12 forten, 13 wandelingen
Etappe 3b : Wacht tot al het puin gevallen is

De ‘saillant’ van Lunet IV

 

De man van wien ik dit verhaal vertel
keerde voor kort naar zijn geboorteland;
't wordt nu een jaar dat hij zijn intrek nam
boven het vredig makelaarskantoor
dat op den hoek tussen twee grachten ligt
aan 't plein dat als een zeester in het zand
zijn schachten uitzendt in de mijn der stad.
rechts ziet zijn raam het krimpende gelid
der smalle bruggen de verbinding slaan
naar feodale deuren -- een huizenrij
die met zijn kelders in het water staat --,
links raakt het scherend zoeklicht van zijn blik
den top der bomen die geworteld staan
in de verzakte werven van de gracht;
en als een lege krater ligt het plein
in het zieltogend duister uitgespreid
van 't helse neonlicht der dode stad.

H. Marsman, Tempel en kruis (1940)


En hier dan de allerlaatste aflevering van mijn tocht langs de 12 forten van Utrecht. Klik voor het vorige deel, dat minstens bij een van mijn lezers (die ik een linkje had toegezonden) is ingeslagen als een brisantgranaat. Krasje op zijn reduit.

Soit. Ik was gekomen tot de Lunetten. Tijdens mijn wandeling van dinsdag 11 september 2007 bleek het viertal forten hermetisch afgesloten met borden Verboden toegang.

Nu geldt voor de Lunetten: als je er één voorbij bent, heb je ze allemaal gezien. Het dreigde een korte laatste aflevering te worden. Gelukkig stond bij Lunet III en I een bord opgesteld met de mededeling dat ze over vier dagen, op zaterdag de 15e, opengesteld zouden worden voor het publiek, in het kader van de Fortenmaand.

Ik er weer heen, natuurlijk, die zaterdag! Hoofdstuk W is gewijd aan dit bezoek. Daarna keer ik weer terug naar nine eleven om mijn wandeling naar het Domplein te voltooien.


W. Forten de Lunetten

 

De Lunetten (hier te bezoeken op de site van hun eigenaar, de gemeente Utrecht) werden in de jaren 20 van de 19e eeuw aangelegd om die sakkerse Houtense Vlakte te verdedigen. Vanaf de vlakte waren de forten niet zichtbaar, zodat het kanonnenvuur de vijand bij verrassing trof, hopelijk voordat ze zelf konden beginnen met het bombarderen van Utrecht.

Een lunette is een maantje. Die vier fortjes, van noord naar zuid genummerd met Romeinse cijfers, leken wat op halve maantjes. Wel puntige halve maantjes, bepaald geen croissantjes. De punt, de ‘saillant’ was gericht naar de vijand. De achterzijde, de stadszijde dus, de ‘keel’, was niet verdedigbaar; je moest maar hopen dat de boel niet omsingeld werd. Er kon nog wel uit de flank geschoten worden als dat dreigde te gebeuren.

Ook rond deze forten golden verboden kringen; binnen een straal van een kilometer mocht niets gebouwd worden dat bij oorlogsdreiging niet snel afgebroken kon worden. Dat alles werd bepaald door de Kringenwet. Pas in 1963 werd die ingetrokken. Toen kon eindelijk het zuidoosten van de stad Utrecht bebouwd worden. In de jaren 70 kwam de wijk Lunetten tot ontwikkeling in het voormalige schootsveld van de gelijknamige forten. Ook de door ons al bezochte Uithof, binnen de actieradius van Fort Hoofddijk en Fort Rhijnauwen, kon pas na 1963 bebouwd worden.

Grote drukte op Lunet III. Het fort, bewoond door een fortwachter, trekt op deze zonnige zaterdag volop bezoekers. Een man of 50 meldt zich voor de rondleiding. En dat uitgerekend op dit kleine, krappe fortje. Sommige attracties, om een wat misplaatste term te gebruiken, moeten in drie ploegen bezocht worden.

Bijvoorbeeld de batterij hierboven, tegenwoordig gebruikt als rommelhok, zo te zien. Of de kruitopslagplaats, te krap en te duister om te fotograferen. Je mocht er indertijd niet binnen met ijzeren hakken; dat kon vonken geven, met gevolgen die we kennen uit Enschede. Ook betreden van deze ruimte met open vuur werd sterk ontraden. Een fakkel, om te kijken of het kruit er nog lag? Liever niet! Hoe ze die duistere kruitbunker dan verlicht hebben, is niet bekend. Op Fort Vechten deden ze het met een kaarsje achter een dikke glasplaat, maar op de Lunetten is daar niets van gevonden.

Er is nooit een Utrechts fort ontploft. Maar er waren voorzorgen voor het geval. Het kruitmagazijn had aan één kant, aan ‘s vijands zijde, een heel dun muurtje. Alle brokstukken van een eventuele explosie zouden in theorie met dat muurtje en al richting vijand vliegen; aan ‘onze’ zijde zou een minimum aan slachtoffers vallen.

We beklimmen het fort, met twee enthousiaste kindsoldaten in ons gezelschap, jochies van een jaar of 10 in complete oorlogsuitrusting: een camouflagepak, soldatenkistjes en een vechtpet. Eén heeft een crew cut, de andere wilde rebellenmanen die onder zijn pet vandaan kringelen. In deze aflevering komt De Generaal niet voor. De stripheld is niet aanwezig. Of gaat hij incognito? Zo’n open dag is natuurlijk een ideale gelegenheid om je onder het publiek te mengen teneinde de macht te grijpen.

De rondleider zet uiteen dat deze forten het toneel zijn geweest van een ware bewapeningswedloop. Zo rond de eeuwwisseling werd de brisantgranaat uitgevonden. Die kon zo’n bakstenen fort binnen de kortste keren veranderen in een smeulende ruïne, met in het midden daarvan het zogenaamd bomvrije reduit.

Verspreiding was het chapiter, zeker toen onze oosterburen zich onder leiding van A. Hitler begonnen te roeren. In en om de forten verschenen de mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen die we in deze reeks al zo vaak zijn tegengekomen. Dat alles opgetrokken uit gewapend beton dat in het pre-atoomtijdperk nog een hoop vijandelijke projectielen kon opvangen. Hierbeneden zo’n kazemat; bouwjaar 1936. Onze gids voegt een nieuwe etymologische uitleg toe aan het woord 'kazemat'. Het is een vechthuis (casa=huis, matten=vechten).

Ook de groepsschuilplaats gaan we nog bekijken. We bereiken hem door af te dalen langs een zeer steil pad, klauterend als een gems; ik ben blij dat ik mijn moeder van 79 niet heb meegenomen naar dit uitje.

Deze schuilplek is niet afgekomen; daardoor zie je goed hoe hij in elkaar zit. Soldaten konden zich er terugtrekken als de vijand naderde. Die gangen waren zo smal dat de vijanden ze slechts één voor één konden betreden. Dan konden ze ook één voor één afgeknald worden. Als laatste daad gooiden ze dan misschien eerst nog een granaat naar binnen. Maar geen nood: daartegen was dan weer een granaathek geplaatst. Oorlog is uiteindelijk toch een Strategospel, een schaakspel met mensen als pionnen.

Dat is allemaal voorbij. Tegenwoordig zijn de Lunetten een paradijs voor kruiden, bijen en vleermuizen. De natuurwaarden worden er versterkt, dat is het beleid van de gemeente.

‘Waarom zijn die forten toch altijd afgesloten; waarom kan niet iedereen hier van de natuur genieten?’, vraagt een militante man met een verplukt voorkomen, een woest hemd en een dito oogopslag. Mogelijk is hij een ex-actievoerder tegen de Rijksweg door Amelisweerd, ligt hij hier al een kwart eeuw in een loopgraaf en leeft van wat de natuur hem schaft.

De gemeente is wat vaag, zowel tijdens de rondleiding als op de site, over de plannen met deze fortjes. Het is de bedoeling dat de wandelaar op den duur minder dan 364 per jaar op borden ‘Verboden toegang’ zal stuiten. Ik help de actievoerder hopen dat dat snel het geval zal zijn.

Toch werpen de Lunetten ook in de huidige tijd al nut af voor de stad die zij ooit verdedigd hebben. Op Lunet IV zit een padvindersgroep, Lunet II herbergt de Stichting Hof van Eden die over zeldzame plantenrassen waakt; op Lunet I is een imker gevestigd. De nummers III en IV zijn bovendien geïntegreerd in het Beatrixpark, een wijkpark tussen Lunetten en Hoograven in.

Bovenaanzicht van een onvoltooide groepsschuilplaats

De rondleiding is rond. Ik loop naar Lunet I, een halve kilometer verderop. In de bloeitijd van de forten was het het vierlingzusje van de overige Lunetten. Maar later werd het het enige fort dat nog een rol speelde in het nucleaire tijdperk. In de jaren 60 werd het namelijk omgebouwd tot atoombunker, met dikke toegangsdeuren en lange ondergrondse gangen tussen de verschillende ruimten.

De BB (Bescherming Burgerbevolking) zou hier haar hoofdkwartier vestigen, als de nood werkelijk aan de man kwam en onverhoopt zou gebeuren waarvan ieder zinnig mens zou hopen dat het nooit gebeuren zou.

Niet dat de BB verwachtte, hier een voltreffer met een waterstofbom te overleven. Maar wel zou men, door de ligging onder de grond en door de dikke laag aarde, een wolk nucleaire fall out kunnen weerstaan, waaraan de Utrechters buiten helaas ten gronde zouden gaan.

In de bunker coördineerde men de hulpverlening in heel Nederland – althans: dat was het plan; ze hebben het ding gelukkig nooit hoeven te gebruiken. Er was een zaal met telefoons. Er hingen kaarten van Nederland, met wijzers erboven om de windsnelheid en –richting aan te geven; welke kant dreef die atoompaddestoel op? Op een schoolbord werden alle hulpvragen genoteerd en de manier waarop de BB die hulp zou verlenen.

Actieve koolfilters zuiverden en ontgiftten ondertussen de lucht. Viel de elektriciteit uit, dan werd stroom geleverd door fietskracht. De mensen van de BB moeten wel onverbeterlijke optimisten geweest zijn.

Dat blijkt ook uit het voorlichtingsfilmpje uit de jaren 50, dat in deze lugubere ruimte vertoond wordt. In een toen moderne woonwijk zien we vrouwen de was ophangen, een man een haring happen aan een kraampje; we zien voorwereldlijke auto’s rijden. Ineens: wat vervelend nou; er valt een atoombom, niet al te ver hier vandaan. Snel dekking zoeken, plat op de grond, armen beschermend om je hoofd heen, want binnen een halve minuut komt de allesverwoestende drukgolf. ‘Nee, nog niet opstaan’, tsjilpt een vrolijke herenstem, ‘wacht tot al het puin gevallen is’. Het publiek, dat van 2007, giechelt wat gegeneerd. En wat angstig: is dit nu allemaal echt wel voorbij?

Ik was al ter wereld toen, onbewust van het gevaar dat boven mijn hoofd hing. Het was nog niet de gewoonte, al het leed van de wereld over de hoofden van schuldeloze kinderen uit te gieten, onder het mom van mondigheid. Een onbekommerde jeugd. De Muur van 1961 en de Cuba-crisis van 1962 werden niet behandeld door juffrouw Babs, tijdens het kringgesprek op de kleuterschool. Ik hoorde mijn moeder en oma spreken: ‘Die idioot zou de hele wereld nog in een oorlog storten’. Het oosten, hadden ze het over; dat was vast in Hengelo. Was het daar oorlog? Toen ik ging luisteren, verstomde het gesprek. Het ging over Chroestjev, weet ik achteraf.

Tegenwoordig mogen, wat zeg ik: moéten kinderen meepraten over de wereld die zij eens zullen beërven en bestieren. Dit fort, Lunet I, wordt het Fort van de Democratie, met educatieve, interactieve tentoonstellingen om ‘ de democratie [te] versterken en verdedigen. Niet met wapens en kanonnen maar met discussie, dialoog, spel en acties van mensen.’ Een enigszins bedillerig schoolmeesterstype vertelt er over op de video, op een net iets te galmende en autoritaire toon. Democratie in Nederland, overdenk ik, democratie, och, het zou geen slecht idee zijn (vrij naar Mahatma Gandhi).

Ik doorkruis het labyrint van ondergrondse gangen (met honderden handige kapstokjeshaakjes waar de laatsten der Nederlanders hun jas definitief konden ophangen) en betreed de buitenwereld, waar de namiddagzon schijnt en de lucht gelukkig nog adembaar is. Einde van een even boeiende als beklemmende fortenmiddag. Ik zet de klok vier dagen terug, of 45 jaar vooruit, naar dinsdag de 11e september 2007, en wandel verder richting Domplein.


X. Wandeling De Lunetten – Fort Vossegat (2 kilometer)

Klik voor de kaart

 

De Lunetten zijn in de loop van hun historie meer en meer ingebouwd in de infrastructuur rond de stad Utrecht, die ze dan meteen konden verdedigen. Sedert de jaren 40 loopt de drukke Waterlinieweg, de oostelijke randweg van Utrecht, er rakelings langs. Medio de 19e eeuw wrong de spoorlijn zich tussen Lunet II en III. Het spoor heeft zich op dat punt net gesplitst in een tak naar Arnhem en een naar Den Bosch. Treinfotografen hoeven boven deze waaier van sporen zelden langer dan 3 minuten te wachten op een prooi.

Er loopt een voetgangers- en fietsersviaduct langs de Waterlinieweg en over het spoor heen, te beklimmen via een steile ijzeren trap. Achter de autorijen zie ik ineens de Domtoren weer in de verte, mijn doel.

Langs het spoor komt hopelijk nu eindelijk eens de HOV-baan ‘Om de zuid’ van Utrecht CS naar De Uithof; de tweede route, na die langs Rijnsweerd die we al gezien hebben. Volgens de meest recente plannen zal hij meteen uitgevoerd worden als trambaan, die vanaf 2012 / 2013 35.000 passagiers per dag moet vervoeren. Die reizen in een minuut of 12 van Utrecht CS naar het UMC, schat ik, tegen nu met GVU-lijn 12 toch zeker een minuut of 20.

Een raar geval, die buslijn 12. Hij scheurt vanaf CS eerst over die 1200 meter lange busbaan langs het spoor, de Adama van Scheltemabaan (zeg dat maar eens op zijn Utrechts!). Daarna ga je met die hotsebotsende bussen door allerlei kronkelstraatjes.

Over bussen en UMC gesproken: ik ben inmiddels via de Tamboersdijk en een stelsel van drukke wegen aangeland bij stadion Galgewaard en zie lijn 12 rijden met een reclame voor dit ziekenhuis. Niet zozeer om erin te gaan liggen; meer om er te gaan werken.

‘Bed los!’ associeer ik. Ik kijk wel eens naar ziekenhuisseries en als cliché komt in elke aflevering steevast weer een patiënt voor die een hartverzakking krijgt en wiens levensgeesten gewekt moeten worden door een elektrische schok. ‘300 volt. Bed los’, de zieke wipt even de lucht in, in uitstel van zijn hemelvaart; hele huiskamers wedden of de patiënt het zal halen of niet. ‘Tijdstip overlijden: 9:57’, helaas, weddenschap verloren. In die series is het ongeveer fifty-fifty of je het redt, maar in werkelijkheid schijnen je kansen wat slechter te liggen.

Goed, op naar Fort Vossegat, dat er niet is.


Y. Fort Vossegat

Het laatste, en tevens meest deplorabele fort op mijn route. Het is ongeveer tegelijk met de Lunetten aangelegd en had dezelfde taak, ook alweer die Houtense Vlakte te beschermen. Daarnaast hield het een oogje op de rivier de Kromme Rijn. Hier zie je het op de site van Defensie op een vroege luchtfoto uit 1920.

Later is de Kromhoutkazerne eromheen gebouwd. Het was een van de weinige forten die ook na de oorlog nog een militaire taak behielden. Tot 1966 was het Bureau Voorbereiding Voorzieningen aan Kunstwerken er gevestigd. Militairen zijn gek op lange namen, en met kunstwerken bedoelen ze geloof ik iets anders dan die, die in musea hangen.

Daarna hebben ze het fort meteen maar gesloopt; er staan nog een paar restanten van, die van buiten het kazerneterrein niet zichtbaar zijn. Bovendien zijn er kranen aan het graven op het terrein, en hangen er borden dat er allerlei zaken ‘geamoveerd worden’, misschien ook wel de restanten van Vossegat.

Maar waar ik hier loop, ten noordoosten van de kazerne, dat is wel degelijk de oude fortgracht; na die fortenwandeling van in totaal 40 kilometer herken ik die dingen uit duizenden. Toch nog iets op de foto van dit twaalfde en laatste fort.

Stel dat die twaalf Utrechtse forten over 12.000 jaar worden opgegraven door archeologen (mijmer ik) en alle historische bronnen uit onze tijd verloren zijn gegaan. Wat zouden ze dan denken? Snappen ze meteen dat het een defensiewerk betreft? Of zien ze er een klok in of een astronomisch observatorium of tempels, en wordt er even veel zin en onzin over geschreven als thans over Stonehenge?


Z. Wandeling Fort Vossegat - Domplein (3 kilometer)

Klik voor de kaart

 

Het zijn twee heel verschillende werelden, die van de forten en die van de universiteit. Ze hebben vast en zeker heel weinig met elkaar opgehad in de loop van de eeuwen: het gewroet in de blubber, die deftige universiteit, die domme boerensoldaten die links en rechts niet uit elkaar konden houden bij het exerceren, de aankomende intelligentsia in de collegebanken, Rats, kuch en bonen, Gaudeamus igitur. Toch kom je de academie hier en daar tegen, als je een fortenwandeling doet. Bijvoorbeeld aan de noordzijde van de Kromhoutkazerne, waarvan onlangs een gedeelte is veroverd door het University College Utrecht.

Het UCU is een internationaal georiënteerd college waar uitmuntende studenten uit alle delen van de wereld in het Engels les krijgen in de meest uiteenlopende vakken. Ze wonen drie jaar op deze campus, halverwege de oude universiteit en De Uithof, in oude, doch fraai opgekalefaterde kazernegebouwen. Je kunt hier een hoog aangeschreven bachelor-bul behalen en daarna verder studeren aan vermaarde universiteiten als Harvard.

Maar je komt hier natuurlijk niet weg zonder ooit het Rietveld-Schröderhuis bezocht te hebben, dat honderd meter van de poort ligt, achter de Waterlinieweg die het het grootste deel van zijn uitzicht heeft ontnomen. Uitzicht bijvoorbeeld op een wat minder spectaculair ogend rijtje flats, dat ook door Rietveld is ontworpen. Van Rietveld had het Rietveld-Schröderhuis met een gerust hart afgebroken mogen worden, na aanleg van die Waterlinieweg (al heeft het viaduct eronderdoor tegenwoordig Rietveldmotieven, zoals de Berenkuil beermotieven had).

Maar het staat er nog, en is thans een museum, waar onder meer de befaamde Rietveldstoel staat tentoongesteld. Ik ben er eens, lang geleden, binnen geweest en herinner het me niet goed meer. Maar ik liep me toen af te vragen, waarom er niet meer huizen van dit soort zijn gebouwd, en of het misschien weliswaar mooi was, maar een paar praktische bezwaren kende.

Er waren geen vaste binnenwanden, maar schuivende panelen, heel ingenieus. Rietveld heeft moeten kloten met de bouwvergunningaanvraag om het ontwerp goedgekeurd te krijgen. Je had nergens privacy in wat feitelijk één grote ruimte was; dat leek mij een bezwaar. Maar mevrouw Schröder heeft er met plezier bijna 60 jaar gewoond, en Rietveld zelf is op een gegeven moment bij haar ingetrokken, verliefd op haar, zijn eigen creatie of beide.

Rietveld was verder vooral de kampioen van de prefab-bouw, waarmee Nederland na de oorlog snel volgebouwd kon worden, zonder dat het land er echt mooier door werd.

Een groep Japanners nadert het pand. ‘Tôh, tok, tôk, tok, tôh, tok’, gelach, enthousiaste uitroepen in hun hoendertaal. Men begint fanatiek te fotograferen en een paar slaan zelfs aan het roepen en schreeuwen en gillen en krijsen. Ja, dan wil je wel even buiten jezelf raken: dit huis lijkt precies op de kopie ervan, die ongetwijfeld ergens in hun plastic nepland is opgetrokken.

Rare jongens, die Japanners. Aan de andere kant: enkele sympathieke gewoontes hebben ze wel, zoals het plegen van harakiri door overheidsfunctionarissen of industriëlen die betrapt zijn op gerotzooi. Kom er ’s om in Nederland, waar ze met gevulde zakken het strijdperk verlaten.

Minder beroemd is het Jugenstilpand aan de Laan van Minsweerd, schuin ertegenover. Maar ik vermeld het toch, want de naam ervan luidt: Stadsrand. Ik beschouw die naam maar als een hommage aan mezelf, stadsrandwandelaar.

Ik ben nu op het laatste rechte stuk voor de finish; letterlijk; de rest van de wandeling bestaat voornamelijk uit rechtdoor lopen. En als een postpaard dat de stal ruikt, stap ik stevig verder en kijk ik naar links noch rechts. Het kan ook komen door de klok op de toren van het UCU, die al tegen halfvijf liep, en als opschrift heeft: ‘Tijd slijt. Zijt op tijd’.

Ik doorkruis een Utrecht waar het al aardig begint te herfsten. In het Wilhelminapark, op de Maliebaan en op de wallen kleurt een bleek namiddagzonnetje de bomen geel. Dit is een mooie stad, en het blijft altijd mijn studiestad. Utrecht wordt voor mij nooit meer de gewone stad die het was; eens alumnus, altijd alumnus.

Via een labyrint van straten en stegen bereik ik de Pausdam. En denk aan het citaat uit Tempel en kruis van Marsman waarmee deze aflevering begon. Dat slaat op dit mooie stukje Utrecht. De ik-persoon in Tempel en kruis kon er niet echt van genieten. Hij was - evenals Marsman zelf - na een reis door Zuid-Europa teruggekeerd naar zijn vaderland, en werkte – evenals Marsman zelf – op een kantoor in de binnenstad van Utrecht.

We hadden er hoorcollege over, op een avond niet zo lang voor nine-eleven (dat wist ik toen natuurlijk nog niet, maar als ik aan die tijd terugdenk, krijg ik er met terugwerkende kracht alsnog een voorgevoel van). De docent las de eerste regels voor, en wees vervolgens uit het raam. ‘Kijk, dát stukje Utrecht, dáárover gaan die regels’. Een rare schok van herkenning, er springt een vonk over tussen literatuur en werkelijkheid, net zoals er voor die Japanners daarnet een oversprong tussen namaak en echt.

Zo’n zelfde schok had ik diezelfde zomer op de Kapellekensbaan in Erembodegem. Maar daarvoor moest ik een halve dag in de trein zitten en deze, die van de Pausdam, deed zich zo maar aan me voor als uitzicht vanuit het ondoorgrondelijke pand Trans 10. Ja, dat hoge, brede raam daar (links op de foto hieronder), dat moet het geweest zijn, op de tweede verdieping, het kan niet anders, zaal 204, bereikbaar via een systeem van lange, steile trappen. ‘Ik moet zien af te studeren voordat ik met een rollator loop’, grapte ik wel tegen jongere medestudenten. De ingang van het gebouw ligt minstens 100 meter verderop. Voorbij de deur raakte je meteen de weg kwijt. Ik heb nooit geprobeerd, het te begrijpen, maar volgde gewoon de zaal- en kamernummers op de pijlen. Zonder kamernummer was je er reddeloos verloren.

Tempel en kruis herinner ik me even globaal als het Rietveldhuis. Het ademde een morose ondergang-van-het-avondland-sfeer. Kort na publicatie ervan brak WO II uit. Marsman wilde naar Engeland vluchten, maar zijn schip werd getorpedeerd en hij kwam om het leven. Zulke frappante feiten, die niets toe- of afdoen aan het gedicht, die onthoud je.

Een paar straathoeken verder ligt de Domstraat. Daar bevindt zich een gevelsteen met een uitspraak van Marsman, die in dat pand zijn (zoals zou blijken) laatste dagen sleet als advocaat:

Geen stijl, maar des te meer karakter heeft de stad, een harde en benepen eigenzinnigheid, die zich de maat van alle dingen waant…

Een passend slot van een stadsrandwandeling, ware het niet dat ik nog een paar stappen verder moet, naar het Domplein waar deze wandeling begon. Anderhalve maand heb ik nodig gehad om mijn rondje Utrecht te lopen. Ik liep met de klok mee, en draai daarom nu ter compensatie een rondje linksom om mijn as, om weer in het reine te komen met de vaste sterren, en zo. De fortenwandeling zit erop.

Frans Mensonides
10 oktober 2007
Er geweest: 11 & 15 september 2007


© Frans Mensonides, Leiden, 2007

Deze reeks werd mede mogelijk gemaakt door mijn 'sponsor' N.N die, zoals de ware weldoener past, anoniem wenst te blijven.


<< naar thuispagina Frans Mensonides