WEEK 17 / 23 APRIL 2000


Frans Mensonides

De gouden bocht van Leiden

Ook de stad Leiden probeert zich op te stuwen in de vaart der volkeren. Er ontbreekt weinig aan de gemeente waar ik woon, behalve een winkelpassage in het stadshart. Ja, er is er al een, aan de voet van de Breestraat, maar daar rept niemand over. Er loopt ook nooit iemand te winkelen. Hij is misschien nog nooit iemand opgevallen. Daarom moet er nóg een komen, aan de kop van de Breestraat, in de bocht van de Breestraat, om precies te zijn, waar hij wél opvalt. Een winkelpassage voor de bovenkant van de markt. Maar de bovenkant van de markt, die woont in Leiden niet. De rasechte Leidenaar koopt nog altijd op de echte markt, waar zijn daalder een Euro waard is. Nee, deze winkelpassage wordt gebouwd voor de bemiddelde Oegstgeestenaar, die zijn geld nu nog uitgeeft op de De Kempenaarstraat, in eigen dorp. Die winkelpassage moet hem lokken naar de verleidingen van de grote stad. Een stad, die hij vanzelfsprekend per auto moet kunnen bereiken. Daarom krijgt de winkelpassage een annex, in de vorm van een parkeergarage. Aldus luiden de plannen van het gemeentebestuur. Van de opeenvolgende gemeentebesturen, moet ik zeggen, want het ontwerp bestaat al zo’n jaar of tien, en heeft al heel wat wethouders zien komen en gaan.

Tot zover de voorgeschiedenis voor deze REFLEXXIONZZ!, die ik maar even in één inleidende alinea gepropt heb, en die me vierkant koud zou laten, als er niet het volgende aan de hand was:

In de bocht van de Breestraat staan momenteel drie zeer uiteenlopende panden, die door de bouw van het nieuwe winkelgebied (als het toch doorgaat) in hun voortbestaan bedreigd worden. Het zijn van links naar rechts:
- het moderne nieuwe kantoor van Hoogheemraadschap Rijnland, gebouwd in 1978 door architectenbureau Drexhage, Sterkenburg en Bodon, en inmiddels alweer verlaten door de dijkgraaf en zijn medewerk(st)ers, die hun heil hebben gezocht in een kantoorkolos aan de rand van de stad;
- de studentensociëteit Minerva, het geesteskind van architect Boks, dat de stad sedert 1963 staat te sieren - al zijn de meningen daarover verdeeld, zoals zo vaak;
- Het reisbureau NBBS, voorheen “Het Nieuwe Boekhuis”, voorheen Boekhandel Van Kloeten, in 1933 gebouwd door architect Henk Lamberts.

Jaap Franso, secretaris van de Bond van Nederlandse Architecten, brak vorige maand in het Leidsch Dagblad een lans voor het behoud van deze drie “belangrijke voorbeelden van moderne architectuur” die, als de in dit soort geschiedenissen onvermijdelijke projectontwikkelaar zijn zin krijgt, binnenkort onder de slopershamer zullen sterven. “De gevels zijn met liefde en zorgvuldigheid ontworpen en op elkaar afgestemd. Daarom alleen al moet dit prachtige trio als totaliteit bewaard blijven”, zegt Franso, die zelfs de vergelijking trekt met de Gouden Bocht op de Amsterdamse Keizersgracht.

Franso hoopt en verwacht, dat het pand van Lamberts in ieder geval behouden zal blijven; het heeft met zijn leeftijd van boven de 50 jaar de monumentenstatus bereikt.

Ik help het Franso hopen. Ik koester het NBBS-pand als een familiestuk. Architect Henk Lamberts was namelijk mijn grootvader.


Op mijn homepage heb ik een pagina gewijd aan Henk Lamberts, met een overzicht van zijn carričre in de architectuur, gelardeerd met mijn persoonlijke herinneringen.
Mijn opa overleed in 1973. Aan het einde van zijn lange en werkzame leven bestond er geen enkele interesse meer voor zijn werken. Zijn opus magnum, boekhandel van Kloeten, had toen de leeftijd van 40 jaar bereikt, en was dus nog niet monumentaal; alleen maar oud.

Zo’n vijftien na de dood van mijn grootvader beleefde de architectuur uit het tijdperk-Dudok een revival. Het pand van Van Kloeten trok de interesse van vele studenten architectuur en kunsthistorie, de bij mijn moeder materiaal kwamen verzamelen voor artikelen en scripties. Daardoor werd ook bij mij hernieuwde interesse gewekt voor de carričre van mijn grootvader.

Wij bezaten een bundel vergeelde papieren uit de nalatenschap van mijn oma. Het waren lovende artikelen, in plaatselijke kranten en in de vakpers, over gebouwen die mijn opa in de jaren twintig had neergezet in Schoten, een landelijk forenzendorp ten noorden van Haarlem.

Eén van deze panden was een zalencomplex, annex garage voor automobielen, aan de weg van Haarlem naar Spaarndam. Een hypermodern gebouw voor die tijd, maar voor de huidige wereld even ouderwets als het woord “automobiel”.

Op een zaterdagmiddag trok ik naar Haarlem (dat Schoten in de jaren dertig bij zich heeft ingelijfd), met het pak oude kranten onder mijn arm. Zou dat gebouw nog bestaan, eventueel met een andere bestemming? Het pand moest liggen in een bocht van de Spaarndamseweg.

Het valt niet mee, in een onbekende wijk je weg te zoeken aan de hand van vage aanwijzingen van 65 jaar geleden. Maar na een paar keer heen en weer lopen kon ik toch niet heen om de ontnuchterende eindconclusie. Die grote, diepe zandkuil, temidden van onlangs voltooide flatblokken: exact op die plaats had mijn opa’s zalencentrum annex garage gestaan. Diep teleurgesteld was ik, en geergerd bovendien: waarom had ik nou niet een paar jaar eerder.... In een uiterst katterige stemming aanvaarde ik de terugtocht.

We keren terug naar het jaar MM. Op het LD-interview met Franso kwam een reactie van Marcel van Dijk, restauratiearchitect. De huidige eigenaar van het Van Kloetenpand heeft blijkbaar een enorm vertrouwen in het voortbestaan ervan, want hij heeft Marcel van Dijk opdracht gegeven, de voorgevel van het gebouw te restaureren.

Van Dijk was vol lof over het pand van Lamberts; een lof die ook wel een beetje op mijzelf afstraalde, vond ik, al kan ik nog geen potlood vasthouden. Geheel anders dacht van Dijk over de belendende maaksels van Boks en van Drexhage c.s.. Daar kon beter zo snel mogelijk de sloopkogel overheen; in het kort kwam zijn verhaal daar op neer.

En dat ben ik nu beslist niet met van Dijk eens (al vind ik de studentensociëteit van Minerva inderdaad stuitend lelijk). Daar gaat Leiden spijt van krijgen, net zoals Leiden nog altijd diep berouw heeft van de sloop van het van Nelle-gebouw aan de Aalmarkt; uit 1927.

De twee omstreden objecten op de Breestraat zijn nu 22, respectievelijk 37 jaar oud, en bevinden zich in de gevaarlijke leeftijd, waarop gebouwen alleen maar gedateerd zijn, en nog niet monumentaal. Als we alles in die leeftijdsklasse met de grond gelijk maken, hebben we straks helemaal geen monumenten meer over, net als in de MacDonalds- en Cola-cultuur van de Verenigde Staten.

Niet gehinderd door enige architectonische kennis ben ik van mening, dat de gehele bocht van de Breestraat behouden moet blijven. Dan hoeven in 2030 de nazaten van Boks en Drexhage niet vergeefs te zoeken naar de werken van hun grootvaders. En laten we wel wezen, wij 20ste eeuwers: van winkelpassages hebben wij er al veel te veel nagelaten aan ons nageslacht.


Foto's van de Leidse bocht bij somber weer, zeer toepasselijk, gezien de wolken die zich ook in figuurlijke zin boven de gebouwen samenpakken. Op foto 1 de Gouden bocht van de Breestraat, met v.l.n.r. het voormalige kantoor van Rijnland, de studentensoos en het blauwe torentje van Van Kloeten. Op foto 2 het pand van Van Kloeten, links geflankeerd door de soos.
column-archief

De digitale reiziger