De ijzeren weg

door Frans Mensonides


Personen en situaties in dit verhaal zijn gefingeerd. Elke overeenkomst met de werkelijkheid berust op toeval.

© 1997 F.H. Mensonides, Leiden.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, op openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van F.H. Mensonides, Bachstraat 35, 2324 GK Leiden.


Opgedragen aan mijn grootvader Frans Mensonides (1894-1954), onderwijzer, radioamateur en amateur-toneelschrijver.

Tegen het einde van de eeuw, op een dinsdagmiddag in de maand mei, bevond Henk Bemmel zich aan boord van de Intercity naar Domstad. Bemmel was een huisvader van 44 jaar, een kleine, kalende, tengere man met een bril. Daar het weerbericht voor die dag motregen had voorspeld, had hij zijn regenjas en een platte pet van huis meegenomen. Deze hingen nu aan een haak naast zijn stoel. Op de zitplaats aan het gangpad lag zijn leren, enigszins versleten, aktetas. Bemmel was op weg naar een studiebijeenkomst over spoofing in Polderveen-Broek.

Bemmel had een vakblad over computernetwerken op schoot. Krampachtig vermeed hij de blikken van de studente die tegenover hem zat. Zodra zij in slaap was gevallen, begon Bemmel naar buiten te kijken. Het voorbijdraaien van de poldersloten kon hem altijd weer boeien. Het was tien minuten voor halfvijf en de trein passeerde de nieuwe fly-over ten westen van Kaasstad. Precies op tijd, constateerde hij met genoegen.

Drie weken eerder had Krijn Hellouw, het hoofd van de afdeling, Bemmel bij zich geroepen. Oh God, nou zul je het hebben, fluisterde de laatste. Koortsachtig ging hij na wat er de afgelopen dagen zoal verkeerd was gegaan. Hij had vast een fout gemaakt en zou een stevige reprimande in ontvangst moeten nemen. Krijn was toch al zo kortaangebonden, de laatste tijd. Zou het aangegrepen worden om hem eruit te gooien? Dat was allemaal wel erg somber gedacht. Het was waarschijnlijker dat er een nieuw karwei aankwam, terwijl hij nog een hele berg werk op zijn bureau had liggen. Nerveus liep hij Hellouws kamer binnen.

Het viel mee. Hellouw overhandigde hem een folder. "Henk, ik heb hier een uitnodiging van de vereniging van BIVA-bachelors, waar ik lid van ben. Er is een minicongres, zo noemen ze dat, over spoofing, zegt dat je iets?" (Bemmel knikte begrijpend). "Dat is interessant voor het nieuwe datacommunicatieproject dat wij na de zomer gaan opstarten, je weet wel, de WAN-verbinding met de filialen. Ik kan er helaas niet heen, want ik heb een vergadering van de motorclub. Kun jij me vervangen? Het is op 22 mei, 's avonds."

Bemmel aarzelde. Hij had onlangs vluchtig iets gelezen over spoofing, maar het wilde hem niet echt helder worden wat dat nou precies inhield. Het onderwerp leek nogal technisch. Bovendien lagen er problemen op de loer. Mocht hij Hellouw zomaar vervangen? Hij had geen recht om lid te worden van de BIVA-bachelors. Alleen bezitters van het prestigieuze einddiploma BIVA (Bedrijfs InformatieVoorziening en Automatisering) kwamen daarvoor in aanmerking. Bemmel was na zes jaar niet verder gekomen dan het Basisdiploma, en had zijn studie opgegeven. Zou hij zich de hele avond voor Hellouw moeten uitgeven? Veronderstel dat hij iemand ontmoette die Hellouw kende; dan zou hij lelijk door de mand vallen. Het zweet brak hem uit bij de gedachte.

"Kan ik daar zomaar heen" vroeg Bemmel benauwd. Hellouw wees op de uitnodiging. "Hier staat dat ik me mag laten vervangen door iemand anders, ook al is hij geen lid van de vereniging. Je moet dan hier in dit vakje, zie je, een kruisje zetten en dan onder de streep je eigen naam en adres invullen. Nee, ze zullen je er heus niet uitgooien, hoor!" Hellouw lachte bulderend. Bemmel hinnikte zenuwachtig mee. Hij stemde toe.

Op zijn eigen kamer bestudeerde hij de uitnodiging. Tijdens het congres zouden twee lezingen over spoofing gehouden worden. Eén over de organisatorische aspecten; één over de technologische. De tweede lezing was in het Engels. Met een bezwaard hart vulde hij het formulier in.

***

De schuifdeur van de coupé ging open. Een in uniform gestoken jongeman duwde een welvoorziene catering-wagen door het gangpad. Bemmel hield de jongen staande en nam een kop koffie en een amandelbroodje. Nadat het bestelde op het tafeltje was gezet, nam een weldadig gevoel bezit van Bemmel. Hij voelde zich behaaglijk, voor het eerst die dag. Aan de lezingen van komende avond dacht hij nog maar liever niet. Hij zat nu in de trein, gezellig iets te eten en te drinken.

Bemmel had onlangs zijn 25-jarig jubileum gevierd bij de grote landelijke vereniging in Hofstad, waar hij meteen na zijn middelbare schooltijd was gaan werken. Gedurende de eerste veertien jaar van zijn carrière had hij bij de afdeling Archief het beroep van dossiervormer-B uitgeoefend. Toen werden plannen bekend gemaakt om het archief te reorganiseren. Alle dossiers zouden op microfilm gezet worden. Bemmel dacht nog vaak terug aan de vertwijfeling die dit nieuws bij hem had teweeggebracht. Personeelsbesparing was een van de argumenten voor de reorganisatie. Hij vreesde met zijn collega's te moeten wedijveren om de overblijvende baantjes. Hij was net getrouwd en de eerste baby was op komst.

Na overleg met Human Resource Management (die afdeling heette toen nog Personeelszaken) kon hij overgeplaatst worden naar de computerafdeling. Er was een tweede operator nodig om te assisteren bij het bedienen van het mainframe, de grote regeldrukkers en de andere randapparatuur.

Bemmel's overstap was een beetje voorbarig; het archiefproject sleepte zich jaren voort en werd uiteindelijk afgeblazen. Het nieuwe werk beviel Bemmel wel goed. Op aandringen van zijn vrouw Ria ging hij de BIVA-cursus volgen. Een opleiding die in totaal, in het gunstigste geval, zeven jaar in beslag zou nemen. Wel lang, maar een mens moest aan zijn toekomst denken.

***

Door het linkerraam zag hij de spoorbaan uit Burchtstad, zijn woonplaats, oprijzen uit het landschap. Het spoor steeg in een betonnen bak tot ongeveer 6 meter boven het polderland en kruiste de trein waarin Bemmel zat. Rechts daalde de spoorbaan langzaam naar maaiveld.

Bemmel was van plan, na het congres op station Polderveen de trein van 21.47 uur te nemen. Dan zou hij rond elf uur thuiskomen. Voor hij naar bed mocht, zou Ria gewoontegetrouw opsommen welke rampen zich de afgelopen dag hadden voltrokken. Dit op een verongelijkte toon, alsof het allemaal zijn schuld was. Ongetwijfeld waren de kinderen juist vandaag extra lastig geweest. Bemmel versomberde. Ruzie lag de laatste tijd voortdurend op de loer.

Hij bleef naar buiten kijken. De hoogspanningsmasten sponnen hun draden tegen de grijze hemel. Het was zwaar bewolkt; de voorspelde regen was tot dusverre uitgebleven. Plotseling graaide Bemmel gejaagd naar zijn aktetas. Hij haalde, voor de derde keer tijdens deze reis, de toegangskaart voor het minicongres te voorschijn. Gelukkig, hij was hem niet verloren. "Spoofing, hype of Haarlemmerolie" stond met vette letters op het kaartje gedrukt. Een merkwaardige titel. God, als het nu maar een beetje begrijpelijk verhaal zou worden, vanavond.

Zeven jaar geleden had de PC zijn intrede gedaan bij de grote landelijke vereniging. Langzamerhand werden steeds meer functies overgeheveld van het mainframe naar de PC. Bemmel kreeg een nieuwe baan met een mooie benaming: "Beheerder decentrale computerapparatuur". Hij moest PC's installeren en had daarnaast tot taak om vragen van computergebruikers te beantwoorden.

Zijn functie werd in de loop van de jaren steeds veelomvattender. Ontwikkelingen volgden elkaar in hoog tempo op. Bemmel kreeg ook te maken met datacommunicatie, een terrein waarop hij helemaal niet thuis was. Dank zij een enorme inzet kon hij zich nog een hele tijd staande houden. Regelmatig moest hij vaststellen dat zijn opnemingsvermogen achteruit begon te gaan. De meeste vragen die hem voorgelegd werden door computergebruikers, kon hij alleen met hulp van anderen oplossen.

De linkerhelft van zijn bureaublad werd al jaren in beslag genomen door een enorme stapel achterstallige vakliteratuur. Zo eens per maand propte hij op vrijdagmiddag een paar kilo ervan in een canvas tas. In het weekend zou hij bijlezen. Daar kwam zelden iets van terecht. De stapel keerde op maandagmorgen vrijwel ongelezen terug op kantoor. Bemmel's papierberg was legendarisch binnen de afdeling. Men fluisterde dat de onderste tijdschriften nog dateerden uit het tijdperk van de eerste XT-computers.

Bemmel had onlangs een poging gedaan om zijn oude baantje bij het archief terug te krijgen; een van de archiefmedewerkers had het bedrijf verlaten. Jammer genoeg bleek dat er net een nieuw reorganisatieproject was opgestart. Deze keer zou het archief overgebracht worden op CD-ROM. In afwachting daarvan werden geen vaste medewerkers meer aangenomen. In papier zat geen toekomst meer.



***

Bemmel las opnieuw de uitnodigingsbrief die hij tegelijk met de toegangskaart had ontvangen. De eerste lezing zou om halfzeven beginnen. Vanaf halfzes waren de deelnemers aan het minicongres welkom voor de broodmaaltijd. Van station Polderveen zou het een kwartier lopen zijn naar het Planetarium Sterrenborch op de Siriusstraat, waar het congres zou plaatsvinden. Er zat een routebeschrijving bij de uitnodiging, helaas geen plattegrond. Bemmel was niet zo'n spoorzoeker. Zou hij de zaal wel kunnen vinden?

Maar goed dat hij bijtijds op pad was gegaan. Hij had nog wel een trein later kunnen nemen. Het was echter een vervelende, rommelige dag geweest op kantoor en Bemmel had om kwart voor vier geen puf meer om te werken. Al aan het begin van de ochtend kreeg hij een heleboel vragen van computergebruikers. Op de meeste vragen wist hij niet meteen een antwoord. Hij moest een aantal mensen aan het lijntje houden. Helaas lagen er ook nog problemen van users die hij maandag en de vorige week vrijdag al had afgepoeierd.

Bemmel had de hele morgen druk gebeld met verschillende helpdesks, maar boekte niet veel meer resultaat dan het gevreesde "ik zal u zo snel mogelijk terugbellen". Bij een van de telefonades kreeg hij na een hele tijd wachten een Engelsman aan de lijn. Bemmel's Engels was niet al te best. Hakkelend en stamelend omschreef hij het probleem. Het antwoord begreep hij maar half. Na zo'n telefoongesprek was zijn overhemd doorweekt.

Aan het begin van de middag moest Bemmel een nieuwe ventilator inbouwen in een PC. Hij kreeg de PC niet open en was genoodzaakt de hulp van een collega in te roepen. Het inbouwen slaagde redelijk, maar toen Bemmel zijn hand uit het apparaat terugtrok, schaafde hij met zijn vinger langs een scherpe rand. Het vel was er bijna helemaal afgeschraapt. De wond bloedde hevig. Bemmel liet zich bij de EHBO-man van zijn etage verbinden. Eigenlijk kon hij helemaal niet tegen bloed. De rest van de middag had hij een wee gevoel in zijn maag en in zijn benen.

Hij kon geen moed bijeenrapen om te beginnen met het testen van een nieuw type modem, een karwei dat hij al weken had uitgesteld. Daar kwam nog bij dat Kees Haaften, de jongere collega met wie Bemmel zijn kamer deelde, tijdens de theepauze een dikke stapel papier op zijn bureau had gedeponeerd. "Dit heb ik gedownload van de Internet-site van LAN-fan. Het zijn vragen die door LAN-fan-gebruikers zijn gesteld, met antwoorden daarop van anderen. Kijk maar of er iets spannends tussen zit. Als het interessant is, kunnen we ons er op abonneren. Dat kost bijna niets, en je krijgt elke dag een E-mail toegezonden met 100 tot 200 artikelen. Ik hoor het wel".

Mismoedig gooide Bemmel de uitdraai op zijn lectuurstapel. Die was voor het weekeind. 100 tot 200 artikelen per dag. Hoe kreeg hij die hoeveelheid in vredesnaam gelezen? Natuurlijk was 95% van de artikelen niet van toepassing op zijn situatie, of gewoonweg onbegrijpelijk. Bemmel pakte de print weer van de stapel en las lukraak enkele berichten. Ze stonden vol jargon. Hij ergerde zich aan het ouwe-jongens toontje dat veel inzenders bezigden. "Mijn tik-orgel ging van Hangenstein" beduidde dat de PC van de auteur was vastgelopen. Verder ellenlange discussies over de vraag wat nu eigenlijk de beste Web-browser was.

Bemmel zette een kruisje bij een enkel artikel dat hij misschien nog wel eens zou kunnen gebruiken. De rest kon hij beter meteen weggooien; een mens kwam om in de rotzooi. Hij bleef echter doorlezen tot kwart voor vier. Toen greep hij zijn spullen bijeen, gaf Haaften een korte verklaring voor zijn vroege vertrek en verliet het gebouw.

***

De trein denderde over het brede IJoever-Domstadkanaal en passeerde de eerste woonwijken van Domstad. Bemmel zag dat het was gaan motregenen; de daken van de huizen glommen. Om precies kwart voor vijf rolde de trein Domstad Centraal binnen, het belangrijkste spoorwegknooppunt van het kleine, dichtbevolkte koninkrijk waar deze geschiedenis zich afspeelt. Bemmel trok zijn regenjas aan, zette zijn pet op en stapte uit, nadat hij zich er nauwgezet van had vergewist dat hij geen spullen in de trein had achtergelaten.

De stoptrein naar Polderveen vertrok over vijf minuten. Nu zou hij wel erg ruim voor het begin van de broodmaaltijd aankomen bij Sterrenborch. Dat kon je niet maken. Bovendien: hoe zou hij daar de tijd tot halfzeven moeten doorbrengen?

In de grote hal van het station bleek een tentoonstelling te zijn over de spoorwegwerken rond Domstad, die in volle gang waren. Er stonden manshoge borden met tekst en uitleg. "De spoorwegen op weg naar een nieuwe eeuw". Ik kon hier wel een halfuurtje blijven rondneuzen, dacht Bemmel.

Henk Bemmel was erg geïnteresseerd in railvervoer. Al bijna 30 jaar lang was hij lid van de Vereniging van Railhobbyisten. Zeker twee keer per maand nam hij deel aan een historische stoomtreinrit of een excursie naar bijvoorbeeld een werkplaats. De afdeling Burchtstad van de vereniging hield om de veertien dagen een lezing met dia's. Bemmel sloeg geen avond over.

De gesprekken tijdens de excursies en dia-avonden gingen alleen over treinen en trams. Geen vervelende verhalen over politiek en over auto's en over belasting, zoals je op verjaardagen altijd had. Het ergerde Bemmel soms wel dat de leden van de Vereniging verschrikkelijk konden doorzeuren over hele kleine technische details. Bemmel was niet zo'n techneut en begreep lang niet alles.

Het clubblad, dat elke maand verscheen, heette "De ijzeren weg". Bemmel had twee maanden tevoren het verzoek van de redactie gekregen om een artikel te schrijven over de Burchtstadse paardentram in de periode 1879-1911. Hij was bijzonder goed geïnformeerd over dit onderwerp. Een aantal zaterdagochtenden had hij doorgebracht in het gemeentearchief om de meest uiteenlopende gegevens te verzamelen.

Met het artikel wilde het niet vlotten. Bemmel had langdurig nagedacht over de vraag hoe hij het verhaal moest inkleden. Tijdens zijn studies had hij materiaal gevonden over de harde arbeidsomstandigheden van de koetsiers. Werkweken van 70 uur waren geen uitzondering. Ook was hij gestuit op enkele klachtenbrieven van rijke dames, die gesteld waren in het omslachtige proza dat aan het eind van de vorige eeuw gebruikelijk was. Voldoende materiaal voor een levendige schets van het openbaar vervoer rond de eeuwwisseling.

Bemmel wist echter, dat de redactie van de IJzeren Weg dergelijke uitweidingen niet erg op prijs stelde. Al eerder was een artikel van zijn hand afgekeurd. Stukjes in de IJzeren Weg gingen over zaken als spoorbreedte en typenummers van tramwagons. Ze moesten gelardeerd worden met statistische informatie over aantallen vervoerde passagiers, opbrengsten en geproduceerde rijtuigkilometers. Er diende vermeld te worden op welke datum de concessie verleend was, hoeveel ton ijzer was gebruikt voor de aanleg van het spoor en hoe lang de tramlijn was, liefst op de meter nauwkeurig. Alle artikelen in "De ijzeren weg" leken op elkaar. Wel saai, als je er over nadacht.

Bemmel had na lang aarzelen besloten, dan toch maar een traditioneel artikel te schrijven. Er stond nog geen letter op papier. Uiterlijk volgende week maandag, tweede Pinksterdag, moest hij het verhaal doorfaxen naar de redactie.

***

Gehinderd door zijn gedachten over het tijdschriftartikel kon Bemmel zich niet concentreren op de tentoonstelling. Hij betrapte zich erop dat hij een bepaald bord al voor de derde keer aan het lezen was. Hij begreep er niet veel van. Er waren zes "kruisingsconflicten", zoals het genoemd werd. Het had te maken met het spoor uit Hofstad en Maasbruggen, dat de spoorbaan naar IJoever kruiste; beide lijnen werden op hun beurt gekruist door het spoor naar Muurhuizen. Met behulp van ongelijkvloerse kruisingen zouden alle conflicten worden opgelost.

Er stonden twee tekeningen naast elkaar. De ene gaf de huidige situatie weer; de tweede die van oer drie jaar, als alles klaar zou zijn. Spoorviaducten stonden met plompe betonvoeten in het landschap. Het kwam Bemmel allemaal volkomen onbekend voor. Hij kon zich niet goed oriënteren op de afbeeldingen. Ineens had hij er schoon genoeg van. Geërgerd verliet hij de tentoonstelling.

Hij wandelde de hal uit in de richting van Winkelhart Willibrord, "57 hectare koopplezier", waarvoor enkele tientallen jaren geleden de halve binnenstad van Domstad was afgebroken. In de verte hoorde hij driftig tromgeroffel. Een bebaarde man in een rafelige jas hield hem aan. "Wilt u een Zwerverskrant kopen, meneer?" Van het gebit van de man resteerden niet meer dan enkele zwarte stompen. Uit medelijden kocht Bemmel een krant. Hij betaalde de zwerver met een munt van vijf gulden en liet hem het wisselgeld houden.

Een metershoog videoscherm markeerde de grens tussen het station en Winkelhart Willibrord. Er was een reclamespot te zien voor een spaarbank. Het liedje bij de clip was erg populair; Bemmel hoorde het bijna elk uur op Haaftens krassende radio. Een aardige, pakkende melodie. Bemmel bleef even staan luisteren maar werd telkens aangestoten. Het was vervelend druk in Willibrord. Behalve winkels waren er veel kantoren gevestigd. Winkelende gezinnen werden bijna onder de voet gelopen door haastige forenzen die zich naar hun trein spoedden.

Hij zou nog een kwartier moeten wachten op de stoptrein richting IJoever en had geen zin om die tijd door te brengen in de drukte van Willibrord. Als ik de bus eens nam, dacht hij. De route van lijn 37 voerde over het industrieterrein Ruimtebuurt, waar het Planetarium Sterrenborch was gevestigd. Met een beetje geluk kon hij voor de deur uitstappen. Dan hoefde hij niet door de regen vanaf het station naar de zaal te lopen.

Met de roltrap daalde Bemmel af naar het stadsbusstation, een tochtige, grauwe pijpenla. Het was hartje avondspits en bussen bulderden af en aan. De banden suisden over het natte wegdek. Een doordringende walm van uitlaatgassen kwam hem tegemoet. Sommige Railhobbyisten weigerden uit principe, met de bus te reizen.

Bemmel propte de Zwerverskrant in een overvolle prullenbak. Aan een betonnen zuil hing een lijnennetkaart. Lijn 37 reed over het Domstadse industrieterrein in de richting van Polderveen-Broek, precies zoals hij gedacht had. De kaart hield op bij de gemeentegrens van Polderveen-Broek. Zo kon Bemmel niet zien of de bus bij het planetarium zou stoppen.

Op perron K, zo'n 100 meter verderop, stond lijn 37 gereed. De lijnfilm vermeldde "Station Polderveen". Bemmel besloot op de bonnefooi in te stappen; mocht de bus niet in de buurt komen van het planetarium dan zou hij doorrijden tot aan het station en daarvandaan alsnog de wandeling aanvaarden. Even overwoog hij om aan de chauffeur te vragen of de bus echt in de buurt van de Siriusstraat zou stoppen. Na een blik op 's mans chagrijnige, ontevreden gezicht, zag hij hiervan af.

De bus was al volgelopen met Polderveen-Broekse forenzen die op weg waren naar huis. Bemmel moest genoegen nemen met een staanplaats. Om dertien minuten over vijf vertrok de bus. Bemmel schatte dat de rit naar Polderveen-Broek zo'n 20 minuten zou duren. Hij zou zeker drie kwartier voor het aanvangstijdstip van de eerste lezing bij de zaal arriveren en voldoende tijd hebben om de broodjes te verorberen. Hoewel hij tussen de middag in het bedrijfsrestaurant een overvloedige warme maaltijd had gebruikt, begon zijn maag alweer te knorren.

Al snel bleek Bemmel's beslissing om lijn 37 te nemen, een misrekening. Op weg naar het industrieterrein kwam de bus op een van de uitvalswegen van Domstad vast te staan in een file. Zo nu en dan kon het voertuig stapvoets 100 meter terreinwinst boeken; daarna stond het minutenlang stil. Bemmel keek zenuwachtig op zijn horloge. Het was vijf voor halfzes. De trein die hij had moeten nemen, was vertrokken en kwam nu al bijna aan op station Polderveen. Hij kon niet meer terug. "Stomme sukkel", schold hij fluisterend.

De passagiers hadden allen strakke, geërgerde gezichten. Een enkeling verschool zich achter een krant; de meesten staarden maar wat voor zich uit. Niemand sprak. Bemmel benijdde de forenzen niet die elke avond moesten terugkeren naar Polderveen-Broek. Het was een sombere, naargeestige plaats. Hij was er één keer eerder geweest: een paar jaar geleden, voor de driedaagse cursus Troubleshooting. De cursuslocatie lag pal tegenover het station. In de lunchpauze had Bemmel een keer rondgewandeld in de straten rond het nabijgelegen winkelcentrum Buffelzathe. Kronkelige woonerven met aan weerszijden saaie, lelijke eengezinswoningen. Huizen, in de jaren tachtig uit de veengrond gestampt om de woningnood van Domstad te lenigen. Dit was de tijd van de koude oorlog en de gebouwen hadden wel wat weg van atoombunkers.

Heel anders was het gezellige dorpje Polderveen, aan de overkant van het IJoever-Domstadkanaal. Smalle, knusse winkelstraatjes en een gracht met fraaie zeventiende eeuwse klokgevels. Bemmel was er vaak geweest in de tijd voor zijn huwelijk, toen hij nog een boot bezat. Graag voer hij over het riviertje de Polderstroom, dat enkele honderden meters ten oosten van het kanaal lag. Aan de overkant daarvan lag alleen station Polderveen, vanuit het dorp bereikbaar via een stalen voetgangersbrug. Verder niets dan weilanden. Tot er, in een hete zomer zo'n twintig jaar geleden, bulldozers ten tonele waren verschenen om de grond bouwrijp te maken voor het lelijkste dorp van het land, Polderveen-Broek.

***

Het liep al tegen tien over halfzes toen de bus eindelijk de Fermionenweg opdraaide, de hoofdverkeersader van het Domstadse industrieterrein. Daar stond een onafzienbare file in de richting Domstad, maar de rijstrook naar Polderveen-Broek was vrij. De chauffeur voerde de snelheid flink op. Bemmel zou toch nog op tijd komen. Nu was het nog zaak, bij de goede halte uit te stappen.

Bemmel kon vrijwel niets zien door de beslagen zijruiten. Hij drong naar voren. De bus passeerde juist een plaatsnaambord: Polderveen-Broek. Zijn hart begon te bonzen. Hij spiedde door de voorruit of hij ergens een koepel kon zien. Een planetarium had vast en zeker een koepel. De bus stopte bij een halte. Betelgeuzestraat. Betelgeuze was een ster, wist Bemmel, net als Sirius. Hij moest in de buurt zijn. Desondanks durfde hij niet uit te stappen. Dan toch maar doorrijden tot het station.

Even later kruiste de bus een brede verkeersweg. In het voorbijgaan zag Bemmel een blauw bord met een grote witte pijl richting Sterrenborch. Verrek, dacht hij, het is die kant op! Maar kon hij zomaar langs die autoweg gaan lopen? Er was geen trottoir. Hoe ver zou het zijn?

De bus reed de bebouwde kom van Polderveen-Broek binnen. Bemmel stapte uit bij de eerstvolgende halte, tegelijk met een stuk of tien forenzen. Hij keek op het plattegrondje dat bevestigd was aan de haltepaal. Mogelijk leidde er nog een andere weg naar Sterrenborch. Het kaartje was bewerkt met graffiti. Grote verfklodders maakten het onleesbaar. Heg noch steg wist hij in dit gedeelte van Polderveen-Broek. Het was al kwart voor zes geweest.

Bemmel voelde er niets voor om de weg te vragen aan een van de andere passagiers die zojuist uitgestapt waren. De meesten hadden zich al uit de voeten gemaakt. Hij liep terug naar de verkeersweg waar hij de pijl gezien had.

Over het fietspad begon hij in de aangegeven richting te lopen. De regen had plaatsgemaakt voor een flauw zonnetje. Bemmel kreeg het warm; hij trok zijn regenjas uit en sloeg hem over zijn arm. Zijn pet verdween in de aktetas.

Er stond een luxueus motel langs de weg; voor de ingang zag Bemmel mensen uit een taxi stappen. Ik zou de taxi kunnen nemen, dacht hij. Dan weet ik zeker dat ik op tijd kom. Maar het is natuurlijk een beetje belachelijk om een taxi te nemen voor een paar honderd meter. Veronderstel dat het Planetarium vlak om de hoek is. Je slaat een modderfiguur.

Bij de volgende kruising was er opnieuw een pijl naar Sterrenborch. Bemmel moest rechtsaf. Het fietspad liep na honderd meter dood op een houten, rood-wit geschilderd hek. Verkeersborden maakten Bemmel duidelijk dat vanaf dit punt voetgangers en fietsers niet langer welkom waren. Paniek begon bezit van hem te nemen. Wat nu? Teruglopen naar de bewoonde wereld, en daarmee de kans verspelen om nog op tijd te komen voor de broodmaaltijd? Het vooruitzicht, de lezing bij te moeten wonen met een rammelende maag, beviel hem allerminst.

Bemmel besloot de verbodsborden te negeren, en over de berm langs de snelweg naar Sterrenborch te lopen. Wie weet zou een voormalige medecursist van BIVA hem zien en hem een lift aanbieden. Het was al bijna vijf voor zes. Bemmel begon met korte, gejaagde passen aan zijn tocht.

Het moest een vreemd gezicht zijn om hem te zien voortbenen. Bemmel vreesde dat automobilisten zouden gaan toeteren of dat iemand zou stoppen om te vragen wat er aan de hand was. Niemand scheen echter notitie van hem te nemen. Er werd hard gereden. Iedereen wilde zo snel mogelijk weg uit Polderveen-Broek. Naar het gezin; naar de kinderen die vermaand of geprezen moesten worden. Twee dagen zaten erop; nog drie voor de boeg. Loonslaven als hij; andere stad, andere route; andere baan. Medelijden kreeg hij met hen; medelijden kreeg hij met zichzelf.

Ik kan wel grienen, dacht hij. Een net geklede heer loopt als een zwerver te dolen langs autobermen, alleen omdat hij zo suf is om in de verkeerde bus te stappen en te laf om de weg te vragen. Ik bof nog dat het niet erg hard geregend heeft; anders zou ik met schoenen vol blubber bij die deftige lezing arriveren. Het idee deed Bemmel, zijn ontreddering ten spijt, even glimlachen.

Bemmel hoopte dat er geen politiewagen zou passeren. Zijn gedrag was hoogst verdacht. Hij had een visioen van in paniek wegvluchten door weilanden en over greppels, met de complete politiemacht van Polderveen-Broek op de hielen. Liefst uitgerust met een horde bloedhonden. Dat zag je wel in misdaadfilms op de TV. Hij zou zijn aktetas en regenjas weg moeten gooien om behendiger over hekken te kunnen klimmen. Wat moest hij later, bij de kantonrechter, als verzachtende omstandigheid aanvoeren?

Na bijna tien minuten arriveerde Bemmel, die nu zwaar hijgde, bij een parkeerplaats waar een stadsplattegrond hing. Het viel nog mee. Nog zo'n driekwart kilometer. Binnen acht, negen minuten kon hij bij Sterrenborch zijn. Hij moest de weg oversteken en een eindje verderop, bij een T-kruising, links afslaan. De auto's raasden langs. Ruim een minuut wachtte Bemmel tot er een gaatje kwam in de autostroom. Hij rende de weg over. Zijn overhemd kon je zo langzamerhand wel uitwringen. Even overwoog hij ook zijn colbertje uit te trekken, maar hij had geen hand meer vrij om het te dragen.

Even voorbij de T-kruising begon toch weer een fietspad. Bemmel liep wat rustiger. Hij was nu weer een legale verkeersdeelnemer. Bovendien ontwaarde hij in de verte een bord met de tekst "Parkeren Planetarium Sterrenborch".

***

Om precies dertien minuten voor halfzeven betrad Bemmel het gebouw dat in geen enkel opzicht deed denken aan een planetarium. Nergens een koepel te zien. Een gewoon rechthoekig modern bouwwerk, twee etages hoog, vlees noch vis. "Ben ik hier bij Sterrenborch" vroeg Bemmel aan de receptionist, een lange, slungelachtige jongen, hoewel de naam overduidelijk op de gevel vermeld had gestaan.

Hij werd verwezen naar een balie om zich in te schrijven voor het minicongres. In ruil voor zijn toegangskaart ontving hij van een allervriendelijkste dame een badge met de naam van zijn afdelingshoofd. Het was blijkbaar niet doorgegeven dat Hellouw zich door hem had laten vervangen. Bemmel kreunde. Nu zou hij de hele avond moeten uitleggen dat hij geen Hellouw heette.

De dame stuurde hem door naar de "Galilei-lounge", voor het geval hij nog gebruik wilde maken van de broodmaaltijd. Hij hing zijn regenjas en pet in de garderobe.

In de Galilei-lounge stonden groepjes pratende mensen. Aan de wand hingen grote kleurenfoto's van planeten en spiraalvormige sterrenstelsels. Het brood stond in de hoek. Bemmel nam een broodje kaas van de schaal en liet zich neervallen in een fauteuil, na zijn aktetas met een plof op de grond te hebben gedeponeerd. Nog 10 minuten; dat werd schrokken. Hij zou er wel verplukt en verwilderd uitzien.

Op een tafel lagen folders en brochures van de BIVA. Bemmel nam er al etende een van de stapel, sloeg hem open en begon te lezen. Overzichten van aantallen examinandi met de percentages geslaagden, uitgesplitst per kwartaal en per vak. Op de middenpagina een grote foto van voldaan lachende heren die een diploma omhoog hielden.

Hij legde de brochure weer neer en ging de pratende mensen observeren. Voornamelijk mannen in driedelige pakken; blauw was de kleur, dat jaar. Mannen die iets betekenden. In hun bedrijf, in het gezin, in een vriendenkring; in de wereld. Een enkele vrouw. Deze mensen waren geslaagd in hun vak, terwijl Bemmel niet meer was dan een knoeier. Nu offerden zij een vrije avond op om geïnformeerd te worden over de allernieuwste ontwikkelingen op het gebied van datacommunicatie. Carrièremakers, die mensen onder zich hadden, beleidsnota's produceerden en zich nooit sneden aan een PC. Mensen die het diploma bezaten waarvoor Bemmel jarenlang vergeefs had geploeterd. Er was niemand die hij herkende.

Toen Bemmel zijn hand voor de tweede keer had uitgestrekt naar de schaal met broodjes, nam er op de stoel naast hem een andere congresdeelnemer plaats. Volgens zijn badge heette hij Kees Passewaaij, en was hij werkzaam bij een stadsdeelraadskantoor in IJoever, de hoofdstad van het kleine land. Hij was een slanke, knappe man van een jaar of 40. Zonder das, viel Bemmel meteen op. Geruit overhemd, met opvallende kleuren. De bovenste knoop stond nonchalant open. Die durft, dacht Bemmel met bewondering.

-"Niet veel belangstelling vandaag" zei Passewaaij. Meestal is hier een man of 100, maar nu zijn het er hooguit 55, 60. Is er soms voetballen, vanavond?"

-"Nee, dat is morgen pas, als u tenminste de Champions League bedoelt. Nee, als dat vanavond was geweest, had u me hier ook niet gezien, hoor!"

-"Zeg maar Kees, hoor."

-"Kom je vaker bij zo'n minicongres?"

-"Ja, je moet de ontwikkelingen toch een beetje bijhouden. Ik ben hoofd van de administratie, en ik heb de automatiseringsafdeling ook onder me, systeembeheer en helpdesk, en zo. Dan moet je wel mee kunnen praten. Voor je het weet loop je achter, en dan zien die jonge gasten je als een ouwe zak, die ook nog zo nodig mee wil doen. Ik heb veel te weinig tijd om me te verdiepen in al die bergen vakliteratuur, en op dit soort avonden krijg je in een paar uur tijd alles te horen wat je weten wilt. Ik heb jou nog nooit gezien hier, eerste keer?"

-"Ja, ik ben geen lid van de club. Ik vervang mijn afdelingshoofd. Ik heet eigenlijk helemaal geen Krijn Hellouw, ik heet Henk Bemmel."



Hij maakte aanstalten om Passewaaij de hand te schudden, maar trok zijn hand meteen weer terug. Het was nu te laat om zich voor te stellen, vond hij. Passewaaij begon te praten over zijn werk. Bemmel probeerde aandachtig te luisteren, maar merkte dat hij al snel de draad kwijt was.

De gastvrouw kwam binnen om aan te kondigen dat het congres zou gaan beginnen in de Ptolemaeus-zaal op de tweede verdieping. Snel vermaalde Bemmel de laatste happen van zijn broodje. Terwijl ze naar boven liepen, hoorde hij een onheilspellend gerommel in zijn buik, gepaard gaande met een vage, zeurderige pijn. Gadverdamme, daar begint het weer, dacht hij. Geen wonder. Eten op vreemde tijdstippen, en dan nog dat nerveuze geren langs die autoweg, daarnet. Als ik nu maar geen aanval krijg tijdens de lezing. Bemmel ging helemaal achterin zitten, zodat hij bij de eerste signalen van darmkramp zonder opzien te baren de Ptolemaeus-zaal zou kunnen verlaten. Onderweg naar de zaal had hij zich de ligging van de toiletten goed in het hoofd geprent.

In de Ptolemaeus- zaal hingen portretten aan de wand van astronomen uit vervlogen eeuwen. Bemmel haalde een schrijfblok te voorschijn uit de aktetas en diepte een vulpotlood op uit zijn borstzakje. Voor hem op tafel lag een dikke kartonnen map met paperassen. Bemmel bladerde ze even door. Voornamelijk in het Engels gestelde artikelen over spoofing.

Passewaaij kwam naast hem zitten en vroeg naar werkkring en carrière. Bemmel verstrekte summiere informatie. Hij verzweeg het mislukken van zijn BIVA-studie, en zei dat hij nog in twee modulen examen moest afleggen voordat hij het diploma zou verwerven. Binnen anderhalf jaar hoopte hij klaar te zijn.

"Daar kan ik nou bewondering voor hebben", zei Passewaaij. "Iemand die na vijftien jaar nog een heel ander vak gaat leren, terwijl zoveel mensen van onze leeftijd liever de hele avond voor de TV zitten te zappen". Bemmel lachte verlegen. "Het was voor mij meer een kwestie van if you can't0 beat them, join them", zei hij. "Als ik was blijven zitten in het archief... Ik dreigde vervangen te worden door de computer."
"Toch heb ik er bewondering voor", zei Passewaaij. "Ik zou er niet aan moeten denken er ook nog een studie bij te doen".

Het leek Bemmel wel een aardige man. Toch was hij blij dat de heer Waardenburg, de directeur van de BIVA, het woord nam, zodat hij niet verder hoefde uit te weiden over het verloop van zijn carrière. Waardenburg heette alle aanwezigen welkom en in het bijzonder de weinige dames die de gang naar Polderveen-Broek gemaakt hadden. Er zaten veel te weinig vrouwen in de vereniging van BIVA-bachelors. Jammer, want die vrouwtjes, die gaven het vak tenminste nog wat kleur, zo was hem bij meerdere gelegenheden opgevallen. Waardenburg blikte schalks de zaal in. Toen hij merkte dat het gehoopte lachsucces uitbleef, kondigde hij snel de eerste spreker aan, de heer Brakel van de Algemene IJoever Bank.

Brakel was een forse man met een bol hoofd, en hij had een imposante snor. Hij was werkzaam als projectleider, en had zojuist een groot project op het gebied van spoofingafgerond (Is dat een vak, projectleider, dacht Bemmel). De spreker drukte trefzeker op de startknop van de overheadprojector en legde met een zwaai de eerste sheet op de plaat. Een ingewikkeld schema werd zichtbaar.

"Het begrip spoofing hoef ik in dit illustere gezelschap van gediplomeerden natuurlijk niet meer te introduceren" zei Brakel. Er werd gelachen. Bemmel deed zenuwachtig hinnikend mee. De spreker vervolgde: "Toch wil ik, voor de enkeling onder u die de spoofing-explosie niet van begin af aan gevolgd heeft, aan de hand van dit schema eerst enkele basisbegrippen verduidelijken".

De spreker begon aan zijn betoog. Met een stok wees hij zo nu en dan iets aan. Bemmel luisterde aandachtig en maakte aantekeningen. "Toch nog wel een redelijk helder verhaal" dacht hij. Na tien minuten werd de lezing langzamerhand echt technisch. De spreker had het steeds maar over remote control en remote access. Tussen die twee begrippen bestond een subtiel verschil. Haaften had het hem meer dan eens uitgelegd, maar Bemmel kon het niet onthouden.

Zijn gedachten vluchtten weg. Hij dacht aan de tentoonstelling die hij die middag gezien had. Zes conflicten. Hoe zat dat precies? Op zijn schrijfblok tekende hij schematisch het spoorwegemplacement van Domstad. Hij veinsde aandacht voor de spreker, maar blikte zo nu en dan steels op zijn spoorwegnet. Als Passewaaij het tekenwerk zou opmerken, zou hij denken dat Bemmel gedachteloos zat te krassen om zich beter op de lezing te kunnen concentreren. Bemmel omcirkelde de lijnen die elkaar kruisten. Hij telde zes cirkeltjes. Dat klopt tenminste, dacht hij. Als je rustig over de zaken nadenkt, komt het inzicht vanzelf.

Bemmel had dorst gekregen van het geren langs het Polderveense wegennet. Op tafel stond een karaf water met twee glazen. Hij durfde zich geen glas water in te schenken, uit vrees dat dit hinderlijk gerucht zou veroorzaken. Een paar keer greep hij naar de karaf, maar bedacht zich telkens.

In de zaal klonk een elektronisch melodietje. Een van de blauwe pakken stond haastig op en beende naar de uitgang. Onderwijl bracht hij een mobiele telefoon te voorschijn en drukte alvast op diverse toetsen, zodat hij buiten de zaal onmiddellijk kon gaan spreken. Er werd gelachen."Blij dat ik zo'n rotding niet heb", zei Passewaaij. "Nou, inderdaad, wat je zegt" fluisterde Bemmel. De spreker wachtte geïrriteerd totdat de man de zaal verlaten had, en Bemmel maakte van de gelegenheid gebruik om water in te schenken. Dat ging gelukkig zonder ongelukken. Het zou echt iets voor hem zijn om het glaswerk met veel gerinkel op de grond te laten vallen.

Bemmel was de draad van het betoog nu volledig kwijt. Hij begon pas weer aantekeningen te maken toen Brakel het over de kostenaspecten ging hebben. Hierin zou Hellouw ongetwijfeld geïnteresseerd zijn.

Even voor halfacht was de eerste lezing ten einde. Waardenburg gaf gelegenheid tot vragenstellen en discussie. Bemmel had tientallen vragen maar het leek hem verstandig, die voor zich te houden.



***

Na de discussie deelde Waardenburg mee, dat er in de Newton-lounge op dezelfde etage koffie geschonken zou worden. Bemmel haalde een kop koffie en begon te ijsberen over de gangen. Overal stonden groepjes congresdeelnemers te praten over de voor- en nadelen van spoofing. Passewaaij zag hij niet meer.

Bemmel vroeg zich af waar nu precies de planetariumvoorstellingen gehouden werden. Hij zou best eens met het hele gezin naar het planetarium kunnen gaan. Kevin, zijn oudste zoon, kon erg goed meekomen in groep zeven, en had altijd heel veel belangstelling voor wetenschappelijke onderwerpen. Sebastiaan van negen was nogal ongedurig, maar een uurtje planetarium zou hij nog wel kunnen uitzitten.

Het was een goed idee. Zijn vrouw verweet hem toch al dat ze zo weinig gezamenlijke activiteiten ontplooiden. "Jij bent altijd maar bezig met die stinktreinen van je, en ik kan voor de opvoeding opdraaien", luidde het hoofdthema van hun meest recente ruzie. Hij moest zich van Ria vaker met de kinderen bemoeien, interesse tonen voor hun belevenissen en waar nodig optreden tegen wangedrag.

Een gezellig middagje naar het planetarium, dacht Bemmel vergenoegd. Na afloop zouden ze ergens een pannenkoek gaan eten. Vanzelfsprekend niet in Polderveen-Broek, maar in het knusse stadje aan de overkant.

Bemmel liep de trappen af naar de receptie. Hij vroeg de slungelachtige receptionist wanneer de voorstellingen gehouden werden. "Voorstellingen?" vroeg deze verbaasd. "Ja, ik bedoel, hoe noem je dat, van het planetarium, stamelde Bemmel. "Voorstellingen?" vroeg de receptionist nogmaals. "Ja er oefent hier soms wel een soortement moderne balletvereniging, maar die treden altijd ergens anders op. In het dorp; ik geloof in Expressiecentrum Schouwgaerde".

Bemmel schepte adem. Die vent was ook niet al te snugger. "Ik bedoel: van het planetarium. Dit hier is een planetarium. Er zullen toch zeker voorstellingen zijn, dat je naar de sterren en de maan kunt kijken?" De receptionist keek Bemmel aan met wijd openhangende mond. "Nee, niet dat ik weet", bracht hij tenslotte uit. "Dit is toch een planetarium" vroeg Bemmel met nadruk. "Waarom heet dit een planetarium als er geen planetarium is?"
"Och, volgens mij is het zomaar een naam", zei de receptionist na enige tijd. Blijkbaar dacht hij nu pas voor het eerst na over de naam van het bedrijf waar hij werkte. "Alle straten hebben hier de namen van hemel-dinges, hoe noem je dat. Je hebt hier de Zonnebaan en de Maanweg en de Jupiterstraat, en zo. Daarom hebben ze het maar Planetarium genoemd, denk ik".

Opeens ging de jongen alsnog een licht op. "Als U nou even in de vestibule kijkt. Daar staat een tuur-geval, hoe heet dat zo gauw, met een zwengel eraan, dat 'ie gaat draaien. Misschien bedoelt u dat. Maar voorstellingen, nee".

Bemmel liep de vestibule in, na de jongen uitvoerig te hebben bedankt. In een fel verlichte vitrine stond een ouderwets mechanisch apparaat. Drie koperen bollen stelden de zon, de aarde en de maan voor. Bemmel draaide voorzichtig aan het slingertje. Aarde en maan kwamen in beweging, terwijl de zon onbewogen in het midden bleef staan. "Tellurium, midden 18e eeuw" vermeldde een bordje.

Hij keerde terug naar de Ptolemaeuszaal. Hij schaamde zich, al begreep hij zelf niet waarom. Een planetariumvoorstelling in een planetarium, dat was toch niet zo'n absurde veronderstelling?

Ptolemaeus-zaal, dacht hij schamper. Een uitgelezen lokatie voor een lezing over de recente ontwikkelingen in de datacommunicatie. Ptolemaeus was een oude Griek die nog geloofde dat de zon om de aarde draaide. In de Middeleeuwen waren hele generaties van geleerden op de brandstapel omgekomen, louter en alleen omdat zij de theorieën van Ptolemaeus in twijfel durfden te trekken. Bemmel had daar laatst een artikel over gelezen.

Hij ging weer op zijn plaats zitten. "Wordt er bij jullie al gespoofd?", vroeg Passewaaij. "We zitten nog in het besluitvormingsproces" antwoordde Bemmel, "gezien de hoge kosten is het allemaal een kwestie van goed de voors en tegens afwegen". Er ontstond een gesprek over spoofing, waarbij Bemmel zich zorgvuldig op de vlakte hield. Die Passewaaij was een kiene vent; die had er vast meer van begrepen dan hij.

***

Zodra iedereen weer op zijn plaats zat, gaf de voorzitter het woord aan Eric Sutherland van Wanton Ltd., de wereldmarktleider op spoofing-gebied. De voorzitter verzuimde niet te vermelden dat de heer Sutherland speciaal voor het BIVA-congres uit Schotland was overgekomen.

De Schot begon zijn lezing met de mededeling dat er voor alle congresdeelnemers achter in de zaal een uitgebreide brochure gereed lag over de nieuwe "Jumbo Electronicus"-productlijn van Wanton. Speciale aandacht vroeg hij voor de "spoofalyzer" die onmisbare diagnostische informatie kon verschaffen. Laat ik straks zo'n folder meenemen, dacht Bemmel. Samen met de congresmap die voor hem lag, had hij dan voldoende documentatie voor Krijn.

De lezing van Sutherland was zo mogelijk nog minder begrijpelijk dan die van Brakel. Daar kwam bij dat de man sprak met een zwaar Schots accent, dat voor Bemmel niet erg goed verstaanbaar was. Bemmel observeerde de spreker. Deze blikte zelfverzekerd de wereld in. Een man die vast veel mensen onder zich had en zo te horen zeer ervaren was in het houden van presentaties.

Bemmel had verzoeken om een lezing te houden voor de Railhobbyisten, altijd afgewimpeld. Hij vreesde dat hij geen woord zou kunnen uitbrengen van de zenuwen. Een afgang. De aanwezigen zouden hun geld terugeisen. Alleen de gedachte al deed hem transpireren. Bemmel nam in het geheel geen moeite meer om het verhaal van Sutherland te volgen. Zijn hand tekende krassen en figuren op het notitieblok.

Terwijl de Schot verder oreerde, zocht Bemmel alvast op hoe hij moest lopen naar het station. Dat was niet zo eenvoudig, want de aanwijzingen waren gegeven voor de tegenovergestelde richting, van het station naar het zogenaamde planetarium. Bemmel moest de aanwijzingen achterstevoren lezen, en dan linksaf en rechtsaf verwisselen. Via een loopburg zou hij de weg moeten oversteken en daarna rechtsaf het fietspad nemen. Weer geen trottoir, blijkbaar.

Tegen het eind van de lezing deed zich een pijnlijk incident voor. Sutherland wilde demonstreren hoe hij, met behulp van een draagbare PC, een modem en een mobiele telefoon, contact zou krijgen met het computernetwerk op het Europese hoofdkantoor van Wanton in Edinburgh. De zaal was muisstil toen hij probeerde in te bellen; de telefoonpiepjes waren duidelijk te horen. Zijn vorderingen konden gevolgd worden op een groot projectiescherm. Daarop verscheen na enige tijd in levensgrote letters de boodschap "ACCESS DENIED", vergezeld van de hatelijke afbeelding van een STOP-bord. In de zaal werd onderdrukt gegrinnikt. "I don't understand why it isn't spoofing" zei de Schot, die er al iets minder onwankelbaar uitzag dan voorheen. "Let's try again".

De Schot belde in, maar na enige tijd verscheen opnieuw de melding ACCESS DENIED. Een enorm rumoer barstte los in de zaal. Er werd nu openlijk en breeduit gelachen. Het publiek begon aanwijzingen te roepen. Sommigen schreeuwden dat Sutherland zijn PC moest rebooten, maar anderen vonden dat nu juist het stomste dat hij zou kunnen doen.

"Ik denk dat het nu tijd wordt om de spoofalyzer in te zetten", zei Passewaaij lachend tegen Bemmel. Deze lachte niet mee. Hij keek vol medelijden naar de spreker, die in een toestand van opperste vertwijfeling verkeerde en, te oordelen naar zijn gelaatsuitdrukking, elk moment kon uitbarsten in een zware aanval van woede. Een huilbui behoorde ook nog tot de mogelijkheden.

Uiteindelijk raapte Sutherland zijn moed bijeen en rebootte de computer. Hij duurde even voordat het apparaat was opgestart. De voorzitter siste vervaarlijk door de microfoon, in een poging om het tumult in de zaal te beteugelen. De Schot belde opnieuw in, en nu verscheen de mededeling "Good Evening Erik Sutherland, welcome to the Wanton network!" op het scherm.

De spreker haalde opgelucht adem en vervolgde zijn betoog.Toch leek het incident hem geknakt te hebben. Zijn zelfverzekerde houding was grotendeels verdwenen, en hij versprak zich regelmatig. Bemmel kreeg de indruk dat de rest van de lezing werd afgeraffeld.

***

Een kwartier later was het minicongres voorbij. Bemmel stopte de congresmap in zijn tas en was een van de eersten die de zaal uitliepen. Van de tafel bij de uitgang pakte hij in het voorbijgaan een brochure van Wanton. Hij liep naar beneden. De klok bij de receptie wees twaalf minuten voor negen.

Bijna in looppas verliet Bemmel het Planetarium Sterrenborch. Met een beetje geluk had hij de trein van 21.17 uur nog, één trein eerder dan begroot. Buiten vond hij meteen de loopbrug. Hij beklom een steile trap in een akelig donkere betonnen koker. Er hing een penetrante urinelucht. Aan de overkant van de weg daalde Bemmel in een identiek trappenhuis naar straatniveau. Hij nam het fietspad.

Bemmel ademde de frisse buitenlucht met volle teugen in. Dat hebben we achter de rug, dat zit er maar weer op", zei hij hardop. In een flinke wandelpas liep hij in de richting van het station. Het was een mooie avond; niet al te koud. De zon stond donkerrood aan de hemel. Als het niet in zo'n gruwelijk oord was, zou je nu bijna met plezier wandelen.

400 meter voorbij het planetarium stond zowaar een wegwijzer naar het station. Bemmel moest het fietspad blijven volgen dat linksaf boog, langs een park. De autoweg ging met een flauwe bocht naar rechts, de weilanden in.

Om halfelf thuis, dacht Bemmel. Dan zijn we toch zo'n beetje de halve dag onderweg geweest voor twee nauwelijks begrijpelijke lezingen en een paar broodjes. Gelukkig hadden de darmkrampen niet doorgezet.

Hij propte de folder van de Schot in zijn tas. Straks in de trein zou hij er nog wel even in lezen. Het leek hem niet verstandig, Hellouw de volgende dag op kantoor mede te delen dat hij van het hele congres geen tittel of jota had begrepen. Jezus, hoe zou hij nog een enigszins samenhangend verhaal kunnen houden over dat spoofing-gedoe? Het zweet liep in zijn handen. Misschien kon hij morgenochtend in de bus, op weg naar kantoor, nog wat studeren. Het was al met al een heel pak papier.

Het fietspad voerde door een tunneltje. Aan de andere kant begon een woonwijk. Bemmel zag een houten kastje met de tekst WIJKKAART SAFARIBUURT. Het glas dat ooit voor het kastje had gezeten, was verdwenen en ook van de wijkkaart zelf was niet veel meer over.

Een richtingbord naar het station leidde Bemmel langs een flatblok met maisonnettes, twee boven elkaar. Een grauwe steenkolos, met miezerig kleine vensters. Het leek wel een strafgevangenis. Halverwege de hoogte van de gevel was de galerij, die de indruk maakte er met snellijm tegenaan geplakt te zijn. De daken waren uitgevoerd met houten planken, geschilderd in een onbepaald vies kleurtje. "De Kudde" heette deze straat. Wat een nare flat, dacht Bemmel. Het gebouw nodigde als het ware uit om er vanaf te springen. Het percentage zelfmoorden moest hier ver boven het landelijk gemiddelde liggen.

Na de Kudde voerde de tocht door De Safari, Het Wildpark en De Zwerm. Overal stonden precies dezelfde maisonnettes. Zo nu en dan zag Bemmel een pijl naar het station. In de volgende straat, De Tijgerjacht, zag hij alleen een tros verwijsbordjes naar de verschillende flats. De meeste bordjes waren beklad met graffiti. Op goed geluk sloeg hij een richting in. Minuut na minuut doorkruiste hij de straten en woonerven van de Safaribuurt. Nergens meer een wegwijzer naar het station.

"De Drinkplaats" stond te lezen op een beklad straatnaambord. Hij stak een pleintje over. Onder een basketbaldoel zaten wat pubermeisjes en jongens bijeen. Vieze, leren jekkertjes en achterstevoren-petjes. De brommers stonden geparkeerd tegen een klimrek. Toen Bemmel passeerde werd er besmuikt gelachen. Hij ving het woord "kantoorlul" op. Een hangplek, wist Bemmel. Hij liep schielijk door. Even later keek hij angstig om, spiedend naar mogelijke achtervolgers.

Hangplekken. Hij had erover gelezen. Natuurlijk, dacht Bemmel, een jongere in deze wijk, met straatnamen die ruiken naar avontuur, kan zich zonder hangplek niet vermaken. Wat zouden die jongelui nou zoal doen op zo'n hangplek? Voornamelijk hangen, vermoedelijk. En de voorbijgangers bespottelijk maken. Een kantoorlul. Je zou die rotblagen toch.

Afgeleid door zijn ergernis lette Bemmel nu helemaal niet meer op de route. Toen hij opkeek, bleek hij zich weer op De Tijgerjacht te bevinden. Hij liep in een kringetje rond. Die trein van 21.17 uur kon hij zo onder de hand wel vergeten.

Stuurloos dwaalde hij door de straten. Nog een paar jaar, dan zouden ook Kevin en Sebastiaan hun avonden op een hangplek doorbrengen. Verbieden zou niet veel helpen. Ze luisterden nu al nauwelijks naar hem.

Hij bekeek zichzelf in de ruiten van portieken. Zie ik er werkelijk uit als een kantoorlul, dacht hij. Topmanagers van zijn bedrijf kregen professionele kledingadviezen voor gelegenheden dat ze een lezing moesten houden of op de televisie kwamen. Image-building, heette dat. Bemmel had het perfecte image. Hij zag eruit als een nul; hij was een nul. Kantoorlul, kantoornul, zei hij een paar keer achter elkaar.

Enkele minuten later zag Bemmel eindelijk weer een wegwijzer naar het station. Over een fietspad liep hij in de aangegeven richting. Het was nu negen minuten over negen. Hij begon wat sneller te lopen. Die trein kon hij toch nog halen.

Spoofing, dacht Bemmel. Wedden dat zoiets helemaal niet bestaat? Het is een flauwekul-woord, net als epibreren. Dat weet iedereen, behalve ik. Kunnen ze me morgen allemaal achter mijn rug om uitlachen, als ik een schitterend verhaal over spoofing uit mijn duim sta te zuigen. Och gut, die Bemmel, die zo graag wil meepraten. Hij grinnikte.

Het fietspad liep dood op een blinde muur die bleek toe te behoren aan een parkeergarage. Wat is dit voor belachelijk dorp, dacht Bemmel. Hij fantaseerde dat hij in de trein aan de praat zou raken met een wethouder van Polderveen-Broek. Op sarcastische wijze zou hij diens gemeente de grond in boren. "Idiote straatnamen, hangplekken, architectonische wangedrochten, ontbrekende trottoirs, doodlopende fietspaden en de enige toeristische attractie wordt gevormd door een planetarium waar je alles kunt doen, behalve naar de sterren kijken. Nou het is me een mooi zooitje puin, die gemeente van u!" Hij zou er nog aan toevoegen dat hij liever dood zou vallen, dan in Polderveen-Broek te gaan wonen. Bemmel gaf zich vaak over aan dit soort fantasieën. Hij raakte erdoor in een staat van woede, zodat zijn hart wild begon te bonzen.

Hij beende verder over de rijbaan. Deze voerde langs een met zware ijzeren hekwerken afgesloten winkelcentrum. Plotseling herkende hij het. Winkelcentrum Buffelzathe, vlak bij het gebouw waar hij de cursus Troubleshooting had ondergaan. Gelukkig, nu zou hij met enig fortuin ook het station kunnen vinden.

Daar was Kanaelstaete al, het hoge kantorencomplex waar de cursus was gehouden. Een van de negen exact identieke gebouwen die rondom Buffelzathe stonden opgesteld: kubussen, uitgevoerd in steen met een vaalgele kleur, hier en daar opgeluisterd met grote vochtplekken. Eng-kleine vierkante raampjes. In die gebouwen werd gewerkt, niet uit ramen gestaard, zoveel was wel zeker.

Bemmel bewaarde pijnlijke herinneringen aan de cursus. De deelnemers moesten praktijkervaring opdoen met het verhelpen van storingen aan PC's. De docent gaf telkens een korte theoretische uitleg, waarna de cursisten in groepjes van twee werden losgelaten op de computers. Bemmel's partner was een jonge, gedreven techneut, die onder het mompelen van slecht verstaanbaar jargon in een hoog tempo onbegrijpelijke handelingen verrichte. Bemmel's rol bleef beperkt tot toekijken in bewondering.

Bemmel nam in de koffiepauzes geen deel aan de gesprekken. Hij stond bij het raam om van het uitzicht te genieten. De koffiekamer van Kanaelstaete keek uit op de spoorbaan. Daarachter was het kanaal, met rijen populieren langs de oevers. Binnenschepen voeren langs en sleepten hekgolven als reusachtige letters V achter zich aan. Aan de overkant zag Bemmel de kerktoren van Polderveen. Het uitzicht deed hem de stenen gruwel vergeten die aan de andere zijde van het gebouw lag.

***

Automatische schuifdeuren weken voor Bemmel. Hij beklom de steile trap naar de loopbrug over de geasfalteerde verkeersweg. Deze liep parallel aan het spoor. De brug zag er afstotelijk uit; een vuilwitte vierkante buis, fel verlicht door TL-lampen, met een zwarte rubbermat op de vloer. De constructie veerde door onder het gewicht van Bemmel, alsof de zaak op instorten stond. Hij hoorde zijn voetstappen echoën tegen de wanden. Zo nu en dan moest hij een klapdeur openen die bestond uit twee zware, min of meer doorschijnende plastic flappen. De flappen zaten vol graffiti en schroeiplekken. De laatste klapdeur, waarvan de rechterhelft gedeeltelijk vernield was, gaf toegang tot een trap die naar het perron leidde.

De stationsklok wees zestien minuten over negen. Nog net op tijd. Er stond een handjevol mensen op de trein te wachten. Twee blauwpakken, die in gesprek met elkaar waren, leunden tegen de glazen wand van de wachtruimte. Bemmel herkende ze van het congres. De ene was niemand minder dan Brakel, die de eerste inleiding had verzorgd. De heren hoorden hem aankomen en keken in zijn richting. Bemmel werd bevangen door de vrees dat ze hem zouden herkennen. Misschien wilden ze wel een gesprek aanknopen. Over spoofing. Bemmel keerde meteen om en ging honderd meter verderop staan. Hij keek of de trein er al aankwam, maar zag nog geen lichten naderen in de verte.

Na een paar minuten wachten besloot hij een blik te werpen op de gele vertrekstaat. Er kwam helemaal geen trein om 21.17! De treinen reden s-avonds om het uur. Bemmel schaamde zich. Hij, de spoorwegkenner, verslagen op eigen terrein. Vaag herinnerde hij zich een artikel uit de IJzeren Weg van een paar jaar geleden, waarin was gesproken over het verminderen van de frequentie op deze lijn. De 21.17 reed alleen op koopavonden. Een schandalig slechte service en dat midden in de Stedenring. Bemmel huiverde. Nog een halfuur doorbrengen op dit perron, met die twee kerels. Zou er zo laat nog een bus rijden naar Domstad?

Hij hoorde geknars van remmen. De stoptrein naar IJoever was zojuist binnengelopen aan de andere zijde van het perron. Bemmel dook onder in de stroom van reizigers die uitgestapt waren. Zo bereikte hij ongezien de uitgang. Hier was geen luchtbrug, maar een gelijkvloerse kruising met de verkeersweg. Bemmel stak over en liep naar de bushalte. Een blik op de dienstregeling leerde dat de bus 5 minuten geleden vertrokken was. De volgende zou pas over 25 minuten komen. Daar win ik geen tijd mee, dacht Bemmel. Er zat niets anders op dan te wachten op de volgende stoptrein naar Domstad. Ik ga een stuk langs het kanaal lopen, besloot hij.

Even overwoog hij naar Polderveen te wandelen, maar dat was te ver. De ijzeren voetgangersbrug was gesloopt. Pas een kilometer verderop lag er een brug over het kanaal. Daarna zou hij aan de andere kant van het water nog bijna een kilometer terug moeten lopen. Ook tijdens de lunchpauze van de cursus Troubleshooting had hij Polderveen, tot zijn teleurstelling, nooit gehaald.

Bemmel stak de spoorbaan over en nam het geasfalteerde pad langs het kanaal. Hij keek op zijn horloge. Vier minuten voor halftien. Zorgen dat hij niet te ver doorliep. Nog een uur op de trein staan te wachten was echt het allerlaatste waar hij zin in had. Bemmel zag dat de twee mannen nog steeds tegen de wand van de wachtruimte stonden geleund. De schemering was ingevallen.

Hij zou te laat thuis zijn om nog te beginnen aan het artikel over de paardentram. Hoeveel dagen nog? Waarom was hij toch altijd met alles achter? Op zijn bureau lag ook nog een hele stapel CD's met softwaredemo's. Hij vroeg die dingen aan en keek er vervolgens nooit meer naar om.

Morgenavond dan maar, na de voetbalfinale. Zijn zwager Joop zou komen kijken. Als Joop maar niet bleef plakken. Die man ouwehoerde altijd zo lang door, over niks. Zou hij op donderdagmiddag vrij kunnen nemen om een paar uur in alle rust aan het artikel te werken? Hij had tenslotte nog een halve dag vrij als compensatie voor vanavond. Maar zijn achterstand op kantoor dan? Hellouw keek altijd uiterst bedenkelijk als hij een verlofdag aanvroeg.

Ook op zaterdag zou het niet makkelijk zijn om een paar uurtjes vrij te maken. Zijn programma lag al helemaal vast. 's Morgens de wekelijkse boodschappen met Ria. Die was bij zulke gelegenheden extra kribbig. 's Middags moest Sebastiaan judoën in Duingeest. Bemmel zou hem er per auto heen rijden. Het zou op de weg vast en zeker druk zijn met strandbezoekers en hij had al een flinke hekel aan autorijden. De mensen waren de laatste tijd zo agressief in het verkeer, vooral in de Stedenring. Waarom kon zo'n jongen niet gewoon met de bus?

's Avonds naar Prinsenstad, alweer met de auto. Zijn schoonmoeder was jarig en ze moesten op verjaardagsvisite. Ria had een grote familie; alle verjaardagen werden uitgebreid gevierd. Er was op zo'n verjaardag altijd wel iemand die met een computerprobleem zat en Bemmel daarover allerlei listige vragen ging stellen. "Jij werkt toch met computers?" Zo begon het altijd. Hoewel het pas dinsdag was, zag hij nu al op tegen het weekeinde. "Oh boy" kreunde hij. Het was een stopwoord van hem.

Ik zou door moeten lopen, dacht hij. Niet omkeren. Doorlopen tot IJoever. Hoe laat zal ik daar aankomen? Rond een uur of drie, half vier in de nacht. Ik ga wel slapen bij het Leger des Heils, of desnoods onder een brug. Gewoonweg de boel de boel laten. Als het over een half uur helemaal donker is, moet ik de weg op de tast zien te vinden, als een blinde. Best gevaarlijk, in je eentje op zo'n donker pad. Je weet nooit wie je tegenkomt.

Veronderstel dat iemand hem vermoordde. Zijn sterk verminkte stoffelijk overschot zou enkele dagen later uit het kanaal worden gedregd. De foto van zijn ernstig toegetakelde gezicht kwam op de TV, na het journaal. "De heer Bemmel is voor het laatst in leven gezien op dinsdagavond de 22ste mei tijdens een congres over datacommunicatie in Polderveen-Broek". Er werd een foto vertoond van Planetarium Sterrenborch. Op kantoor zou de moord het gesprek van de dag zijn. "Wat vreselijk, zo'n aardige, vriendelijke man, die nooit in zijn leven een vlieg heeft kwaadgedaan".

Bemmel probeerde zich zijn crematie voor te stellen. Zijn vrouw en kinderen op de voorste rij, natbetraand. Hellouw hield een rede, met donderende stem, alsof hij op een verkiezingsbijeenkomst was. Hij gewaagde van inzet, loyaliteit en een dienstverlenende instelling. De man kon eenvoudigweg opnieuw de speech gebruiken die hij had uitgesproken ter gelegenheid van Bemmels zilveren jubileum .

***

Naast hem klonk geraas. De Intercity naar IJoever denderde langs. Drie minuten te laat uit Domstad vertrokken, constateerde Bemmel.

Zijn horloge wees bijna vijf over halftien. Hij keerde op zijn schreden terug. Als hij rustig liep zou hij een paar minuten voor het vertrek van de trein terug zijn op het perron. In de verte was het station al te zien; een lichtbaken voor de late reiziger.

Die tas begon knap zwaar te worden. Als hij die spoofing-papieren eens in het water gooide? Hij grinnikte. "Sorry, Krijn. Ik heb ze vergeten. Ik neem ze morgen voor je mee". Hoelang zou hij Hellouw aan het lijntje kunnen houden?

Op het kanaal passeerde een binnenschip; een grote donkere schaduw. In de kajuit zaten een man en een vrouw de krant te lezen. Zouden die mensen nou gelukkig zijn, dacht Bemmel. Dag in dag uit heen en weer varen op zo'n schuit. Je zou ongetwijfeld een hoop moeten weten. Niet alleen over scheepvaart, maar ook van allerlei formaliteiten en zo. Veel te veel. Onmogelijk om het allemaal goed te doen.

Bemmel liep weer ter hoogte van het Polderveense station. Het was wat drukker geworden op het perron. De twee mannen stonden nog steeds te praten, hevig gesticulerend. Spoofing, je raakt er niet over uit. Hij naderde de spoorovergang. Een bel begon te rinkelen en de spoorbomen gingen naar beneden. In de verte kwam de sneltrein uit Domstad aangereden.

Bemmel keek naar het complex van rails en wissels voorbij het perron. Er lag een goederenspoortje, tussen de beide hoofdsporen in. Hij trachtte zich in te denken wat er zou gebeuren als er een wissel verkeerd lag. Dan ontspoorde de trein en waren er tientallen doden te betreuren. Bemmel zou als eerste ter plaatse zijn om gewonde reizigers uit hun benarde positie te bevrijden. Alhoewel, het was waarschijnlijker dat hij in paniek zou wegrennen. Hij was nogal een held!

De trein denderde langs Bemmel en verongelukte niet. Jaren geleden had hij deelgenomen aan een excursie naar een verkeersleidingspost van de spoorwegen. Ze werden rondgeleid door de hoofd-verkeersleider. Deze legde uit dat de beveiliging verregaand geautomatiseerd was, met allerlei checks en double-checks, zoals hij het noemde. Die moesten vroeger of later een keer falen, meende Bemmel. Geen enkel systeem was waterdicht.

Rampen ontstaan door menselijke fouten en technische storingen, filosofeerde Bemmel, veelal een combinatie van beiden. Maar hoe zit het dan met bovennatuurlijke oorzaken? Veel mensen geloven in het bovennatuurlijke. Het gaat dan altijd om plezierige dingen. Gebedsgenezers die lammen laten lopen en blinden het licht in de ogen teruggeven, als je de verhalen mag geloven. Maar er kunnen toch ook onplezierige wonderen gebeuren? Stel, een heks of zo, tovert de wissel in een verkeerde stand zodat de trein ontspoort. Niemand heeft een fout gemaakt; technische defecten kunnen niet worden aangetoond. En toch een ramp. De ongevallenraad zal voor een raadsel staan. Het is nooit helemaal uit te sluiten. Wie in wonderen gelooft, moet ook geloven in onverklaarbare rampen.

Wat een vreemde ideeën, dacht Bemmel terwijl hij het perron opstapte. De koplampen van zijn trein waren al te zien in de verte.

Hij borduurde nog even verder op zijn zojuist ontwikkelde theorie. Storingen in informatiesystemen bleken soms onoplosbaar, hoeveel helpdesks je ook belde en hoeveel dikke computerboeken je bestudeerde. Allemaal toverij. Het was werk van de duivel, maar de Beheerder Decentrale Computersystemen kreeg de schuld.

Even later zat hij op de onderste etage van de dubbeldekstrein. Hij greep in zijn tas naar de spoofing-paperassen, maar bedacht zich. De rit naar Domstad duurde maar 7 minuten; het was de moeite niet waard om de hele boel te voorschijn te halen.

***

In Domstad had hij ruim een kwartier om over te stappen op de trein naar Burchtstad. Hij begon alweer honger te krijgen; de broodmaaltijd was erg karig geweest. Zou hij nog een broodje gaan halen? Bemmel liep naar de croissanterie, midden in de grote stationshal. Die bleek gesloten. Hij keerde om en liep Winkelhart Willibrord binnen. Nog steeds werd op het videoscherm de reclame voor de spaarbank vertoond. Het getrommel was opnieuw begonnen, of nooit opgehouden.

Willibrord maakte 's avonds een lugubere indruk. Drugsverslaafden en zwervers groepten samen in de buurt van de telefooncellen. Een voddig geklede vrouw van een jaar of zestig, met lange, grijze heksenharen, dronk water uit een brandslang.

Bemmel sloeg rechtsaf, het Archibaldkwartier in. Er was verder geen mens te zien. Hij liep helemaal tot het einde, bij de geldautomaten. Nergens was meer iets open. Hij keerde terug. Twee beveiligingsbeambten kwamen hem tegemoet. Breedgeschouderde kerels; handboeien bungelend aan de broekriem. Goedenavond heren" zei Bemmel, maar de mannen liepen zonder iets te zeggen door.

Beneden, bij het streekbusstation, was een cafetaria. Mogelijk kon hij daar nog een kop koffie met een gevulde koek krijgen. Bemmel sloeg de gang in die naar het streekbusstation leidde. Rechts, tegen de glazen wand geleund, stonden de trommelaars die hij die dag al eerder gehoord had. Het waren er twee. De een was een jonge, blonde man; de ander was donker van huidskleur en had een rasta-kapsel. Bemmel bekeek de artiesten afkeurend. Ze zagen er vies uit en waren vreemd uitgedost, in rafelige kostuums met lange franje. De mannen sloegen met beide handen op kolossale drums, die met leren riemen om hun middel gebonden waren. Toen Bemmel dichterbij was gekomen, zag hij dat beide muzikanten een verdwaasde blik in de ogen hadden. De drummers leken zichzelf al trommelend in een staat van vervoering te brengen. Het kabaal was oorverdovend. Voor zulke herrie gaf Bemmel geen geld, dat konden ze vergeten.

Toen Bemmel de trommelaars bereikt had, stapte de blonde man naar voren; hij leek Bemmel de weg te willen versperren. Het getrommel ging door.. Bemmel voelde de angst als een bliksemflits door zijn ingewanden schieten. O God, o gottegottegot, dacht hij. Nu je kalmte bewaren. Niet laten merken dat je bang bent. Gewoon doorlopen. Waarom zijn er hier in de gang geen bewakers?

De blanke man ging door met trommelen terwijl hij langzaam achteruit stapte. Hij keek Bemmel aan met een sardonische grijns. Achter hem was nu ook de rasta opgestaan. Deze liep een paar passen achter Bemmel. Ook hij bleef op zijn trommel slaan. Temidden van bloedstollend kabaal liep Bemmel door de gang. "Hey man, forget your troubles and dance with me" riep de rasta met kraaiende stem. Bemmel's hart leek pogingen te doen om via zijn keel het lichaam te verlaten. Het tempo en het volume van het geroffel werden nog verder opgevoerd. De blonde bleef Bemmel met een spottende blik aankijken. Hij liet zijn ogen door de kassen rollen en stak zijn tong uit. De rasta achter hem maakte kraaiende geluiden.

Bemmel naderde de roltrap naar het streekbusstation. De blonde man ging naast Bemmel lopen en gaf een laatste, extra luide roffel op zijn trom. Toen keerde hij om. Ook de donkere man staakte zijn achtervolging. Stilte trad in.

Heftig bevend stond Bemmel op de roltrap. De adem gierde hem door de keel. Op het busperron stond hij geruime tijd uit te hijgen. Toen werd hij kwaad. Hij vloekte en stampvoette op de grond van drift. Dit zal ik ze betaald zetten, die twee smerige niksnutten, dacht hij. Een hardwerkend man zo de stuipen op het lijf te jagen. Ik zoek onmiddellijk een paar bewakers en laat die lui oppakken. Bemmel keek om zich heen maar zag geen beveiligingsbeambten. Dan de politie erbij! Hij liep naar de informatiepost van het streekvervoerbedrijf. Daar zouden ze de politie wel voor hem willen opbellen. Het gebouwtje was donker. Er hing een bordje aan de deur. "Sorry, we're closed".

Langzamerhand kwam hij tot bezinning. Het zou hem nooit lukken, de twee muzikanten te laten arresteren. Zonder twijfel konden ze een muziekvergunning laten zien. Verder was het zijn woord tegen het hunne. Hij was niet beroofd of zelfs ook maar bedreigd. Alleen maar bespot en vernederd, maar daar scheen je geen wetten en politieverordeningen tegen te hebben. Hier kon hij de tijd van de politie niet mee verknoeien, ze zagen hem aankomen.

Bemmel liep naar de andere roltrappen, bij het stadsbusstation waar hij die middag lijn 37 had genomen. Voor geen goud zou hij nog een keer langs die drummers lopen. Met de roltrap steeg hij naar de stationshal. In de verte was het getrommel al weer te horen. De muzikanten hadden een nieuw slachtoffer gevonden, zag hij van afstand. Deze keer een carrièreman in een driedelig pak, met een dure diplomatenkoffer. De man liep in het midden van de gang; de trommelaars gingen aan weerszijden, op nog geen meter van hem vandaan. Hij keek onverstoorbaar.

Op de grote treinaanwijzer in de hal zag Bemmel dat de trein naar Burchtstad over drie minuten zou vertrekken. Deze stond gereed op spoor 29a, helemaal achteraan. Half rennend doorkruiste hij de hal.

De trein, een "tweetje", was behoorlijk vol. Bemmel plofte neer op een klapbankje op het balkon. Hij was doodop. Met luid gesis klapten de deuren dicht en de trein zette zich in beweging.

***

Toch is het overlast, dacht Bemmel. Dit kun je als burger niet over je kant laten gaan. Hij zou een brief schrijven aan de gemeente Domstad. Aan sociale onveiligheid diende een halt toegeroepen te worden. Willibrord en de stationshal waren vergeven van de veiligheidsmensen, maar van het gedrag van de drummers zei niemand iets. Waarom konden zij het publiek ongestraft lastigvallen?

Bemmel haalde zijn kladblok uit de tas. Meteen maar een concept schrijven. Spoofing kon wachten. Hij krabbelde met zijn vulpotlood een openingszin op papier, maar kraste hem meteen weer door.

Opeens miste hij zijn regenjas. Waar was die gebleven? Onmiddellijk wist hij het antwoord. Laten hangen in de garderobe van Planetarium Sterrenborch. Wat zonde, een gloednieuwe jas, die flink wat geld gekost had. Weg! Zijn pet ook. Waarom kon hij nou niet een klein beetje beter op zijn spullen letten?

Hij besefte dat Ria het verlies van zijn jas niet zonder meer zou accepteren. "Een nieuwe kopen? Wat is dát nou voor waanzin?" Bemmel hoorde het haar al zeggen. "Je kunt morgen best die zaal even opbellen om te vragen of ze je jas gevonden hebben".

Bemmel stelde zich het telefoongesprek voor. Hij zou die slome receptionist van vanavond aan de lijn krijgen. Eer hij die slungel aan het verstand had gebracht waarvoor hij belde! Zou de service van Sterrenborch zo ver gaan dat zij hem zijn jas zouden nasturen? Onwaarschijnlijk. Hij moest terug naar Polderveen-Broek. Dat kostte hem weer een middag of een avond. Gadverdamme! Nog minder tijd om het artikel te schrijven. Boy, O boy!

Bemmel verfrommelde de klachtenbrief. Thuis maar opnieuw proberen, achter de PC. Hij haalde de brochure van Wanton uit zijn aktetas en bladerde hem ongeïnteresseerd door. Ondoorgrondelijke schema's van netwerkinfrastructuren. Een afbeelding van een plat kastje met groene lampjes en vierkante stekkers. Het was de Jumbo Electronicus 5456. Een hub, of anders een switch. Ook die twee begrippen kon hij niet uit elkaar houden.

Bemmel sloeg het boekje dicht. Het kwam morgen wel. Hij moest die hele bende gewoon op het bureau van Hellouw deponeren. Zo'n geel kleefbriefje erop. "Krijn, ik heb gisterenavond wat stukken voor je meegenomen; Groeten, Henk" (als ex-archiefmedewerker sprak hij altijd nog van stukken; een ouderwets woord). Nee, zo genadig kwam hij er niet af. Hellouw zou hem beslist nog dezelfde dag vragen naar zijn persoonlijke mening over spoofing. Hij was geen man om genoegen te nemen met een half antwoord. "Dáár worden we natuurlijk niet wijzer van" zou hij zeggen, of "Ik kan helemaal níets met dit soort vage verhalen". Hellouw gebruikte dergelijke uitdrukkingen vaak. Bemmel werd altijd gloeiend heet van schaamte als zoiets tegen hem gezegd werd.

De trein stopte bij een stationnetje. Een digitale klok op het dak van een zuivelfabriek wees 22.22. Bemmel stak de brochure weer in zijn tas. Hij stond op. Binnen, in de coupé, was een plaatsje vrijgekomen. De trein vertrok. Bemmel kon buiten niets meer onderscheiden.

Na enig zoeken diepte hij uit zijn tas een verkreukeld exemplaar op van "De IJzeren weg". Het blad viel open bij een artikel over het Buitenmuseum van Heuvelstad. Hier reden sinds kort historische trams. Uitgerekend aanstaande zaterdag hield de tramremise een open dag. Na het gekibbel met Ria over zijn frequente afwezigheid zou hij er niet heen kunnen. Hè, wat jammer nou toch, dacht hij. Een kans verkeken om eens een keertje een plezierige dag te hebben.

Bemmel sloeg de korte berichten op. In Maasbruggen was op tram nr. 824 reclame aangebracht voor een koffiemerk. Het gemeentelijk vervoerbedrijf had de wagens 658 en 660 overgebracht naar de centrale werkplaats voor hun midlife-revisie. Tram 783 was op 21 april om 11.50 uur gesignaleerd op de Oostelijke Havenkade met beide stroomafnemers omhoog. "Beide" stond vet gedrukt om het belang van deze gebeurtenis te benadrukken. Op de Lange Kruiskade werden de sporen vernieuwd. Wat kan het me schelen, dacht Bemmel.

De trein maakte een bocht naar rechts. Hij verliet de spoorbaan naar Hofstad / Maasbruggen en sloeg het enkelspoor richting Burchtstad in. Bemmel stopte het tijdschrift terug in zijn tas. Hij leunde achterover in zijn bank en viel vrijwel onmiddellijk in slaap.

Frans Mensonides

17 mei 1997


TERUG naar Schrijfoefeningen

Naar De digitale reiziger voor waargebeurde openbaar vervoer-verhalen