commandeert alleen maar’, hoorde ik A tegen B zeggen. ‘Je gebruikt altijd zinnen als: “Ik WIL dat je naar me luistert”, of: “Je MOET naar me luisteren”. Je praat alleen maar in de gebiedende wijs, en daar heb ik schoon genoeg van, als je dat maar weet!’

‘Kom, kom’, bemoeide ik me ermee, ‘mag ik even op een irritant-betweterige manier tussenbeide komen, zoals neerlandici graag doen? “Ik wil” of “Je moet”, dat is helemaal geen gebiedende wijs. De gebiedende wijs of imperativus wordt gekenmerkt door een werkwoordstam zonder onderwerp, en staat doorgaans aan het begin van een zin. “Luister naar me”, dát is een gebiedende wijs, maar dat is blijkbaar niet gezegd.’

‘Zie je nou wel’, zegt B triomfantelijk; ik praat helemaal niet in de gebiedende wijs!’
‘Ja, naar de vorm heb je misschien wel gelijk’, zegt A morrend. Maar het komt over als een bevel, en daar gaat het me nu even om’.

Ik bleef erover doordenken, toen de adrenaline van A en B wat gezakt was. Er is iets raars aan de hand met de gebiedende wijs. Wij gebruiken hem zelden om onze medemens te gebieden. Je zult eerder iets zeggen als: ‘Zou u misschien even plaats willen maken?’, dan: ‘Rot eens effe een eind op’. Zelfs uit de mond van een heel barse agent, die toch tot de weinigen in onze maatschappij behoort die echt iets te gebieden hebben, zal je eerder iets horen als: ‘Doorlopen”, zo niet: ‘Ik gelast u, zich te verwijderen’, dan: ‘Loop door’.

‘Doorlopen!’ is ook geen imperatief, het is een infinitief, heel verwarrend. Er wordt vaak ge- of verboden met de onbepaalde wijs: ‘Oppassen!’, ‘Doorwerken!’, ‘Volhouden!’, ‘Niet in je neus peuteren!’, ‘Niet op het gras lopen!’ Maar vlak ook het verleden deelwoord niet uit: ‘Opgepast!’, ‘Opgehoepeld!’

In oude tijden kon ook de aanvoegende wijs gemakkelijk gebruikt worden, die nu wel zo’n beetje uit ons taalgebruik verdwenen is: neem bijvoorbeeld het ‘Men neme …’ uit ouderwetse kookboeken. Je kunt verder verbieden met (retorische) vraagzinnen: ‘Mag jij wel snoepen in de klas?’, of in de toekomende tijd: ‘Gij zult niet stelen’. Of je gebod als een gunst verkopen: ‘En dan mag u de mond even opendoen’, bij de tandarts. Of met half-afgemaakte voorwaardelijke zinnen: ‘Als JIJ zaterdag nou eens boodschappen zou halen…’ Of zelfs helemaal zonder werkwoord:  'scalpel!' (de chirurg tegen de OK-assistente).

Aan de andere kant: als je wél een gebiedende wijs gebruikt, beveel je meestal helemaal niets, aan niemand, zeker niet letterlijk. Je doet dat meestal alleen om je woorden kracht bij te zetten. Je zou raar opkijken als je in je drift ‘Val dood!’ tegen iemand riep, en die persoon zeeg ogenblikkelijk ineen door acuut hartfalen; je zou altijd met een soort van schuldgevoel blijven rondlopen.

Een grensgeval is het volgende:’Koop nu najaarsloten en win 100.000 euro!’ ‘Koop’ is natuurlijk een echt gebod (dat je overigens ook straffeloos naast je neer kunt leggen). ‘Win’ is een beetje typisch; hoe kun je iemand bevelen te winnen, waarop je bij een loterij geen enkele invloed kunt uitoefenen? De meeste loten blijken uiteindelijk nieten.

In de volgende zin een voorbeeld van een gebiedende wijs die helemaal geen bevel inhoudt: ‘Piet is een echte wereldreiziger. Hij is letterlijk overal geweest, in Latijns America, in de Himalaya, in China; noem het allemaal maar op!’ Deze imperatief is beslist geen letterlijke aansporing aan de gesprekspartner om nog meer verwegge oorden in de wereld op te sommen. Zo’n zin is eerder bedoeld om het kosmopolitisme van Piet nog eens ferm te onderstrepen, juist zonder dat je allemaal hoeft op te noemen waar hij precies geweest is.

Als je erop gaat letten, gebruiken we de hele dag imperatieven die dat niet werkelijk zijn; letterlijk niet, maar vaak ook figuurlijk niet.
- ‘Nee, ga weg! Dat méén je niet!’
- ‘Ik snap er niet veel van hoor, gooi het allemaal maar in mijn pet!’
- ‘Krijg NOU toch de pimpampeloeris!’ (Ik heb eens een collega gehad die dat te pas en te onpas zei, tegen niemand in het bijzonder. De pimpampeloeris is klaarblijkelijk een ziekte, maar komt in geen enkele medische encyclopedie voor. Hij staat zelfs niet in Google, op de dag dat ik dit stukje schrijf niet, tenminste, maar volgende week vermoedelijk wel).
- ‘Het is toch al gauw, zeg, pak ‘ m beet, tweeëneenhalf à drie uur rijden naar Drachten.’
‘ Wéér vier euro kwijt door vergeten uit te checken. Tel uit je winst!
- ‘Ik heb werkelijk geen idee, hoor! Schiet mij maar lek!

Vooral van dat laatste gebod is het maar goed, dat er nooit meteen gevolg aan wordt gegeven.

FHM
17 november 2011



87. 50 JAAR BLAUWE TRAM-NOSTALGIE


Haags ‘buitenlijnstel’, en zijn opvolger, de ‘bolramer’


Vandaag is het exact een halve eeuw geleden dat de laatste trams door Leiden reden. Twee intercommunale tramlijnen werden tegelijkertijd opgeheven: de blauwe NZH-tram Den Haag – Voorburg – Leidschendam – Voorschoten – Leiden en de gele HTM-tram Den Haag – Wassenaar – Leiden.  9 november 1961, een diepzwarte dag voor iedereen die railvervoer hoger heeft zitten dan dat op rubberen banden.

Tot die groep behoor ik niet, en behoorde ik toen al niet, op die dag dat ik vijf jaar en vijf dagen oud was. Met een rit per bus kon je me evenveel plezier doen als één per tram. Ik nam het nieuws over de opheffing voor kennisgeving aan en stapte de volgende keer dat we van Voorburg naar opa en oma in Leiden reisden, met evenveel plezier in de grijze ‘bolramer’. De nostalgie kwam later pas.

Mijn herinneringen aan de Blauwe Tram zijn schaars en fragmentarisch. Ik wilde ze wat oppoetsen door een bezoek aan het Haagse Openbaar Vervoermuseum (HOVM). Daar is deze herfst een tentoonstelling over deze twee in 1961 opgeheven tramverbindingen. En je kunt een rit maken met een originele Blauwe.

Snel dwaalden mijn gedachten af. Hoe zou het gegaan zijn als die twee lijnen niet waren opgedoekt? Een tijdlijn van een niet geschiede geschiedenis.

9 november 1961: Laatste dag van de Blauwe Tram. Tot ieders opluchting rijden die oude, zware, brede, lelijke, stroomvretende ‘Blauwe Moordenaars’ morgen naar de sloperij bij Allemansgeest. De NZH-lijn is overgedragen aan de HTM en wordt in het vervolg gereden met modern PCC-materieel, net als de rest van het Haagse net, en krijgt 46 als lijnnummer. Het beginpunt wordt verplaatst naar de Turfmarkt. De HTM-lijn die via Wassenaar naar Leiden rijdt, krijgt nummer 43 en wordt ook verPCC’d. Daar de PCC’s veel korter zijn dan die oude, logge monsters, gaat de frequentie op beide lijnen omhoog naar een plezierige 10 minutendienst (7,5 minuten in de spits). Dit alles betekent tevens afscheid van de conducteur met zijn kaartjestrommel. Verkoop en controle van kaartjes vindt voortaan plaats door de bestuurder.

1 september 1963: In Voorschoten Centrum wordt de route verlegd van de smalle Schoolstraat naar de brede Julianalaan.

1967: Introductie van de stempelautomaat voor rittenkaarten.

22 augustus 1968: Tram 43 via Wassenaar wordt alsnog opgeheven. De vervoerscijfers vertoonden al jaren een daling door het toenemende autobezit in het villadorp. De geplande zijtak naar Duinrell gaat nu natuurlijk ook niet door.

4 november 1973: Doortrekking van lijn 46 over 5 kilometer van station Leiden naar het nieuwe Elisabethziekenhuis in Leiderdorp. Lijn 46 is nu met 24 km de langste tramlijn van Nederland en trekt op deze eerste autoloze zondag meteen enorme passagiersaantallen.

Juni 1976: Tram 46 gaat gebruik maken van het tramviaduct bij Den Haag CS. Bij Ternoot slaat hij af naar een zijviaduct dat leidt naar het Prinses Beatrix Plantsoen. Na ellenlang NIMBY-gezanik van buurtbewoners krijgt dit viaduct de bijnaam Zeurkous.

1978: De Breestraat in Leiden wordt autovrij, zodat er eindelijk weer eens een tram op tijd rijdt.

oktober 1981: Introductie van de dubbelgelede GTL-trams op lijn 46. De frequentie daalt naar kwartierdienst.

2 oktober 1982: Lijn 46 wordt gekoppeld aan de nieuwe tramverbinding naar Kraayenstein in deelgemeente Loosduinen, krijgt lijnnummer 2, en is nu met 32 km. de aller-aller-allerlangste tramlijn van dit land. Een rit Kraayenstein – Leiderdorp duurt 1:23 uur. De trams rijden om en om tot Leidschendam en Leiderdorp, dat het nu in de daluren moet stellen met een 20-minutendienst.

1984: Daar het zwartrijdpercentage ook op de ‘Leidse lijn’ naar de 40 stijgt, wordt ook hier de VIC (medewerker Veiligheid, Informatie en Controle) geïntroduceerd, tot verdriet van de Haags-Leidse Zwartrijdersbond.

1989: Nu de tram niet is verdwenen uit Leiden, roept ook niemand om een terugkeer ervan. Buschef Boudewijn Leeuwenburg (in dit parallelle universum zonder h aan het eind) bedenkt tijdens een saaie vergadering met de consumentenorganisaties de RijnGouweLijn (Noordwijk – Gouda via het centrum van Leiden) maar verwerpt het idee onmiddellijk: daar trapt geen hond in.

6 januari 1992: Ingebruikname van de tramtracés Station Laan van Nieuw Oost Indië – Leidsenhage en Leidschendam Noord-Schakenbosch. De trams op lijn 2 rijden voortaan via deze route en verlaten het drukke tracé door het dorp van Voorburg, dat vaak voor vertragingen zorgde

1993: Tijdens de zoveelste discussie over de Breestraat in Leiden brengt een groep vakbondsleden het plan naar voren, on-Leidse elementen voortaan uit de stad te weren. Zo mogen de trams uit Den Haag niet verder rijden dan Station Lammenschans. Ondergetekende wordt gedaagd voor een vakbondstribunaal na de bedenkers van dit plan in het Leidsch Dagblad beticht te hebben van een ‘xenofobe Janmaat-mentaliteit’. Van het onzalige vakbondsplan wordt gelukkig weinig meer vernomen.

16 oktober 2004: Lijn 2 gaat in Den Haag door de tramtunnel rijden. Dit levert 2,5 minuut tijdwinst op.

2009-2010: Ombouw van tramlijn 2 tot Randstadrail RR2. Veel protesten van reizigers, daar bij de komst van Randstadrail 20% van de haltes zal worden opgeheven. De discussie over de eventuele aanleg van Randstadrail-lijn Leiden – Zoetermeer, ongeveer volgens de route van bus 206, viert zijn tweede lustrum.

19 mei 2011: De strippenkaart wordt afgeschaft in heel Zuid-Holland, en ook op deze lijn.

11 december 2011: Opening van lijn RR2 Kraayenstein – Leiderdorp. De rijtijd bedraagt 1:16 uur.

Oh ja, niemand heeft eraan gedacht, dat de Blauwe Tram een halve eeuw geleden verdwenen is. Er kwam geen tentoonstelling over in het HOVM. Ik ben daar dus ook niet geweest. En dit stukje is niet geschreven.

Frans Mensonides
9 november 2011



De A327 is de enige rijklare Blauwe Tram die is overgebleven. Dit stadstrammetje werd in 1913 gefabriceerd in Haarlem en werd in 1948 overgeplaatst naar Leiden om daar tot 1960 zijn baantjes te trekken. Gefotografeerd bij de Grote Kerk in Den Haag.

Meer op mijn site over de Blauwe Tram in VoorburgLeiden en in de Bollenstreek.







86. GECENSUREERD: AAN HET ZIEKBED VAN EEN WETHOUDER


1999: bus ZWN 182 ter hoogte van het terpje van Ter Aar

Uit de oude doos, om niet te zeggen: de oude modem. Eerder gepubliceerd op De digitale reiziger op 25 oktober 2001, ter gelegenheid van het eerste lustrum van deze website.

 

De Provincie Zuid-Holland is verantwoordelijk voor het enige geval van
censuur uit de historie van De digitale reiziger. In augustus 1998 had ik bij
de gemeente Ter Aar, waar ik toen werkzaam was, een reddingsplan ingediend voor
het OV in die gemeente. Dit plan had het enthousiasme gewekt van de voor
verkeer verantwoordelijke wethouder, mevrouw E.W.J.B.I. Kraak; ik mocht geloof
ik "Emma" zeggen. Een uniek plan; het enige in de vaderlandse
geschiedenis, opgesteld door een archiefmedewerker, in plaats van een
verkeersambtenaar. Het reddingsplan is, wellicht mede daardoor, uiteindelijk
gedeeltelijk overgenomen door de Provincie; lijn 182 (Alphen - Ter Aar -
Leiden) die eruit is voortgekomen, rijdt op de dag van heden nog steeds, zij
het zonder mij als passagier, want ik verliet de gemeente in 2000.
Over mijn OV-plan had een bespreking plaatsgevonden, waarbij
vertegenwoordigd waren: Emma Kraak, twee provincieambtenaren en mijn persoon.
Pikant detail is het feit dat Emma tot kort daarvoor in de Provinciale Staten
had gezeten, en daar haar mondje nogal nadrukkelijk geroerd had, zodat de
ambtenaren met loden schoenen de gang maakten naar haar dorpje in de polders.
Nog pikanter was het feit, dat de vergadering plaatsgreep ten huize van Emma,
en wel in haar slaapkamer. Door een lichte ongesteldheid geveld, achtte de
politica het niet raadzaam, naar het gemeentehuis te komen, maar zij vond de
vergadering te belangrijk om af te gelasten.
In de tuin en bijkeuken van huize Kraak hadden we over modderpoelen,
bouwvakkers en cementmolens moeten springen; er was juist een verbouwing
gaande. En daar zaten we dan, in de slaapkamer van de wethouder, die audiëntie
hield als een Romeins keizerin op een ligbed. "Heren, gaat u toch
zitten" (elegant armgebaar; krukjes werden aangesleept). Emma's dochter
serveerde thee, het werd echt gezellig.
Ik trok een pokerface en deed net of ik zo'n bijeenkomst normaal vond (na
een half jaar in Ter Aar kon ook weinig me nog verbazen), maar de provinciale
heren speelden overduidelijk een uitwedstrijd. Ik zie ze nog voor me: de dikke
en de dunne. De dunne heette Dingemans of Drentelman, of zoiets, en wist nog de
indruk te wekken dat hij vagelijk begreep waarover de conferentie handelde; van
de dikke ben ik de naam vergeten, omdat die Dorknoper luidde.
In die tijd hield ik de lezer wekelijks op de hoogte van de busklucht in Ter
Aar. Vanzelfsprekend wijdde ik ook enige woorden aan wat ik het
slaapkameroverleg gedoopt had. Geheel tegen mijn verwachting in, De digitale
reiziger
was toen nog een weinig gelezen site, kreeg de ambtenaar
Dorknoper dit verhaal onder ogen. Hij reageerde met een furieus telefoontje naar
de inmiddels herstelde wethouder Kraak (hoewel zíj deze keer niet verantwoordelijk
was voor de zoveelste Ter Aarse uitglijer; deze stond geheel op míjn conto).
De verbolgen ambtenaar eiste rectificatie, verwijdering, excuses voor het ongemak,
en weet ik wat al niet.
Kort daarop riep Emma Kraak me bij zich. Ik moest een - niet al te ernstige
- reprimande in ontvangst nemen, waarbij zij duidelijk liet doorschemeren, dat
haar sympathie aan mijn kant lag. "Haal dat stukje er dan maar af, en bel
die zeikerd maar op om je excuses aan te bieden, dan is hij ook weer
tevreden".
Ik deed hetgeen me bevolen was. "Werkelijk ongeheurd", brouwde de
in zijn wiek geschoten ambtenaar vanuit zijn onderkin, "ik heb mijn hele
carrière nog nooit zoiets ongeheurds meegemaakt!" Mijn excuses werden node
geaccepteerd.
Sedertdien wordt De digitale reiziger wekelijks gelezen op het Provinciehuis. 
De ambtenaar in kwestie heeft ons (mij en Emma) nooit een bedankbriefje gestuurd
voor het feit dat ik het OV in een uithoek van zijn provincie gered heb.
Toch voel ik geen rancune jegens hem, doch veeleer erbarmen. Wat moet dat
verschrikkelijk zijn: straks met pensioen gaan na zo ongeveer 35 jaar dorknopen
op de provinciale griffie, en terugkijken op een loopbaan waarin een vermelding
in De digitale reiziger de meest opmerkelijke gebeurtenis was.
25 oktober 2001

 
Daarna zelf ook nooit meer zoiets ongeheurds meegemaakt als censuur – noch het redden van een buslijn door mij. Die buslijn rijdt anno 2011 nóg steeds; ik beschouw hem als ‘mijn eigen lijn’. Och, ik laat me er niet op voorstaan. Iedereen, behalve een provinciale verkeersambtenaar, had zoiets kunnen bedenken. Het was trouwens een oud idee van ROVER-Leiden dat ik uitwerkte, en niet eens van Emma of mijzelf.

Hier het busplan voor Ter Aar uit 1998. Alleen buslijn 149 uit dat voorstel is gerealiseerd, maar dan onder nummer 182. Voor wie er echt in wil duiken: DIT dagboek. Op 25/8 mijn ontmoeting met ‘vervoersarchitect’ Vermolen (vervoersSLOPER volgens een stukje van mij uit die tijd; rechterkolom), die ook danig van streek was na het lezen van die stukjes.  Die zoekgeraakte brief waarvan sprake was, is later nog tevoorschijn gekomen uit de rommelkast van een vertrokken verkeersambtenaar met de toepasselijke naam Rust.

FHM
5 november 2011
 




Lege abri in Langeraar. In dit buurdorp van Ter Aar is de bus na 1998 nooit meer teruggekeerd.


86A. 15 JAAR THUISPAGINA

Lekker makkelijk en goedkoop, onder de dekmantel van een derde lustrum een hoop ouwe meuk opdissen, in plaats van iets nieuws te brengen! De publieke omroep presteerde het laatst ook weer, in het kader van 60 jaar tv in Nederland. Je ziet dan natuurlijk weer hetzelfde als tien jaar geleden tijdens de 50-jarig-, en over vijftien jaar tijdens het 75-jarig jubileum. Het risico bestaat wel, dat mensen zich af gaan vragen, waarom er tegenwoordig zulke leuke programma’s niet meer gemaakt worden.

Ik flik het komende winter ook, dit copy-and-paste-werk. Vijftien jaar geleden bracht ik voor het eerst een website in de lucht. Vijftien jaar is feitelijk te kort geleden voor nostalgie; voor mijn gevoel is ’96 even lang geleden en wekt het evenveel jeugdsentiment als vorige week vrijdag.  

Anders wordt het natuurlijk als het digitale zaken betreft, omdat die zich zo snel ontwikkelen. 1996: op kantoor draaiden we nog onder DOS en schreven we teksten met WordPerfect 5.1. Een flatscreen voor een PC kostte evenveel als een CD-recorder: ongeveer 4000 gulden; zelfs de directeur kreeg er geen. We vertilden ons aan steeds dikbuikiger wordende monitoren. We keken nog in de Encarta, in plaats van de Wikipedia. Streaming, YouTube, Twitter, kabelinternet: zeer ver weg. Het wekt inderdaad enige vertedering.

Mijn eerste naamloze site, die al snel de titel De digitale reiziger kreeg, uploadde ik via een 14,4 Tornado-modem. Ik typte de pagina’s rechtstreeks in HTML. Mijn provider stelde 2MB schijfruimte ter beschikking voor de hele site. Die luisterde ik soms op met gescande papieren foto’s, maar die moest ik na een paar weken verwijderen omdat ik ruimte tekort kwam.

Mijn eerste stukje publiceerde ik begin november 1996, rond mijn 40ste verjaardag. Het ging, als ik me goed herinner, over de vaakst aan mij gestelde vraag: ‘Waar komt de naam Mensonides vandaan?’ Het werd een van de vele rode draden op mijn site: de plekken van mijn voorvaderen, onlangs nog bezocht in Bolsward.

In 2003 nam ik een ruim sabbatjaar, om begin 2005 via de kabel en met een eigen domeinnaam terug te komen met ‘De Thuispagina van Frans Mensonides’, waar je nu tegenaan kijkt. De komende maanden herpublicatie van een paar nostalgische stukken uit de periode 1996-2003. Maar dan wel met een inleiding om een en ander in een historisch kader te plaatsen. De lezer oordele zelf of ik er vroeger misschien meer van terecht bracht dan nu.

FHM
5 november 2011






85. FLEXKANTOOR (1): TOCH WEL EEN GOEIE GRAP VAN EEN NEP-PROFESSOR

Een paar weken geleden werd het nieuwe kantoor in gebruik genomen waar ik de elf jaar tot mijn pensioen zal moeten doorbrengen. Op dat kantoor gaan we flexwerken: zonder vast bureau en met hooguit een meter kastruimte voor je rotzooi, sorry: werkvoorraad.

Het begin, op maandagmorgen was wat katterig (drie oktober ook nog, ‘ontzet’, maar ik ben de enige Leidenaar in dat gebouw, dus die dag had alleen voor mij een bijzondere betekenis). We mochten er niet in, en stonden bijeengegroepeerd op het plein ervoor, tot vermoedelijke ergernis van de belastingbetalende buurtbewoners, die al tegen dit gebouw waren en nu ook nog het zicht hadden op lanterfantende overheidsdienaren.

Het officiële lintenknippen had moeten beginnen om negen uur, maar vond door een storing van de geluidsinstallatie pas plaats om kwart voor tien. ‘Was ik maar een uur langer in m’n nest blijven liggen’, zei ik tijdens die staande receptie tegen een collega. Die greep dat een paar dagen later aan als voorbeeld van mijn negatieve levenshouding waaraan hij zich stoorde.

Onze organisatie drijft voor een aardig percentage op externen. Zelfs voor de opening van het kantoor hadden ze er een ingehuurd.  Het was Joep Stassen, professor aan de Katholieke Universiteit Tilburg, de ‘….’, zoals hij veelbetekenend de afkorting KUT suggereerde.

Die universiteit is door mij van de winter bezocht als treinreiziger. Die grap met die afkorting heb ik toen zelf al gemaakt, dus uit de mond van anderen vind ik hem niet leuk meer. Ik wist toen nog niet dat bij dat universiteitje professor Stapel(gek) jarenlang zijn onderzoeksgegevens heeft kunnen vervalsen, zonder dat iemand dat in het snotje had; je weet wel, de man van het onderzoek naar hufterachtige vleeseters. Ik wist ook nog niet dat de ‘Einstein van Limburg’, Marcoen Cabbolet, in Brussel cum laude zou promoveren op een proefschrift dat ze in onder meer Tilburg niet hadden begrepen (zie dit artikel).

Til-burg, van ‘tillen’, de boel belazeren. Mijn dunk van dit soort provinciale universiteitjes was toch al laag. Dat komt vermoedelijk doordat ik zelf in Utrecht gestudeerd heb, en daar een professor in de letterkunde had, die speciaal waarschuwde voor katholieke universiteiten. Die onderzoekers waren vaak niet objectief; je moest hun conclusies niet met een korreltje, maar met een kilo zout nemen. Dat alles als verklaring dat ik er aanvankelijk instonk, in professor Stassen.

Deze, een wietkoker met een irritant-grappige manier van doen, hield een geestig bedoelde toespraak over samenwerking, en beëindigde die door honderden kluwens wol  over de vergaderde menigte voor dat gebouw uit te strooien. Dat was het ‘netwerk van samenwerking’ dat wij vormden.

Het voelde meer als een spinnenweb vol vliegen, en zo leek het ook op de foto ervan die later in de lokale kranten stond.  Het was de treurigste bijeenkomst die ik als ambtenaar ooit heb meegemaakt – behalve dan de lunch bij een vorige werkgever waar we, ter bevordering van de samenwerking, ons eten met elkaar moesten ruilen, en de beduimelde bammetjes van onze buurman consumeren.

Stassen vertelde ook nog, dat hij door ons was ingehuurd om de samenwerking te onderzoeken en bevorderen. Daarover werd zwaar gemurmureerd in de wandelgangen: ‘WIJ moeten bezuinigen, maar ze halen wel weer zo’n pipo binnen uit Tilburg.’

Een pipo, zeg dat wel! Ik liet me niet onbetuigd in dat koor, wees iedereen op de bedenkelijke reputatie van zijn universiteit, maar deed toch ook wat anderen hadden nagelaten, eens google’en naar die meneer Joep Stassen. Ik ontdekte dat Stassen helemaal geen professor was in Tilburg, maar zich daar wel overal voor uitgaf, en ook overal die flauwe grap uithaalde met die bolletjes wol.

Stassen is ‘Corporate Comedian’ van beroep, hij verdient de boterham met dit soort optredens, en was ook helemaal niet ingehuurd om de organisatie door te lichten. Hij noemt zich verder ook vaak docent Bedrijfskunde aan InHolland, maar dat zal ook wel een grap zijn; zoiets zet je toch niet op je CV.

Ik refereerde in de wandelgangen voortaan aan hem als ‘die clown van Stassen’, wat me meteen weer een sermoen opleverde van iemand die vond dat ik altijd zo negatief was, blijkbaar dacht dat ik alles beter wist dan welke professor ook… Ik wees hem fijntjes op het feit dat Stassen inderdaad een clown was, en evenmin professor was als ik.

Wekenlang bleef het nog door het nieuwe gebouw gonzen: ‘Die lul uit Tilburg, die ze zo nodig weer binnen moesten halen…’. Dan lachte ik fijntjes. Weet je, achteraf is het misschien toch niet zo’n slechte grappenmaker, die Stassen.

FHM
1 november 2011

Foto overgenomen van: Goeroes zonder grenzen 





84. DUIZEND JAAR LEVEN; WIE ZOU DAT WILLEN?

 

Jack Vance (1916) schreef een roman over eeuwig leven, en loopt zelf aardig naar de honderd


Een kleine 40 jaar geleden las ik een sciencefictionroman die me mijn hele leven is bijgebleven, Het eeuwige leven (To live forever) van Jack Vance. Het verhaal speelde zich af in een bittere concurrentiemaatschappij. Het leven van mensen kon tot in het oneindige gerekt worden. De verouderingsprocessen waren stopgezet. En in geval van een dodelijk ongeluk of moord was er altijd nog een kloon van jezelf beschikbaar.

Op zich niet kwaad. Maar aangezien de mensen toch gewoon doorgingen met het verwekken van nakomelingschap, dreigde de wereld wel wat vol te raken. Er werd een wet aangenomen dat alleen de meest hooggeplaatste, meest  waardevolle leden van de maatschappij het eeuwige leven zouden krijgen; één op de tweeduizend personen. Dat werd bijgehouden met een puntensysteem.

Naast die hoogste kaste, de Amaranth, bestonden er vier lagere kasten. De leden daarvan hadden slechts een vastgesteld aantal jaren te leven. Wie zijn bestaan wilde rekken, moest tijdig voldoende punten behalen om te promoveren naar een hogere kaste. Slaagde je daar niet in, dan stopte op een kwaaie dag de gevreesde auto van de Doders voor je deur. En dan was het afgelopen; de Doders verleenden evenmin uitstel van de deadline als Magere Hein dat doet in de wereld zoals wij die kennen. Maar als je Amaranth werd, was het in zekere zin ook afgelopen; er restte slechts verveling en decadentie.

Daarnaast had je de Glarks: provo’s, alternativo’s die niet meededen met de ratrace, wel verouderden, en na een jaar of 70, 80 een natuurlijke dood stierven, zoals wij allen.

Aan dat boek moest ik denken toen ik laatst een bericht las over de ouderdomsprofessor De Grey, die beweerde dat de potentiële duizendjarigen al onder ons waren. De eerste mens die de leeftijd van Methusalem zal halen, leeft nu al op aarde.

Moeten we dat willen, duizend jaar oud worden? Ik vier volgende maand mijn 55ste verjaardag. Ik heb – onder ons gezegd en gezwegen, want je hebt zo de naam van een grumpy old man -  nu al een hoop dingen wel geZIEN. Ik heb nu al zo veel trends en denkbeelden in en uit, en weer in zien raken.  Ik ben nu al in het stadium dat ik me een boek van veertig jaar geleden beter herinner dan één van vorig jaar. Moet dat allemaal nog erger worden, eeuw na eeuw na eeuw?

Ik verwacht in de jaren die me nog resten, niet veel nieuws meer mee te zullen maken. Behalve natuurlijk het ultieme nieuwtje van doodgaan, dat we ook in het duizendjarige rijk niet zullen kunnen uitbannen. Ja, natuurlijk, ik weet ook wel: het mensenleven is nu te kort, kortstondig als een bloem, en de dood komt altijd ongelegen. Het zinnetje in rouwadvertenties: ‘Hij had nog zoveel plannen…’ Maar als je duizend jaar leeft, kun je ze gemakkelijk nog een eeuw uitstellen, en komt er misschien ook niets van.

Ook minnaars schieten er niet veel mee op: eeuwige trouw duurt dan een millennium, maar in het licht van de eeuwigheid is dat toch ook niet meer dan een zuchtje. En daar de meeste partners het tegenwoordig zelfs al geen veertig jaar uithouden met elkaar, zal het echtscheidingspercentage wel bijna 100% worden in een maatschappij waar duizend jaar de gemiddelde levensduur is.

De pensioenleeftijd wordt dan vermoedelijk opgekrikt tot 660 jaar; nog ruim 7.000 keer maandelijks afdelingsoverleg, terwijl ik er nu nog maar een overzichtelijke 132 tegemoet heb.

En in duizend jaar zal al het leed je wel een keer overkomen; de kans wordt steeds groter naarmate je langer leeft. Statistisch kun je rekenen op twee, drie ernstige verkeersongelukken (waarna je natuurlijk wel weer in elkaar wordt geschroefd met protheses, maar pijnlijk blijft het). Je zult in die tijd misschien ook wel een keer vermoord worden, zelfmoord plegen, of in een vlaag van woede eens een keer iemand anders om zeep helpen – en levenslang is dan erg lang.

In Vance’s beklemmende meritocratie was rottigheid aan de orde van de dag. Maar het boek liep goed af, een beetje té goed, met een deus ex machina. De mens ging het heelal in om nieuwe werelden te koloniseren voor meer levensruimte en dus meer levensTIJD.

Dit verhaal over die duizend jaar van De Grey, dat ik in de krant las, loopt ook goed af. Want een andere professor, Westendorp, dacht dat De Grey zich een factor 10 verrekend had. Duizend jaar, dat zit er volgens hem niet in, maar dik honderd, dat nog wel. Een groot gedeelte van de huidige basisschoolleerlingen zal in goede gezondheid de 22ste eeuw halen. En dan twijfel ik nog, of we daar als volwassenen jaloers op zouden moeten zijn.

FHM, 22 oktober 2011

Afbeeldingen overgenomen van De fantastische werelden van Jack Vance

 




 

84a FHM's A-VIERTJES OP WEG NAAR DE HONDERD

Ik hoop deze winter zelf de honderd te halen – met deze rubriek FHM’s A-viertjes, wel te verstaan. Je leest nu deel 84a. Delen 1 t/m 48 verschenen in de periode oktober 2009 – juli 2010, de nummers 49 t/m 83 tussen november 2010 en mei 2011. Het archief van deze winterrubriek die tot in de zomer doorloopt, vind je HIER.

De naam, FHM’s A-viertjes, is afgeleid van mijn initialen die FHM luiden, en het papierformaat waar de afzonderlijke afleveringen op moeten passen (wat zelden lukt, tenzij met heel kleine lettertjes). De rubriek heeft niets gemeen met het blote-tietenblad FHM (For Him Magazine).

Ik probeer er weer een mooie winter van te maken met deze rubriek, die een kleine doch vasthoudende lezersschare kent. We beginnen deze jaargang wat in de nostalgische sfeer. In november zijn er een hoop dingen zoveel jaar geleden: mijn geboortedag (55 jaar), de oprichting van mijn Homepage (15 jaar), de opheffing van de Blauwe Tram (50 jaar), waarvan de opvolging door de Rijn GouweLijn maar niet dichterbij wil komen, en mijn schoolverlating op 11/11/1974 (37 jaar, en drie keer 37 is 111). Maar er zal ook voldoende aandacht zijn voor moderne gemakken en ongemakken.

Afgelopen mei beloofde ik, van de zomer mijn site te zullen verrijken met een breed spectrum aan artikelen over de literatuur uit de Gouden Eeuw. Daarvan is weinig terecht gekomen. Het stuk met de vertaling van de Stedestemmen van Constantijn Huygens, waaraan ik in 2009 begonnen ben, is wel af, eindelijk. De achtergrondartikelen erover, die ik van plan was, bleven steken in de grondverf. Bovendien is het illustratiemateriaal dat ik al vergaard had, enkele weken geleden verloren gegaan bij een crash van mijn oude desktopcomputer. Geen backup, stom, vergeten, overkomt mij nooit, maar als het je overkomt, komt het altijd op het verkeerde moment.

Ook de reeks over Jan van Hout bleef vergeefs wachten op deel 2. Tijdgebrek speelde me parten; ik moet deze site bijhouden in schaarse vrije uren naast een noodlijdende tweederde-baan op kantoor, en mantelzorgtaken voor mijn moeder en broer. Dan is een OV-reisverslag sneller in elkaar gedraaid dan een gedegen pagina over literatuur.

Bij het schrijven van zulke educatieve pagina’s besluipt me ook steeds vaker de gedachte: wie denk je eigenlijk wel dat je bent, dat je anderen dingen zou moeten bijbrengen? Maar goed, zo’n gedachte kun je van je af schudden, want als je er aan toe zou geven, zou je helemaal niets meer tot stand brengen. En als IK zulke pagina’s niet zou schrijven, deed vast ook niemand anders het.

Misschien komt er toch nog wel iets van die artikelen terecht, de komende maanden of jaren. Tijd blijft een belangrijke factor: ik zou… nee geen duizend, maar in ieder geval toch honderd jaar oud moeten worden!

FHM
22 oktober 2011


© Frans Mensonides, Leiden, 2011


<< naar thuispagina Frans Mensonides