Koning Midas kreeg volgens de Griekse mythologie ezelsoren van Apollo, die hem daarmee strafte voor zijn slechte muzikale smaak. Constantijn Huygens zou zulke oren ook graag willen zien groeien aan het hoofd van slechte dichters en hun kritiekloze bewonderaars.
In De doorsneedichter tekent hij een poëet die uitstekend kan rijme(le)n, maar niets zinnigs te melden heeft. Deze dichter zingt de lof van lieden die hem daarvoor betalen, in plaats van zijn medemensen een spiegel voor te houden.
De doorsneedichter is voor Huygens een negatief voorbeeld, de soort poëet die hij zelf absoluut niet wil zijn.