Busstation Borculo, met een bus in Syntuskleuren
Enkele weken geleden "deed" De digitale reiziger het spoornet van Syntus. Nu al keren wij terug naar Syntusland; eerder dan de bedoeling was, want binnen de kortste keren bestaat Syntus niet meer. Volgens hardnekkige geruchten zal Syntus binnenkort worden overgenomen door Connexxion, dat momenteel al 33% van de aandelen in zijn bezit heeft. Ik moet er niet aan denken. Alweer een overname, en dat op een moment dat nog niet eens alle treinen en bussen voorzien zijn van de nieuwe Syntus-kleuren. Op bussen en bushaltes van Syntus zijn sporen te zien van drie voorgangers: Oostnet, GSM en GVM. De fusiegekte ten voeten uit.
Op deze regenachtige junidag staat een busreis op het programma van Deventer naar Varsseveld, diagonaal door het vervoersgebied van Syntus. Dit gebied is een witte vlek op mijn persoonlijke landkaart. Hoe klein Nederland ook is; er zijn altijd landstreken waar je vrijwel nooit komt. Lochem is geheel nieuw voor me; in de omgeving van Zelhem en Halle ben ik in een vorig leven voor het laatst geweest. In juni 1966, om nauwkeurig te zijn. Het was precies zo'n miezerige maand als deze. Wij zaten in een bungalowparkje annex camping in Halle; mijn opa en oma logeerden in een pension bij Zelhem, waarvan de naam me op mijn tong ligt.
Mijn DDR-trip van vandaag is niet alleen een busreis, maar bovendien een sentimental journey én een experiment: hoeveel herinnert een mens zich van een omgeving, waar hij 33 jaar geleden voor het laatst heeft rondgelopen?
Het verblijf in de Achterhoekse bossen was een echt avontuur voor ons, stadskinderen. Alles
was er anders dan thuis. De mensen praatten er raar, vonden wij. Vergeefs probeerden wij het
accent na te doen, met van inspanning vertrokken kaken. Bijna elke avond viel de stroom uit;
erg spannend. Een vriendelijke campinggast kwam dan kaarsen ronddelen, waaruit wel blijkt
dat de mensheid toen nog veel minder verdorven was dan nu. "Ik zou het in de tegenwoordige
tijd niet meer durven", zegt mijn moeder, "als vrouw alleen met twee kleine kinderen in zo'n
donker bos".
Het centrum van Deventer bestaat al jaren uit een weinig geslaagde combinatie van slooppanden en nieuwbouw. Op de Pikeursbaan, zo'n 500 meter voorbij het station, komen we vast te staan achter een vuilniskar. Ruim drie minuten duurt het oponthoud, maar daarna gaan we met gezwinde spoed verder naar Lochem. We hebben 13 passagiers aan boord, waarvan de helft al uitstapt op een industrieterrein aan de rand van Deventer.
In de bus hangt een bakje met - vermoedelijk enigszins verouderde - GVM-reisinfo. Bij een omleiding wijzen Oostnet-bordjes ons de weg. Logo's te kust en te keur.
Tussen Epse en Lochem hoeft de bus nergens te stoppen. Die drie minuten halen we gemakkelijk in. Als ik uitstap in Lochem, ligt de bus zelfs al weer twee minuten voor op het schema.
Lochem heeft ook een station. Dit is gelegen aan de spoorlijn Zutphen - Hengelo, die - volkomen onlogisch - niet in handen is gekomen van Syntus. Lijn 56 stopt niet bij dit station. Hoe moet het dan met de beloofde naadloze bus- treinaansluiting?
Dé attractie van Lochem is een museum
dat gewijd is aan Oranje Borden. Ik
moet denken aan het ooit door
Koot&Bie gecreëerde "Tukkers
Pannenlapmuseum", in de bijkeuken van
mevrouw Hessels-Nerveus. Geen stad
of dorp zo klein, of er is wel een museumpje. Hoewel wij toch geen overdreven leergierig volk
vormen, heeft Nederland de grootste museumdichtheid ter wereld. Ik ga ervan uit, dat het
Oranje Bordenmuseum op maandag dicht is. Nooit zal ik weten, of er oranje borden te zien
zijn, of anderskleurige borden die ooit behoord hebben tot het bezit van onze koninklijke
familie. Of is dat hele museum misschien oranje?
In 1966 bestonden de echte Beatles nog. Gedurende de weken die wij doorbrachten in Halle, stonden zij op één in de hitlijst met "Paperback Writer". Zo bleek achteraf: in Halle zaten we te ver van de zee af om radio Veronica te kunnen ontvangen op ons transistor-radiootje. Dit betekende een gat in mijn administratie. In Leiden luisterde ik elke zaterdagmiddag van twee tot vier naar de Veronica Top 40. De mutaties hield ik nauwgezet bij in een schrift, waarbij ik de Engelse titels fonetisch opschreef.
-"Wat betekent dat, mam, Paperback writer?"
-"Dat is een schrijver van pocketboekjes. Het gaat over iemand, die pocketboekjes wil
schrijven. Waarom nou per se pocketboekjes?"
Paperback writer worden, dat leek me niet zo moeilijk. Zelf maakte ik regelmatig pocketboeken. Ik trok twintig blaadjes van een kladblok en vouwde die doormidden. Dan had ik ineens een piepklein boekje met wel 80 pagina's. Daarin kon je een verhaal schrijven. Dat probeerde ik welgemoed, maar ik kwam zelden verder dan de inleiding. Na een paar blaadjes gevuld te hebben, smeet ik zo'n proto-roman in een hoek en keek er nooit meer naar om.
In de zomer van 1966 werkte ik aan een meerbelovend project. Met Pinksteren was ik
begonnen aan een verhaal, getiteld "Peter en de Schat". Het begin had ik op een nacht
gedroomd. In Halle was het boekje al half gevuld. Bovendien had ik het zelf voorzien van
illustraties, in grenzeloze overschatting van mijn tekentalent. Ook voor dat vak had ik altijd
een onvoldoende.
In Borculo stap ik over op lijn 27 naar Doetinchem. Zelhem is mijn doel. Ik weet nog steeds de naam niet van dat hotel. Wel kan ik me herinneren dat het ligt aan de provinciale weg Ruurlo - Doetinchem, ongeveer 4 kilometer vóór Zelhem. Het hotel lag ook 4 kilometer van onze vakantiebungalow; die lag op zijn beurt weer 4 kilometer van het dorp Halle. Ik had een echte kilometerteller op mijn fiets en noteerde elke dag het aantal verreden kilometers in een zakboekje.
De bus arriveert enkele minuten te laat bij station Ruurlo, maar de overstap op de trein naar Zutphen komt er niet door in gevaar. Hier is wel de beloofde goede aansluiting. Ik blijf zitten in de bus die nu op Zelhem afkoerst, via plaatsjes die zelfs niet eens op de routekaart van Syntus vermeld staan.
Waar moet ik er nu uit? Plotseling zie ik een bord: "Wolfersveen". Zo heette dat pension! Ik
druk op de knop en stap even later uit bij de halte voor het etablissement. Vaag herken ik het
nog, maar ocharm, wat is het gekrompen! En bovendien gedegradeerd, want het is nu nog
maar restaurant. Dat aardige beheerdersechtpaar zal er wel niet meer zitten. Mijn opa en oma
werden er veertien dagen lang behandeld als vorsten. Als wij met z'n drieën in Wolfersveen
kwamen eten, dan mochten Sjoerd en ik op het biljart spelen. Er werd niet geknord als de
ballen dan door de hele gelagkamer rolden. Behalve door mijn oma. "Jongens, denk aan het
laken! Als je daar doorheen gaat! Dat kost wel tweehonderd gulden!"
Het begint te regenen, te storten, zelfs. Ik loop terug naar de halte vóór het voormalige hotel. In 1966 stond hier zo'n geelzwart bord van de GTW, de Geldersche Tramwegen, al was de tram allang afgeschaft in deze streek.
Ik neem de bus naar Zelhem, een ritje van nog geen vijf minuten. Daar het nog steeds regent, blijf ik staan in de abri. Over een half uur wil ik verder reizen met de buurtbus naar Varsseveld.
Behalve de streekbus en de buurtbus stopt hier ook de Mobi Max. Die heeft zelfs een apart haltebord. Groen is de kleur. De Mobi Max, zo staat uiteengezet op een eveneens groen informatiebord, kan - mits een uur van tevoren ontboden - gebruikt worden voor ritten van maximaal twee zones. Je kunt reizen van halte tot halte, maar ook van deur tot deur. Dat laatste is wel wat duurder. Het strippentarief is so wie so niet geldig op de Mobi Max.
Het wordt droog en ik ga aan de wandel. In Zelhem herken ik helemaal niets. Er is een
stationsplein en een oud tramstation, waarin nu de VVV gevestigd is. De Mobi Max komt
aanrijden over het plein. Hij halteert bij het buurtcentrum. Enkele rolstoelers worden naar
buiten gereden. "Ie het 'e band lek", zegt één van hen tegen de buschauffeur. "Oeh nieh, toch",
kreunt deze. De man kijkt verschrikt naar beneden, maar de melding blijkt te berusten op
gezichtsbedrog.
Dan zet de chauffeur zet de versnellingspook met een krak in zijn één en we vertrekken. De bestuurder is van het spraakzame type. We praten over het weer, dat deze maand bitter tegenvalt.
De bus rijdt in de richting van Halle. Ik geef een korte uiteenzetting van het doel van mijn reis, en noem de naam van het bungalowparkje waar we 33 jaar geleden de vakantie doorbrachten, "De Kappenbulten". De hand van de chauffeur wijst naar buiten. "Dat was hier. We rijden er net langs. Hier links".
Geen spoor van herkenning. De chauffeur vertelt, dat de camping een paar jaar geleden is opgedoekt. De bungalows waren al eerder afgebroken. "Het was best wel een mooi kampeerterrein. Een van de grootste hier in de buurt. Maar de klad kwam erin. Dat beheerdersechtpaar, dat lag in een scheiding. Dat is slecht, meneer, ook voor de zaken. De kampwinkel was al jaren dicht en de boel ging vervallen. Maar nu zijn ze er vakantiehuisjes aan het bouwen".
Voorbij het kamp houdt de weg op en er begint een grindpad. Het is een tijdelijk ongemak, begrijp ik. Er wordt aan de weg gewerkt.
Even later rijden wij het dorpje Halle binnen. Ik zeg dat ik niets meer herken. "Heeft u hier vroeger gewoond?", vraagt de chauffeur. Nee, vakantie, herhaal ik. Ik kan het de man niet kwalijk nemen. De hele dag doet hij niets anders dan geouwehoer aanhoren. Er hangt hier geen bordje "niet spreken met de bestuurder". Wel heeft iemand met beverige ballpointletters een slogan aangebracht: "De hele buurt reist met de buurtbus. Altijd een bus in de buurt". Woorden, die op deze maandagmiddag gelogenstraft worden. Na Halle ben ik nog steeds de enige passagier.
"Als je hier in Halle geen auto hebt, zit je slecht", raadt de buurtbusbestuurder mijn gedachten. "Wij rijden maar zes keer per dag; 's avonds niets."
-"En de Mobi Max dan?" vraag ik. "Dat is toch ook wel een mooi systeem, dacht ik zo".
-"Och meneer, die Mobi Max, dat is een soort taxi. Die komt bij je aan de deur. Maar dat is
veel te prijzig voor de meeste mensen".
De vader speelde vals. Peter kon pas om vier uur, na schooltijd, beginnen aan zijn speurtocht, maar vader verliet het kantoor waar hij werkte al om drie uur, gesteund door een smoes van tandheelkundige aard. Hij wilde Peter vóór zijn. De moeder van Peter, op haar beurt ook niet op haar achterhoofd gevallen, kreeg verdenkingen tegen haar echtgenoot, onder meer door zijn frequente tandartsbezoek. "Argwaan", schreef ik; dat woord had ik eens ergens gelezen.
Nog veel meer mensen waren op zoek naar de schat. Volgens aanwijzingen op de schatkaart - valse aanwijzingen! - bevond deze zich op het toilet van een flatje, en wel in de stortbak. Deze flat werd bewoord door ene juffrouw Dribbel. Juffrouw Dribbel kreeg op den duur schoon genoeg van alle schatzoekers die een ongezonde belangstelling aan den dag legden voor haar WC, en had de gewoonte ontwikkeld, deze lieden met een welgemikte schop onder het achterwerk uit haar flat te verwijderen.
"Peter en de Schat" had een spannend jongensboek moeten worden, maar groeide in de loop van de weken uit tot een slapstick. Ik herinner me nog een dolle achtervolging door een stelsel van rioolbuizen.
Een kinderpsychiater moet hier wel van smullen, van zo'n plot, maar die vertelde ik er nooit
over, al hengelde hij er wel naar.
Ik vraag, of het makkelijk is om vrijwilligers te vinden voor zo'n buurtbuslijn. Dat is wisselend, zegt de chauffeur, al wordt het wel moeilijker dan vroeger. "Zo'n jaar of tien geleden, toen ging de VUT-leeftijd steeds naar beneden. Toen hadden we vrijwilligers genoeg. Maar nu wordt het allemaal moeilijker. Die VUT, dat is ook niet zo makkelijk meer. En tussen nu en februari 2000 raken we vijf chauffeurs kwijt. Die worden 70. Als je 70 bent, dan mag je niet meer".
We naderen station Varsseveld. "Het is hier nu allemaal Syntus", zegt de buurtbusbestuurder. "Ze gaan eens in het half uur. Da's mooi en aardig, maar zo gauw als het wat slechter gaat, dan heffen ze de hele boel op. Ik weet het nog niet, met die privatisering, of we daar nou echt wijzer van worden."
Nee, ik weet dat ook niet. Ernstiger is het feit, dat niemand het weet, ook de mensen niet, die
het verzonnen hebben.
Hiermee komt een einde aan een verhaal dat zich afspeelt in twee tijdperken: '66 en '99. De uitslag van mijn geheugenexperiment is duidelijk. Ik herinner me na 33 jaar zo goed als niets van de omgeving, maar kan me diverse voorvallen nog nauwkeurig voor de geest halen.
Ik behoor tot de schrijvers, die niet graag losse eindjes laten liggen. Hoe liep het af met Peter en de Schat? Helaas moet ik melden, dat de paperback kort na terugkomst uit Halle onvoltooid in de kast werd gegooid (ik heb daar nog steeds een handje van; dat verhaal over de Rijn wil ook maar niet afkomen).
Waar zat precies de crux in "Peter en de Schat"? Ik kon wel een bevredigend slot verzinnen voor de queeste, maar geen begin. Wie had die schat verborgen, en waarom liet hij zijn schatkaart zo slordig slingeren? Zo'n schat moet natuurlijk ergens vandaan komen; dat voelde ik haarfijn aan.
Niet lang daarna ging ik alvast maar werken aan het vervolg - dat begon met het verdelen van de schat - maar het zou nog 31 jaar duren voordat ik eindelijk eens iets zou voltooien.
Oh ja. Na de vakantie ging het op school een stuk beter. De dreiging van het woord
"terugzetten" had zijn uitwerking niet gemist.
Frans Mensonides
Internet writer
5 juli 1999
De Syntustrein naar Winterswijk vertrekt uit Varsseveld