Want ik wöl aal wieder, ik wöl alles zien,
de leste mooie dag van 't joar misschien,
alhoewel 't met de winterdag ok donders mooi kan weez‘n.
Ik wöl aal wieder deur noar Weiteveen,
want achter op 't veld doar mag 'k graag weez‘n,
a'k hier zo fietse en 't weijt nie slim,
dan giet 't haost vanzölf.
(chorus)
Wie döt mij wat,
wie döt mij wat,
wie döt mij wat vandage.
'k Heb de band‘n vol met wind,
nee ik heb ja niks te klaag‘n.
Wie döt mij wat,
wie döt mij wat,
wie döt mij wat vandage,
'k zöl haost zegg‘n: ja het mag wel zo.
Op fietse , Skik (1997)
Deze (na)zomer loop ik een ronde langs de twaalf forten rond de stad Utrecht. In de vorige aflevering werd ik, en daarmee de lezer, rondgeleid door Fort Vechten. Vandaag, dinsdag 11 september 2007, loop ik de laatste etappe, van Vechten via ’t Hemeltje, de Lunetten en Vossegat terug naar de Domtoren, waar deze tocht begon.
Op voorhand koester ik geen hoge verwachtingen van deze dagmars. In de eerste plaats is het 11 september, nine-eleven, en ook nog dinsdag, net als toen. Verder ga ik de Houtense Vlakte bewandelen, voor de verdediging waarvan al die forten zijn opgericht, en bij die vlakte stel ik me al maanden een desolate prairie voor. Ik heb proviand mee; horeca zal er wel niet zijn, in zulke verlaten streken.
De Houtense Vlakte, tussen Utrecht, Bunnik en Houten zelf, is een hoogvlakte op z’n Nederlands. Je hoeft er niet tegenop te klauteren, maar hij ligt wel degelijk een metertje of daaromtrent hoger dan zijn omgeving en kan daardoor niet onder water gezet worden. Een zwakke plek dus in de waterlinie. Er zijn daarom in de 19e eeuw maar liefst zeven forten opgericht om de boel daar onder schot te houden: Rhijnauwen, Vechten, ’t Hemeltje en de vier Lunetten. Samen bestrijken ze de hele vlakte, wat de vijand er wel van zou weerhouden, hier rare streken uit te halen.
Het weer is wisselvallig, zoals altijd, deze zomer. Vandaag wil dat zeggen: soms licht bewolkt, soms zwaar bewolkt en zo nu en dan een paar spatten regen. De zon zal de Houtense Vlakte zo nu en dan ook nog ophelderen, maar nooit voor lang; het is truienweer.
Aan die forten hadden ze op een gegeven moment niet genoeg meer. In de omgeving ervan kwamen steunpunten: mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen, die het landschap nu een pokdalig uiterlijk geven. Overal zal ik ze vandaag tegenkomen. De meeste zijn beschilderd met graffiti. Je kunt ze lelijk noemen, maar ze hebben onze vrijheid verdedigd en ik zou ze niet graag wegdenken uit het landschap; ze horen erbij.
De forten rond Utrecht, op een informatiebord bij de Lunetten. In blauw: het te inunderen gebied. Rechtsonder: de Houtense Vlakte.
Ik begin weer bij diezelfde halte aan de Provincialeweg N 411. En ontdek een alternatieve route naar Fort Vechten, die ik vorige keer over het hoofd heb gezien. Het is een officieel wandelpad door grasland, maar omdat hij rakelings langs de snelweg A12 loopt, word ik scheef aangekeken door automobilisten, waarvan sommige toeteren en op hun voorhoofd wijzen – maar dat laatste zie ik niet, als ze me met 120 km/uur voorbijrijden.
Een paar kilometer verder richting Arnhem heb ik me in een motel langs deze snelweg ooit bekwaamd in de databasetheorie; waarmee een mens zich al niet bezighoudt in de loop van een mensenleven! In 1994 was het, als het geen ’93 of ’95 was. We hadden een groepje van vier, met een docent; allemaal heel normale, aardige, sympathieke mensen. Ik benadruk dat, omdat het een uitzondering is in de ICT; het was echt een verademing.
De cursus telde slechts twee lijfelijke bijeenkomsten, langs die snelweg. Verder werd hij gegeven per ‘elektronisch berichtenverkeer’, een innovatie, toen. Een bulletin board, heette het ook wel. Dat ging nog niet per Internet, dat toen nog nauwelijks bestond. Je had er een apart protocol voor, dat je met een diskette op je PC moest installeren, en dan maar bidden dat de modem het deed.
Ik passeer Fort Vechten, dat vandaag weer verboden toegang is voor onbevoegden, en zie ook nu pas de kringenkijkhut. Door een spleet kun je de verboden kringen rond het fort zien zoals een soldaat ze zag.
Met stevige pas de Marsdijk op, die even voorbij het fort overgaat in een fraaie laan met berken aan weerszijden. Er staat een namaak-Romeinse mijlpaal. Trajectum (Utrecht) is MP III van hier; Levefanum (Wijk bij Duurstede) MP VIII. MP staat voor milia passuum, ofwel duizend (dubbele) passen, ofwel een mijl. De mijl stamt uit tijden dat de mens het allemaal te voet moest doen. Romeinen hadden in doorsnee hele korte pootjes, dus ook hele korte mijltjes, 1480 meter per stuk. Engelsen lopen heden ten dagen precies 1609 meter met 1000 dubbelpassen, maar mijn eigen mijl telt 1800 meter, heb ik wel eens afgepast.
De racefietsers van de vorige aflevering zitten vandaag hun testosteron te onderdrukken op kantoor, en terug te verlangen naar een tijd vol wielerheroïek, toen je nog ras-sprinters had, ras-klimgeiten en ras-paardjes. Vandaag-de-dag heb je hooguit nog Ras-mussen.
Die zondagse wielrenners hebben op de dinsdag plaatsgemaakt voor pelotons brugpiepers, bezig aan hun kennismakingsweek. Dat heb je tegenwoordig; in mijn tijd mocht je pas in de vijfde op reis en lagen je ouders er eerst jarenlang krom voor. Ik zie wel zeven van die groepen, gedurende mijn wandeling naar ’t Hemeltje.
- ‘Menééhéér, is het nog ver?’
- ‘Kilometer of acht nog, een stijf halfuurtje’
- ‘Néé, hè! Steun, kreun!'
In plaats dat ik nou geniet van mijn wandeling. Maar ik loop voortdurend te denken aan mijn voormalige werkgever N.N. (met wiens werkelijke naam ik deze site niet wil bezoedelen), die tienduizenden euro’s door zijn medewerkers afgedragen pensioengeld verdonkeremaand heeft en desondanks nog vrij rondloopt. Wie had dat achter hem gezocht! Het leek zo’n sympathieke, redelijke, meevoelende man, toen ik pas bij hem in dienst was. Natuurlijk had ik op grond daarvan meteen al verdenkingen tegen hem moeten koesteren.
Het verhaal is knap ingewikkeld. Die pensioenregeling is afgesloten bij het gerenommeerde verzekeringsconcern Aegon, met als tussenpersoon het niet minder gerenommeerde makelaarsconcern Guus Meeùs (jazeker, die van ‘Goed geregeld dus’). Van Guus hebben we al een tijdje niets gehoord. Van Aegon hoor je ook weinig, als je er niet achteraanloopt.
De kwestie is nu: wie is wie geld schuldig? Aegon vindt dat N.N. het geld schuldig is aan ons en dat wij het maar uit zijn vingers moeten zien te wringen. Wij vinden dat Aegon het moet innen bij N.N.. Een patstelling. En dat om een bedrag dat voor Aegon een schijntje is, van N.N.'s rug vermoedelijk niet meer geplukt zal kunnen worden, en mij persoonlijk niet aan de bedelstaf brengt als ik het kwijtraak.
Het is toch al zo’n tien-vogels-in-de-lucht-pensioen, dat afhankelijk is van de koersen. Komt er vlak voor je 65ste een gigantische beurskrach, dan kun je op een houtje bijten, tenminste, door de vrees werd ik eens bezocht tijdens een doorwaakte nacht. En als je voor je 65ste komt te overlijden, zie je er so wie so niets van terug; dat houd je altijd met pensioenen.
Ik scheld het geld kwijt, besluit ik hier ter plaatse – aan N.N. of aan Aegon, dat is dus niet duidelijk. Niet uit vergevensgezindheid, die volstrekt misplaatst zou zijn, maar omdat ik in 2008 niet opnieuw minstens één keer per dag wil denken aan dat rotgeld. Ik bevrijd me ervan, een daad van diepe wijsheid, al verwacht ik er geen bedankje voor. Ik ben, na N.N.'s schimmige bedrijf verlaten te hebben, weer ambtenaar en zit nu tenminste weer bij het ABP. Die beleggen het in wapentuig, waardevast in deze wereld.
Anders waren er ook geen forten geweest. N.N.'s toko was er in één gevestigd, ver van hier; dat is natuurlijk de reden dat ik aan hem loop te denken. Een ware egelstelling! Wekenlang nam hij de telefoon niet op, verscheen hij niet bij bijeenkomsten waar hij verwacht werd, liet hij ook e-mail onbeantwoord en liet hij de deurwaarders voor de deur staan. Hij deed zijn zaak in de nazomer van '05 van de hand en was niet te beroerd, ons bij zijn afscheid een boekje te schenken met voordeelbonnen voor bij McDonalds. Daarmee heb ik 's mans karakter wel afdoende geschetst. De lezer zij gewaarschuwd door dit treurige verhaal (dat was de bedoeling ervan), en moet nog maar eens nauwkeurig nagaan of ook zijn pensioen niet verdwenen is in een Bermudadriehoek.
Ik kruis de spoorbaan naar Den Bosch en loop de gemeente Houten binnen. Het is een plezierige wandeling, nu ik van dat pensioengedoe verlost ben. De Houtense Vlakte lijkt in niets op het spookachtige oord dat ik verwacht had. Zij bestaat uit weiland, bezaaid met plukjes bomen die aangenaam zijn voor het oog. Hier en daar een boerderij met bekrulde daklijsten en een piek erbovenop, zoals hoort in deze streek onder Utrecht.
Een fietser passeert me; in een aanhangwagentje zit een hond die me aankijkt met een ongemeen treurige blik. Verderop nog meer van zijn soortgenoten. Er is een politiehondenschool. Als ik passeer, laait het geblaf op. Straks gooien ze de hekken open en roepen: ‘Etenstijd, jongens. Daar op de dijk loopt jullie lunch!’
Verder langs de A27 naar Den Bosch.
Voorbij een enorme paardenranch, genaamd Zilfia´s Hoeve, krijg ik fort ´t Hemeltje in het oog, dat zich als een groene vinvis boven de weiden verheft. Het blijft toch een mooi gezicht, die dingen te ontwaren in het landschap, al zal ik iets minder luid blijk geven van mijn enthousiasme dan zekere strip-antiheld.
Wat is toch de magie van die forten? Waarom loop ik in totaal zo om en nabij MP XXVII om ze allemaal te zien? Waarom bezoek ik tegenwoordig alle Open Fortendagen die er gehouden worden? Wat bepaalt de aantrekkingskracht van deze stukken in onbruik geraakt dood weermiddel?
Ik las laatst op Internet: er is een personal coach die met zijn cliënten aan de wandel gaat om de diepere lagen in hun psyche bloot te kunnen leggen. Uit hun wandelgedrag blijkt hun persoonlijkheid, hun intiemste drijfveren: hoe haastig ze lopen, hoe ze omgaan met tegenslagen als verdwaling en slagregens, hoe met wegwijzers die een keuzemoment markeren in hun leven.
Wat zou zo´n man tegen me zeggen? Misschien dat mijn hele persoon één grote fortificatie is; dat ik overal barrières en barricades opwerp en meen te zien; dat er nog minstens een reeks van 25 wandelingen nodig is om deze te slechten. Moderne methodieken ter duiding; ze tappen tegenwoordig uit een heel ander vaatje dan nog niet zo heel lang geleden met die Rorschach-tests. Als je die inktvlekken voor je kreeg, kon je er beter geen billen of borsten in zien; neutrale dingen waren handiger. Die tests zijn nu volkomen achterhaald; de wetenschap van gisteren is de kwakzalverij van vandaag. Hetgeen betekent, dat je ook de wetenschap van vandaag niet al te serieus moet nemen.
Het zij zo. Fort ´t Hemeltje werd aangelegd rond 1870 en kreeg de naam van een herberg hier in de omgeving. Zelfs in dit kleine fortje konden nog 258 man worden ondergebracht, als het moest.
Dit fort is niet te veroveren door de wandelaar. Het wordt bewoond, althans de fortwachterswoning. Dat moet wel een ideale omgeving zijn voor een kind: wonen op een fort dat helemaal van jou alleen is en waar je onbeperkt kunt spelen. Zulke gedachtes zou ik op dit punt uiten tegen mijn wandeltherapeut, en die trekt daar dan conclusies uit, hoe het er met me voorstaat. ´U krijgt hiervan nog een schriftelijk rapportje thuisgestuurd, tegelijk met de factuur, die niet kinderachtig zal zijn´.
Ik loop nog een paarhonderd meter verder. Hier is volgens de kaart en ook in werkelijkheid een wandelpad langs de fortgracht. Ik betreed het via een halfvergaan houten hek. Het water rimpelt, eenden kwaken; een uitgelezen plekje voor een bescheiden medegebrachte lunch. En op de achtergrond de gestaag rommelende A27, die nooit zwijgt en continue, 24/7, doorstroomt.
Dit is het punt op de route waar ik het verst van de Domtoren verwijderd ben. Ik maak rechtsomkeert en sla bij Zilfia’s Hoeve de weg richting Utrecht in. De auto’s gaan nu over mijn hoofd heen; er leidt een tunneltje min of meer onder knooppunt Lunetten door.
Een heel gevarieerd landschap ontrolt zich nu aan mijn ogen. Ganzen bewonen een weitje met een kazemat erin en een hoogspanningsmast erop. Er is een recreatieplas of iets dat daartoe moet uitgroeien. Rijen kassen zie ik, alsof ik in het Westland was; een berg zand waar nog iets gaat komen; een mooie cederboom in een tuintje bij een huisje, Renate’s Animal Beautyfarm; reclamezuilen langs alweer een snelweg: Gamma, Stiho, BDO, Going for gold.
Een prachtige dag beleef ik eigenlijk, en dat nog wel op de Houtense Vlakte. Ik moet steeds denken aan dat Drentse country-rocknummertje van Skik, hierboven geciteerd. Niet omdat het op wandelen langs forten slaat; nee, het gaat over fietsen in Drente en een stukje in Düütsland. Maar vanwege de sfeer; vanwege het weer waarvan je niet moe wordt, vanwege de wil om te weten wat er om de volgende bocht ligt.
Die weg is de A12, tienbaans, snel geteld. Er loopt een loop- fietsburg overheen. Ik weet op die dag nog niet wat ik nu inmiddels wel weet: Rita Verdonk, na het vreemdelingenprobleem opgelost en haar eigen partij bijna gespleten te hebben, gaat nu ook het fileleed aanpakken. Ongetwijfeld met asfalt, asfalt en nog meer asfalt; zo hebben ze het de afgelopen veertig jaar ook altijd gedaan. Als d’r verstand eens half zo imposant zou zijn als d’r ego…
Nu beland ik in een groene speelzone en uiteindelijk in de Utrechtse wijk Lunetten. Hier zie ik dat de Houtense Vlakte wel degelijk een hoogvlakte is; je zinkt een flink stuk naar beneden als je de wijk inloopt.
De wijk Lunetten is een betonnen stratendoolhof, zoals ze dat alleen in de jaren 70 / 80 konden aanleggen. De wijk was toen behoorlijk modern, maar nu is er een licht afbladderingsproces in gang gezet, langzaam, onvermijdelijk en onopgemerkt door wie hier woont. Daar, aan de rand van de wijk, heet het Chatham, en hangt bij een boomhut een zwarte piratenvlag in de tuin.
Er loopt een lang kanaal over de lengteas van de wijk Lunetten. Het is het oude inundatiekanaal voor het tactisch onder water zetten van dit gebied. Een pad erlangs voert me naar het kloppend hart van de wijk Lunetten, met winkels en culturele instellingen. Natuurlijk lees ik weer: ‘Goed geregeld dus’ achter een etalageraam. Als ik dat pensioengeld heb kwijtgescholden, zal ik het een stuk minder vaak lezen.
Toch nog horeca op deze etappe. Die bestaat uit een bruin café en Snackbar Smulwereld. De laatste naam lokt me naar binnen en doet me, hoewel ik al gegeten heb, een broodje bal bestellen.
De klandizie bestaat uit mensen die hier elke middag zitten en elkaar kennen. Er is een verfomfaaid echtpaar van simpele, zwijgende zielen en er zitten twee studerenden, een jongen en een meisje die hier een tussenuur doorbrengen achter een immense trog patat. Ondertussen komt er nog een man binnen, ook een bekende, die sigaretten komt kopen en somber opmerkt: ‘Ik môh vándoajch werreke ván twoalf tot ájcht’.
Wat denken ze van mij, vreemdeling, als ze zich al met mij bezighouden? Zouden ze uit het feit dat ik op een plattegrond kijk, kunnen opmaken dat ik een wandelaar ben? Wat halen ze zich in hun hoofd? Heb ik in deze wijk misschien een date, via zo’n moderne datingsite voor niet al te jonge hoogopgeleiden, die eerst een goed gesprek voeren alvorens te komen tot de daden waarvoor zij uit daten gaan? Of houden ze me voor een huurmoordenaar die ze volgende maand hopen te herkennen in Opsporing Verzocht? ‘Ik vertrouwde die vent meteen al niet, ik weet niet waarom…’.
Ik vermaal mijn broodje bal.
- ‘Joa, zoaterdágoavond met een lámpjie, zeker’, zegt de jongen schamper tegen het meisje.
-
‘Ze legge doar álles vást met coameroas.’
- ‘Moar wâh goan we vánoavond dán doen?’
-
‘Weet niet. Ik môh nog inhoale ván gistere.’
Ze gaapt. Het gesprek stokt. Er heerst een landerige stemming. Ze konden net zo goed 25 jaar getrouwd zijn.
- ‘Jacquelien, gooit ‘r es effe een kreket in!’, roept het meisje ineens. ‘Ik môs weer een broodjie kreket kope voor Biáncoa, ik mot altijd een broodjie kreket voor ‘r meenemen!’
‘Oh, oh, me koffie is omgeválle’, jammert het verkreukelde vrouwtje vanuit de hoek. Jacquelien snelt erheen met een dweil, maar er ligt geen koffie. Was het een grapje? Het wordt niet duidelijk. Verknipt.
Het meisje krijgt een zakje aangereikt met het broodje kroket erin. Ze legt het op tafel, slaat er drie keer hard op met de vlakke hand en begint onbedaarlijk te lachen. De anderen kijken bevreemd.
- ‘Dâh he’k nou áltijd ál willen doen, hè, Biáncoa d’r kreketsje plátsloan!’
Ik reken af en verander door mijn vertrek dit gezelschap van samenstelling. Nu moet ik eigenlijk ook nog plassen. Zag ik daar net geen openbare bibliotheek? Ik loop het pand binnen. Het is geen bibliotheek, er staan boeken noch tijdschriften. Maar er is wel een toilet. Ik gebruik het, was mijn handen (in onschuld), vertrek, en weet nog steeds niet wat het dan wèl was.
De Lunetten wachten. Volgende keer de allerlaatste aflevering van deze reeks.
Frans Mensonides
28 september 2007
Er geweest: nine eleven MMVII
© Frans Mensonides, Leiden, 2007
Dit artikel werd mede mogelijk gemaakt door mijn 'sponsor' N.N.