Huygens was een bezeten en bevlogen sneldichter. Hij schreef soms meer dan tien gedichten per dag, vaak tijdens reizen per koets of te paard. Uit letterlijk alles kon hij stof putten voor een sneldicht; hij schreef er ooit een over de verdrinkingsdood van zijn kleindochter.
Zelf noemde Huygens zijn dichtwoede een pure manie. Hij vergeleek zijn geest met twee molenstenen. Die moesten iets te malen hebben, en zo moest zijn geest altijd stof hebben om over na te denken.
Huygens liet de meeste sneldichten die hij had geschreven, in druk verschijnen. In de Gouden Eeuw leverde dat een schrijver niet meer op dan de eer. Hij had geen recht op royalty’s, de winst vloeide geheel in de zakken van de drukker en boekverkoper.
Hieronder twee puntdichten over ambachtslieden die onmisbaar zijn voor de productie van boeken. Het eerste gedicht is gebaseerd op een woordspeling; uit het tweede blijkt dat Huygens niet altijd gecharmeerd was van het werk van zijn collega-dichters.
De boekbinder kwam in Huygens’ tijd pas in actie als het boek al verkocht was. De koper kocht een losse stapel katernen en liet die vervolgens inbinden in een band naar keuze.
De originele tekst, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden)
De originele tekst, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden)
C. Huygens, Sneldichten. Menschen. Naar de autograaf uitgegeven en toegelicht door H. Blijlevens, M. van Drunen en P. Lavrijssen. Tilburg 1988.
T.L. Ter Meer, Snel en dicht, een studie over de epigrammen van Constantijn Huygens. Amsterdam 1991. (dissertatie)