HOOFDSTUK 2 - waarin onze helden welgemoed wegwandelen op hun Mefisto's. De weergoden dreigen aanvankelijk roet in het eten te gooien, maar na een verfrissende bui zijn de bordjes verhangen en doet de zon zijn best, de dag luister bij te zetten en de wolken te verjagen. Een sentimental journey en een tandoori-chicken besluiten een welbestede dag, en een wandeling die er wezen mag.
Houden we het nog droog, vandaag?
(foto: Wim Scherpenisse)
Veenhuizen op het Drentse platteland
Een bajes met veel zorg en trammelant
Je hebt voor niet één vent iets goed gedaan
Dus jongens, laten wij daarom maar gaan
Angstvallig vermijden wij op vrijdagavond het lezen, beluisteren of bekijken van weerberichten. Dan kan het alleen nog maar meevallen; of tegen.
Om 07.00 uur heeft de ochtendstond goud in de mond, met een waterig zonnetje, maar als we ruim een uur later op pad gaan naar het station, heerst er een penetrante motregen. Als binnenshuis-alternatief voor onze wandeldag kiezen we het Gronings Museum. Niet zonder tegenzin, want beiden hebben we dit architectonisch curiosum (architectonisch misbaksel, volgens veel Groningers) al eens bezocht. Maar je kunt toch ook niet een hele middag doorbrengen ergens in een Drentse oudheidkamer, zeg nou zelf.
Er is zeer weinig interesse voor de trein van halfnegen naar "Stáád". Ook in de provincie Groningen zijn de meeste inwoners op vakantie.
Zoals bekend worden de Groningse en Friese diesellijnen geëxploiteerd door NoordNed. Conducteurs ontbreken; de machinist moet bij elk station uit zijn cabine komen en zelf "sleutelen". We vertrekken, en passeren even later Hoogkerk, met zijn suikerfabrieken, en vragen ons eens te meer af, waarom hier geen station is. Het schijnt te maken te hebben met passeertijden; een extra stop kost te veel tijd op deze gedeeltelijk enkelsporige lijn. Er is wel een station geweest in Hoogkerk, in de stoomtijd.
In Groningen komen we weer terecht in NS-land. We stappen over op de stoptrein naar Zwolle, een zeer matig bezet "tweetje", waar we zowaar een conducteur ontmoeten die onze kaartjes komt visiteren. In het noorden schijnt het NS-personeel minder gedemotiveerd te zijn dan in de Randstad. Aan de stakingsoproepen, in april van dit jaar, is hier nauwelijks gevolg gegeven.
Ik heb dit stuk spoor anderhalf jaar geleden voor het laatst gedaan. Na een tussenstop in Haren, het Wassenaar van het noorden, bereiken we rond 9.15 uur Assen. In de nu stromende regen lopen we naar het busstation, waar we lijn 116 richting Drachten zullen nemen. Terwijl we schuilen in de abri, trekken donkergrijze wolken over de Drentse provinciehoofdstad.
Wim heeft zich ooit tegenover mij beklaagd over het gebrek aan logica in busdienstregelingen. Een blik op het hieronder gefotografeerde tijdenlijstje bevestigt hoe zeer hij het gelijk aan zijn zijde heeft. Deze lijn kent zoveel mitsen en maren, dat er vrijwel geen enkele bus rijdt volgens de route zoals hij bedoeld is.
Daar het er niet naar uitziet dat het binnen afzienbare tijd droog wordt, stellen we onze wandeling minstens een uur uit. We lopen het centrum van Assen binnen, waar ik ooit het provinciaal museum bezocht om alles te vernemen over de bekende Drentse veenlijken.
Assen is de meest provinciale onder de provinciehoofdsteden. Middelburg heeft nóg minder inwoners, maar doet tenminste in de verste verte denken aan een stad. Hoewel het tegen tienen loopt, maakt Assen de indruk dat er een uitgaansverbod van kracht is. De winkelstraten zijn nog nachtelijk leeg, en alle restaurants, café's, cafetaria's en kroegen zitten zo dicht als in een gereformeerd dorp op zondag. Na lang zoeken - we zijn al half doornat - vinden we een tentje dat bereid is, ons twee cappuccino's in te schenken.
Om het uur vol te krijgen, zitten we alle Europrijzen om te rekenen in guldens, en vice versa.
Er blijft straks heel wat aan de strijkstok hangen; grootwinkelbedrijven en kleine zelfstandigen
zullen in januari 2002 miljarden verdienen door opzettelijke afrondingsfouten. We speculeren
over de vraag, wie er straks nu eigenlijk wijzer wordt van die Euro (die flink gezakt is t.o.v. de
harde munten in deze wereld). Uiteindelijk ook de winkeliers niet. Na de Eu(ro)forie van de
klant in januari, door het uitgeven van al die lage bedragen, komt de domper: ook het
loonstrookje is in Euro's, en niet meer in die ouderwets-hoge, harde guldens. Februari 2002
zal voor velen een nare maand worden.
De bus volgt eerst een hele tijd de route van lijn 83 naar Norg (zegt Wim; voor mij zijn beide lijnen nieuw), maar slaat dan toch zijn eigen weg in, richting Veenhuizen. Het is zo'n oude, blauwe Friese bus, die verkocht is van FRAM aan VEONN, en tenslotte bij Arriva is terechtgekomen. Hij heeft zijn beste tijd gehad; de motor maakt snerpende fluitketelgeluiden. Bushaltes zijn in deze streek groen; de kleur van concurrent connexxion.
De route van deze stop-bus naar Drachten voert langs oude en nieuwe boerderijen, en door Huis Ter Heide, een plaatsnaam die ook in de provincie Utrecht voorkomt.
Wij rijden Veenhuizen binnen, en zien betraliede gebouwen. In dit dorp werd aan het begin van de 19e eeuw een kolonie gesticht om werkelozen, weduwen, wezen, bedelaars en mensen met wat toen nog niet een "taakstraf" heette, aan het werk te zetten bij de veen-ontginning. Dat zag je vaker in die tijd; er waren in noordoost- Nederland vijf van dergelijke (straf)kolonies. Dit systeem is Goddank afgeschaft, al zou het voor al het tegenwoordige bedelaarsgespuis wat mij betreft morgen weer ingevoerd mogen worden.
De chauffeur wijst op de mogelijkheid om over te stappen op de snelbus, maar die ene
passagier heeft zich net zo lekker geïnstalleerd: krant, thermoskan vol koffie en gevulde koek:
hij blijft nu maar zitten. Wijzelf rijden onze halte voorbij, stappen uit en lopen terug. De zon
gaat net weer schuil achter een wolkenpakken.
Dit veen is jarenlang ontoegankelijk geweest voor wandelaars en fietsers; als zodanig staat het ook vermeld in mijn ANWB-atlas. Maar sinds enkele jaren loopt er een wandel- en fietspad doorheen. Vanaf de grote weg loop je eerst zo'n 1200 meter door een bos; dan een even grote afstand door het veen. Daarna splitst zich de weg in tweeën en kom je, na een rondwandeling van een paar kilometer, weer terug op hetzelfde punt, legt Wim uit, die hier al eerder geweest is.
We lopen de bosweg af, en bereiken het veen, dat voor ons ligt in al zijn verlatenheid en desolatie (als dat een woord is). Bijna geen boompje staat er. Dit is nog een graadje treuriger dan Kloosterhaar, maar het kan aan het weer liggen; de motregen heeft opnieuw een aanvang genomen.
Waarschuwings- en gebodsborden bevelen ons, op het pad te blijven. Wie er zich ook maar één stap buiten waagt, valt ten prooi aan ritselende nesten vol gifadders, en aan ander ongedierte; hij belandt daarenboven in het moeras, en wordt onherroepelijk de dieperik in gezogen.
Andere borden gewagen van onweer, tijdens hetwelk het beslist te ontraden is, zich op het veen te bevinden. Schrik slaat me om het hart. Er is weliswaar geen onweer voorspeld (we hebben tóch stiekem het weerpraatje gelezen) maar als er nu toch eens onweer komt? "Als er nu toch eens onweer komt?", zanik ik, maar Wim verwijst dit naar het rijk der fabelen: er heerst vandaag geen drukkende warmte, zoals gisteren. Nee, dat is een feit: het is uitgesproken guur voor de tijd van het jaar. Maar als er nu tóch onverhoopt eens onweer komt?
Hier en daar zijn vlonders aangebracht, die je in staat stellen, het veen van nabij te bekijken. Er zitten grote vierkante gaten in de grond, gemaakt door tientallen jaargangen van dwangarbeiders. Gekras van kraaien zou hier zeer gepast zijn, maar het ontbreekt, en je moet het er maar bijdenken. Zelfs vogels gedijen hier niet; geeneens een vogelkijkhut, op dit veen.
We lopen verder, in de richting van de tweesprong. Ik ben in hoge mate een stadsmens, maar moet door hoogveen lopen om het te waarderen. Wat een akelig, naargeestig natuurtafereel is dit; dat veen met die zwarte wolken erboven!
Bij de splitsing staan twee fietsen. De eigenaars zijn nergens te zien, ze zullen toch niet... in
het drijfzand... of aangevallen door God weet wat... We maken rechtsomkeert, op mijn
aandringen. Net op dat moment begint het te stortregenen; we hadden het al een beetje zien
aankomen. Het is een ijskoude slagregen. Twaalf uur later zal zo'n bui grote problemen
veroorzaken onder de bezoekers van een dansfestival in recreatiepark Spaarnwoude. 90.000
onderkoelde, halfnakende jongeren, die tevergeefs op connixxion stonden te wachten; er zal
eens iets goed gaan in dit kloteland!
Je kunt aardig nat worden tijdens tien minuten regen in het open veld. Als een echtpaar dit zou overkomen, of hen die in concubinaat leven, dan zou de rest van de dag besteed worden aan knetterende ruzies over de schuldvraag. Tegen de tijd dat we het bos weer bereiken, zijn we kilo's zwaarder van het water en staan we te soppen in onze Mefisto-schoenen. Al het vocht van Vochteloo.
Ik ben niet meer zo nat geweest sedert die dag in 1970, toen ik in zwembad De Overdekte moest "afzwemmen" voor diploma A. Na 387 zwemlessen mocht ik eindelijk óp voor het diploma, dat ik zelfs nog gehaald heb, ook. Op het programma stond 25 meter gekleed zwemmen, omdat je tenslotte niet altijd je badpak bij je hebt als je in het water valt.
Een opmerkelijk zwembad; het was gevestigd in een voormalige kerk, die in de Leidse volksmond ooit bekend stond als "Metuitekerk" (sp. uit: Mettsuittsekerrrk), naar het Latijnse opschrift Metuïte Deum (vreest den Heere). We hebben in Leiden ook nog een Koelie-kerk (hic domus dei est et porta coeli).
Ik weet niet hoe ze de Metuitekerk omgebouwd hebben tot zwembad, maar ik vind het een knap staaltje improvisatie. Het altaar werd het kikkerbadje; in de sacristie hingen de douches, en waar ooit de gelovigen zaten, kwam het Diepe Bad. Nooit in mijn leven heb ik meer zo'n smerig zwembad gezien als De Overdekte. De schimmel droop langs de muren, die bovendien groen uitgslagen waren van de algen. Niet alleen het gebouw had schimmel; ook onder bezoekers braken regelmatig epidemieën uit. Dit gevaar voor de volksgezondheid is inmiddels gesloopt. Einde uitweiding.
Tijdens elke regenbui wordt er een punt bereikt dat er meer water uit de bomen valt dan uit de hemel. Wij lopen vanuit het bos terug naar de grote weg. En zie: de regen houdt op, een windje steekt op, en de zon komt er weer door. Ik wilde eigenlijk naar huis, zo niet naar Leiden, dan wel naar Zuidhorn, om iets droogs aan te trekken. Maar Wim is verstandiger. Onder de gegeven omstandigheden is het beter, gewoon door te blijven lopen, totdat we droog zijn.
Terug in Veenhuizen zien we een pijl naar het gevangenismuseum, waarin ze ons zo nat niet willen opsluiten, denk ik. "Veenhuizen op het Drentse platteland", jengelt het al de hele morgen door mijn hoofd, een cover van Johnny Cash' Saint Quentin. Ik schrijf het nummer toe aan de Drenste trucker-zanger Henk Wijngaard, maar zie later op Internet dat Alias Berger de uitvoerende artiest was.
Tussen Veenhuizen en Norg ligt Westerdinges, een klein brinkdorp. Dat zijn de meeste dorpen in deze omgeving; een brink is een gemeenschappelijk weiland waarop de boeren indertijd hun vee lieten weiden. Tegenwoordig doet zo'n veld meestal dienst als handig parkeerterrein, vlak bij de onvermijdelijke winkelpassage, maar Westervelde, (ik heb even in de atlas opgezocht hoe de plaats ook alweer heet), ziet er nog uit zoals in de 19e eeuw, zoals het hoort.
Aan de rand van Norg eten we een tosti in restaurant Norgerwoud, of zoiets (uit mijn hoofd; mijn aantekeningen van vandaag zijn doorgelopen, of onleesbaar geworden op brobbelig opgedroogd papier). Op het terras; het weer is opgeknapt. Terwijl Wim de vriendelijke oude ober uitlegt, hoe we zo doorweekt geraakt zijn, bezoek ik het toilet. In de gelagkamer staat de radio aan. "It's raining man, hallelujah", zingen de Weather Girls.
Norg, en de busverbinding met Assen, is al beschreven in het verhaal van Wim. In het plaatsje is een kermis gaande, bestaande uit slechts één zielig draaimolentje en een suikerspinkraam.
De abri van Norg is opmerkelijk groot, en biedt een geheel overdekte zitruimte en zelfs een toilet. We pakken de bus van 15.00 uur. Onze enige medepassagiers zijn / is een stokoud Drents echtpaar. Hij draagt een oudmodische boerenpet; zij lijkt wel wat op de moeder van Bartje, uit de TV-serie waaraan ik altijd moet denken als ik tot de Drentse noorderbreedten ben gestegen.
De bus rijdt non-stop naar Assen. Je houdt het niet voor mogelijk, dat er een dorp is, dat Ter Aard heet. Hoe zou het zijn in Ter Aar (zonder D)? Ik ben er sedert mijn laatste werkdag, in november 2000, niet meer geweest.
Assen ziet drie treinen per richting per uur (altijd nog één meer dan het zoëven genoemde
Middelburg): de snelle Intercity, de trage Intercity en de stoptrein Zwolle - Groningen. Het is
vermoedelijk het enige station in Nederland waar een 20-minutendienst bestaat, in plaats van
15 of 30. Veel meer bijzonderheden weet ik over deze hele stad niet te vertellen.
Het begon al goed, toen ik vorige maand bij het filiaal op Den Haag CS wilde informeren naar
de prijs van een retourtje Hengelo - Berlijn voor twee personen; maandag heen en vrijdag
terug. De nummertjesautomaat bleek vervangen door een jongeman die desgevraagd
volgnummers verstrekte aan klanten. Deze man verveelde zich ostentatief, geeuwde
geaffecteerd, als een slecht acteur die van de regisseur een landerige houding tot uitdrukking
moet brengen, zat poppetjes te tekenen op een vel papier, en overhandigde mij het gevraagde
nummertje met de op gemelijke toon uitgesproken woorden: "weet je zeker dat je er geen
twee wil? Ze zijn vandaag in de aanbieding". Er heerste die dag een hittegolf. Daar bofte deze
NS-functionaris bij, want ik zag er, gezien de temperatuur, geen heil in, hem door dat loket
heen te sleuren, en hem een welverdiend pak voor zijn godverdomme te geven. In stede
daarvan liet ik het bij een sarcastische opmerking over zijn tekentalent, dat wellicht groter was
dan dat voor dienstverlening.
De lokettiste zei me toen ik aan de beurt was, dat wij goedkoper konden reizen als er een
weekend zou vallen binnen ons verblijf. Ze verzuimde echter, mede te delen wat ik later met
grote letters in een NS-folder zag staan: dat je bij reizen op doordeweekse dagen bijna
evenveel korting kunt krijgen; Mitfahrertarif heet dat, auf Deutsch. Als je zoiets zelf niet
ontdekt, betaal je honderden guldens teveel voor je reis.
Het is me al met al een raadsel, hoe NS nog een 6,3 weet te scoren op het onderdeel
dienstverlenendheid; een 3,6 is eigenlijk nog te veel eer.
Maar dat was in Den Haag, dat misschien te ver van onze grenzen afligt om echt internationaal
te zijn. Niets van dat alles echter in Groningen. Geen nummertjes; geen tussenkomst van
vervelende jongemannen; we zijn meteen aan de beurt. Het reserveren neemt nog geen tien
minuten in beslag, en we krijgen de korting waarop we recht hebben.
Vervolgens maken we een lange wandeling door de wijk Helpman en door het centrum. Wim
laat me zijn ouderlijk huis zien - dat momenteel door de nieuwe eigenaars verbouwd wordt -
en zijn lagere en middelbare school.
We besluiten de dag in een stemmig tandoori-restaurant nabij het Groningse station.
Inmiddels zijn we droog genoeg gewaaid om het te durven betreden. We worden opgewacht
door een man in een wit gewaad, die wel wat wegheeft van een cricket-umpire. Deze is hier
zoiets als de ceremoniemeester, en zorgt voor een plezierige ambiance. Wij kiezen beide voor
de tandoori-chicken, die we nuttigen onder beschaafd en zacht sitar-spel dat uit de
luidsprekers klinkt.
Ik kan me niet herinneren, dat we naderhand de trein naar Zuidhorn genomen hebben, noch
staat daarover iets vermeld in mijn aantekeningen. Het zal ongetwijfeld gebeurd zijn.
Frans MensonidesBerlijn
We stappen in de trein van 15.35. Nu begint het moeilijkste gedeelte van de dag. Wij, dat zijn:
Wim en ik, zijn namelijk van plan, eind september af te reizen naar Berlijn voor een vijfdaagse
vakantie. De treinreis willen we vandaag reserveren, bij NS Internationaal in Groningen. Ik
voorzie dat we in moeilijkheden geraken; in de eerste plaats omdat ik daar nooit lang
achtereen uit ben (het ligt aan mij, niet aan Wim), in de tweede plaats omdat NS Internationaal
daarin grossiert.
Rusten
Neem me niet kwalijk, dat ik het eind van dit verhaal wat afraffel. Na ruim zes uur wandelen,
en na minstens evenzovele uren typen voor aflevering 01-33 van De digitale reiziger, kan ik
met instemming Willem van Hillegaersberg citeren, de eerbiedwaardige hofdichter van Graaf
Burnout IV van Holland, die ooit schreef Ic ben al moede; ic wil gaen rusten.
10 augustus 2001
In deel drie van deze reeks gaan we weer op pad naar Fryslân; het heitelân. Dat deel
verschijnt op zondag 19 augustus 2001, als extra aflevering van De digitale reiziger.
verder naar hoofdstuk 3
De digitale reiziger en zijn lievelingsplant
(foto: Wim Scherpenisse)