‘De hongerhalzen uit het westen’
Brief uit Apeldoorn van Lia Lamberts aan haar moeder in Leiden; 4 maart 1945



Lia Lamberts in 1943 en 1948

Hieronder een brief uit Apeldoorn van 4 maart 1945 van mijn moeder, Lia Lamberts, aan haar moeder, Clara Lamberts-Gijzen, in Leiden. Eerder publiceerde ik oma’s ‘Hongerwinterdagboek

Deze brief hervond ik onlangs in oude spullen, toen ik zocht naar iets heel anders dat ik kwijt was; noem het serendipiteit – of slordigheid. Ik wist dat ik die brief had; ik had hem tientallen jaren geleden al eens gelezen. Ik noemde hem voor mezelf de ‘hongerbrief’, of ook wel de ‘eetbrief’, omdat – hoe kan het anders in een epistel uit de Hongerwinter! – voedsel het hoofdthema was. Hij werd teruggevonden in de maand dat hij precies 75 jaar oud was, uitgerekend tijdens de ernstigste crisis sindsdien, die gelukkig niet met honger gepaard gaat, maar wel met continue angst. Een bijzonder verhaal, met het blinde toeval als regisseur.

Mijn moeder logeerde van eind februari tot begin april 1945 bij familie in Apeldoorn. In Apeldoorn kon ze aansterken en bijeten. In het oosten van het land regeerde de honger met minder strenge hand dan in de Randstad. De omstandigheden waren daar dus wat beter voor iemand die nog in de groei was. Moeder vierde in Apeldoorn haar 17e verjaardag. Ze zat in de 4e klas van de Middelbare Meisjesschool (MMS) en moest 6 weken school missen. Maar dat was in die tijd vanzelfsprekend minder belangrijk.

Mijn moeder en haar vader (mijn grootvader Henk Lamberts), vertrokken op woensdag 21 februari 1945 uit Leiden voor een barre fietstocht naar Apeldoorn – openbaar vervoer reed al maanden niet meer. De reis ging in twee etappes; totale afstand ca. 135 km, op gammele fietsen. Zij overnachtten in Amsterdam bij familie: Jan Lamberts (de broer van mijn opa), zijn vrouw Truus en 2 zoons. Oom Jan was eigenaar van een horlogewinkel in het centrum van Amsterdam.

Aangekomen in Apeldoorn logeerden zij bij mijn moeders tante Jet Lamberts en opa, Mannes Lamberts, die ziekelijk was en kort na de Bevrijding zou overlijden. Na een rustpauze van een dag ondernamen mijn moeder en opa hongertochten in de omgeving van Apeldoorn, en bezochten diverse familieleden, die hen uitnodigden voor de maaltijd. 

Mijn moeder putte zich uit in beschrijvingen van wat zij allemaal te eten kreeg. Eten is, zoals gezegd, hét thema van haar lange brief van 8 dichtbeschreven kantjes. Schrijnend om te lezen; het geeft aan hoe bar de honger was die zij in de maanden daarvoor had geleden.

Zij verzwijgt in deze brief, vermoedelijk om haar moeder niet te verontrusten, twee angstige avonturen, die ze mij wel diverse keren heeft verteld.

Op de fiets-etappe Amsterdam - Apeldoorn stapte zij, even buiten Apeldoorn in het zicht van de haven uitgeput af, ging op de grond liggen en zei tegen haar vader: ‘Ga jij maar verder en laat me hier maar achter, laat me hier maar doodgaan; ik kán niet meer!’ Hoe zij die laatste kilometers toch nog heeft afgelegd, wist zij achteraf zelf niet meer. In de brief staat echter alleen vermeld dat zij erg moe en hongerig was. 

Een ander verhaal speelt in de omgeving van Twello, tussen Apeldoorn en Deventer.  Op de terugweg van een tocht om voedsel naar de overkant van de IJssel moesten zij plotseling van de fiets af en de greppel in. Een squadron jachtbommenwerpers ondernam een duikvlucht bijna recht boven hun hoofd. Ze hadden het  op de IJsselbrug bij Deventer gemunt en niet op hen, maar moeder kreeg bijna een doodschrik van dit incident.

In de brief wordt geen melding gemaakt van de brief van 25 februari 1945 van mijn oma aan mijn moeder (zie het dagboek). Die brief was vermoedelijk nog niet aangekomen in Apeldoorn. De posterijen functioneerden nauwelijks meer in die fase van de oorlog.

Hieronder dan de brief van mijn moeder. Zij heeft eraan gewerkt van 26 februari t/m 4 maart 1945 en gaf hem mee aan haar vader, die ging terugkeren naar Leiden (vermoedelijk weer via Amsterdam). Op 6 maart kwam hij daar aan, met fietstassen vol eten. 

Commentaar mijnerzijds bij de brief in kleine blauwe letters. Ik heb enkele korte passages weggelaten die weinig of niets met het oorlogsverhaal te maken hebben. Vaak gaat dat over de talloze Apeldoornse familieleden waarvan ik lang niet altijd weet waar ik ze moet plaatsen in mijn eigen stamboom.




Tineke Bot, Fietsend meisje in laatste oorlogswinter.
Leeuwarden, 2019


Apeldoorn 26 Feb. 1945.   

Lieve Mam.

Deze brief zal wel erg lang worden en daarom zal ik maar meteen beginnen met vertellen. Eerst maar over de reis. Je zal zeker al wel vernomen hebben, door middel van de politie *, dat we goed zijn aangekomen.

* De politie was blijkbaar bereid om belangrijke familieboodschappen over te brengen. Telefoonverkeer was voor particulieren niet meer mogelijk in die tijd.

De tocht van Leiden naar Amsterdam is goed verlopen. Prachtig weer en wind in de rug en geen lekke banden!

Alleen halfweg Amsterdam werden we aangehouden door een mof. We schrokken ons dood en ik had al visioenen dat die mof er met onze fietsen vandoor zou gaan en wij zeulend met onze koffers de terugtocht aanvaarden moesten. Maar dat viel mee. Pap moest zijn persoonsbewijs laten zien en wij mochten doorpeddelen. Later hoorden wij dat er een Engels vliegtuig was neergekomen en dat ze piloten zochten. Pap zag er nogal piloterig uit met die boevenpet op.

Ongeveer 5 uur waren we dan in Amsterdam bij oom Jan. Ze wisten niet wat ze zagen natuurlijk en wij werden naar binnen geloodst. We hadden een reuze honger, maar tante Truus kwam pas om 7 uur thuis en toen moest de kachel nog aangemaakt worden. Ze was erg hartelijk en we hebben nog een gezellige avond gehad.

Om 8 uur gingen we eten en Pap en ik kregen van hun portie ieder nog een bord dikke pap met een laag bruine suiker en een klont boter erin. Dat was even fijn! Het viel er lekker in. Toen kregen we nog een appel en we zijn om half elf naar bed gegaan. Tante Truus was erg aardig; toen ik in bed lag, stopte ze me in en kreeg ik nog een stuk kaas.

Oom Jan maakte me nog bang, hij zei dat de weg van Amersfoort naar Apeldoorn voortdurend onder vuur lag en dat het in A’doorn lang niet rustig was.

De volgende dag zijn wij om half 7 opgestaan en hebben wij wat brood gegeten en nog wat thee gehad uit de thermosfles. Alles in orde gemaakt en om half 8 startten wij, uitgeleide gedaan door de hele familie.

We hebben een goede overtocht gehad, maar wat je al niet ziet op de weg. Vrouwen op sloffen sjouwend achter kinderwagens, doodmoe enz. enz. Enfin dat weet je zelf ook wel.

We waren om 10 uur in Bussum en toen zijn we naar Jan Tabak * gegaan en hebben daar een kop zwarte koffie gedronken.

*Jan Tabak was en is een bekend hotel-restaurant in het Gooi



Om half elf zijn we weer op de fiets gestapt en al spoedig kwamen we door de bossen, waar de mensen karrevrachten met hout uit haalden. In Baarn aangekomen, had ik een vreselijke honger en we hebben er maar wat brood afgenomen, want als ik honger heb kan ik niet fietsen.

We zijn daarna doorgepeddeld en om 12 uur waren we in Amersfoort. We wilden in een café gaan zitten en daar de bonen en wat brood en de appel opeten, maar dat zat ons niet glad. Alle cafés gesloten.

Eindelijk aan de rand van A’foort vonden we wat. Echt zo’n café waar alle trekkers komen om te eten. Het stond er vol met karren, wagens, fietsen enz. Daar hebben we ons eten opgegeten, een kop thee en een glas limonade gedronken.

Om 1 uur startten we weer op Apeldoorn aan. Je kon wel merken dat je naar het oorlogsgebied ging: in alle plaatsjes waar we doorgingen waren erg veel moffen en langs de wegen overal stellingen en schuilkelders, gaten enz. En steeds maar vliegtuigen boven je hoofd want het was prachtig weer. Ik kneep hem wel, hoor!

Zo kwamen we om een uur of half twee bij Hoevelaken. Het weer hield zich prachtig en ik kreeg het bepaald warm.

Eindelijk kwamen we bij een splitsing. Dan kun je de nieuwe weg nemen naar A’doorn en de oude. We werden toen gewaarschuwd dat we vooral de nieuwe weg niet moesten nemen want die werd voortdurend door de Engelsen beschoten. We zijn toen de oude weg gegaan en niet door naar Barneveld, want dat was nog een tamelijk eindje om.

Enfin we reden een minuut of vijf op de oude weg en bons: een lekke band. Natuurlijk was het de achterband van pap zijn fiets *. Wij de fiets omgekeerd bij een boerderij en een emmer water gevraagd om het lek te vinden. Ik hoopte nog dat we wat zouden krijgen maar dat viel niet mee en ik had juist zo’n honger.

* Uit het vervolg blijkt dat moeder op die fiets van haar vader reed, met die gammele banden. Waar reed híj dan op? Ik vrees: op een fiets met houten velgen.

De band was nogal goed lek ook; vier gaatjes zaten er maar liefst in! We zijn er 1½ uur mee bezig geweest en ondertussen cirkelden die stinkvliegtuigen maar over je hoofd, en we zaten zo dicht bij de nieuwe weg. Ik zat echt in angst hoor.

Toen de band hersteld was, zijn we weer op de fiets gesprongen; het was net half 4. We zeiden al: “we zullen wel niet vroeg in A’doorn zijn, ze zullen al wel uitkijken”. Wij moesten toen nog ongeveer 25 km naar A’doorn, maar de weg begon al knap te stijgen, vooral toen we voorbij Voorthuizen kwamen, op Milligen aan.

Ik was blij als ik weer een kilometerbord zag, en we telden de kilometers maar af.  Dat doe je niet als je aan het begin bent, maar ik begon knap moe te worden. We trapten maar stevig door en ergens midden op een grote weg stond dezelfde rotband weer leeg.

Woedend waren we, en ik dacht: we komen zo nooit in A’doorn. Pap pompte hem eerst eens op en hij hield lucht. We zijn gauw op de fiets gesprongen en warempel hij bleef goed en we vorderden aardig al ging het langzaam. Maar ja, de laatste loodjes wegen het zwaarst.

Onderweg hebben we nog verscheidene keren moeten lopen, want er waren hellingen waar je amper tegenop kon kijken. Iedere keer moesten we de band oppompen, want hij liep langzaam leeg.

Zo kwamen we dan bij de echoput en toen was gelukkig het einde in zicht. O, wat was ik moe. We gingen nu gelukkig de helling weer af, maar die fiets van pap rijdt zo zwaar; je moet net zo hard van de helling af trappen als dat je gewoon rijdt.

Enfin, we kwamen bij de Beukenlaan en de band was zo plat als een dubbeltje. Pap pompte hem op, maar dat zat hem niet glad, want hij liep meteen weer leeg. “Nou fietsen we maar door”, zei Pap, “we zijn er bijna”.

Dat laatste eindje zal ik nooit vergeten. Het trapte natuurlijk nog veel zwaarder met zo’n platte band. Pap heeft me nog geduwd, want ik kon niet meer. Wat waren we blij toen we in de Korenstraat aankwamen, pas om zes uur. Ik viel haast flauw van de honger en pap ook, maar hij was nog niet zo moe als ik.





1 maart

[Ze worden ontvangen door tante Jet, haar vader (moeders opa, dus) en door tante Stien, een nicht van mijn opa, die daar ook bleek te logeren].

We kwamen om 6 uur in de Korenstraat aan, doodmoe en hongerig, en we kregen ieder een kop thee en een lekker stuk koek met stroop. We waren veel te moe om veel te vertellen en we gingen eerst eten. We hebben ieder 3 borden erwtensoep met worst, een bord pap en een boterham gegeten. Ze stonden er versteld van, zulke hoeveelheden eten we naar binnen sloegen!

We zijn ’s avonds nog tot 12 uur opgebleven, hoewel we erge slaap hadden, maar er was zoveel te vertellen en te vragen en te luisteren, dat we absoluut niet eerder wegkonden.

Tante Jet had het lekkerste eten voor ons bewaard. Tot nu toe hebben we elke dag vlees gehad: konijn, karbonade, gewoon rundvlees, worst, kluif in de soep enz, enz. En elke dag verwondert tante Jet zich dat we zoveel eten en dan vertellen we maar weer wat we thuis krijgen van de bollen en van de suikerbieten. Ze schudden met hun hoofd, maar ze begrijpen toch niet wat het is. * Alleen vond tante Jet het erg dat we vanaf kerstmis geen stukje vlees gehad hebben.

* De beleving van de oorlog was in Leiden heel anders dan in Apeldoorn. In Leiden (net als in het hele westen) was de honger allesoverheersend; in Apeldoorn de angst voor het oorlogsgeweld. Dat beeld komt ook duidelijk naar voren uit de ‘Apeldoornse brieven’ van tante Jet naar de familie in Leiden.

Ik hoef hier in de huishouding niet veel te doen, want tante Stien helpt natuurlijk ook.

De volgende dag (vrijdag) hebben we niet veel gedaan. En verder zijn we er op uit getrokken natuurlijk. Maar alle avonturen die Pap beleefd heeft alleen en wij ook met z’n tweetjes, moet Pap maar vertellen want deze brief zou een hele roman worden als dat er allemaal nog bij moet. Maar dat we wat meegemaakt hebben dat kan je geloven en een angsten dat ik gehad heb, over de IJssel. Soms dacht ik: Was ik maar in Leiden gebleven.

Hoewel het in Apeldoorn wel rustig is. Alleen wordt achter Deventer * de V2 afgeschoten en dat is heel anders dan bij ons. Hij gaat veel lager en maakt veel meer lawaai.

* In Hellendoorn

Enfin we zijn er goed doorgekomen en over de opbrengst zal je wel tevreden zijn denk ik. Ik ben blij dat jij dan ook eens wat hebt en jullie hebben voortaan met z’n tweeën drie kaarten, want ze kunnen hier niet afgestempeld worden. Je moet eerst een verblijfsvergunning hebben en die kan Pap maar niet krijgen. Daar zat tante Jet nog wel mee in, want ze heeft het meeste gebrek aan brood en clandestien kun je er niet meer aankomen.

Zoals je wel zal zien hebben we nogal wat roggebroden en daarvan hebben we er één aan tante Jet gegeven, en ook nog wat roggemeel voor de pap en een bloedworst, want anders bederft het natuurlijk.

We zijn ook al naar tante Anne en oom Gait geweest en wij klagen maar over de toestand in het westen. We scharrelen dan altijd nog wel wat op: 2 boterhammen ieder met suiker erop. Ook zijn we naar tante Sjais * geweest op zondagmiddag. Die zei maar niets anders dan: “O foi, foi toch”. En wij zaten maar te klagen en het slot was dat we moesten mee-eten. We kregen 2 boterhammen met boter en hoofdkaas **, 2 sneden roggebrood met boter, een bord bonensoep, pudding en een stukje appel.

* Jannetje, volgens de burgerlijke stand. Hoe je van Jannetje op Sjais komt, vroeg ik me in dit stukje uit 2005 al af. Ik haalde daarin herinneringen op aan een bezoek aan haar met mijn opa in 1964. Tante ‘Sjais’ was mijn opa’s tante en dus mijn oud-oudtante. ** zure zult

Onderweg als we de boer opgingen hebben we het ook goed gehad. Bij R. hebben we zelfs nog eens een heel middagmaal gehad. Kapucijners, aardappelen, pannekoeken & bekers bouillon.

Ik ben ook nog een keer bij Antje geweest met Pap en toen hebben we ieder nog weer 2½ bord hutspot met worst en kluif naar binnen geslagen en bij R. ieder een boterham met spek en roggebrood. En zo ga je maar door en je ziet dat wij het nog niet zo slecht hebben.

Ik vind het hier erg gezellig en het eten is ook goed. Het enige is dat jij er niet bij bent. Ik verlang erg naar je, maar we zullen maar denken dat ik over een maandje weer thuis ben!

Hoe is het anders thuis? We hebben gehoord dat de spoorlijn tussen Leiden en Den Haag gebombardeerd is.* Dan heb je zeker wel in angst gezeten. En hoe is het met de evacués? * Zeker wel veel drukte mee gehad hè? En veel  rommel. Je moet maar eens gauw schrijven hoe alles gegaan is. Ik ben erg benieuwd. Is het Zweedse pakket * al aangekomen? Dan hebben jullie het met z’n tweetjes nog goed ook. En het erwtenbloem en de pudding? Is dat er al?

*Zie het oorlogsdagboek van mijn oma

En hoe gaat het met de rooie? * Als hij hier was zou hij wel eten denk ik. Misschien dat ik Pap nog wat afval voor hem mee kan geven.

* Het huisdier van het gezin, de rode kater, die zelfs in de Hongerwinter nogal kieskeurig was met eten. 


Hoe zit je met het hout? Hier is nog wel aardig wat. De kachel is tenminste elke morgen om 8 uur al aan, tot ’s avonds laat aan toe, want tante Jet houdt er niet van om vroeg naar bed te gaan. Het licht is hier aardig goed, zo op de waterleiding en het neemt erg weinig water, zodat Pap het ook bij ons wil maken. *

* Elektriciteit was in de hongerwinter niet beschikbaar. Men gebruikte carbidlampen. Die werkten door water op carbid (calciumcarbide) te laten druppelen, waardoor een reactie ontstond die een heldere vlam teweeg bracht. De meeste carbidlampen hadden een waterreservoir, maar je kon ze blijkbaar ook rechtstreeks aansluiten op de waterleiding.

Carbidlamp met waterreservoir
Overgenomen van Wikipedia (Engels); Carbide Lamp

Heb je al iets van de school gehoord? Of die misschien dicht gaat?

Morgen ben ik jarig en tante Jet en tante Stien vragen steeds wat of ik hebben wil. Ik zeg dat van alles wat ik hebben wil er niets is en dat ik het liefst eten wil hebben.


2 maart

Het is net 2 uur en ik neem het nog maar even waar om je een paar regeltjes te schrijven. Pap is weer de boer op: naar Heerde * nog een brief wegbrengen en zien of hij nog wat op de kop kan tikken.  Hij is om 1 uur vertrokken. Tante Jet is naar Wenum ** om te kijken of er nog melk te halen is.

* Heerde: dorp in het noorden van de Veluwe, ruim 20 km ten noorden van Apeldoorn. **Wenum-Wiesel, dorpje even ten noorden van Apeldoorn.


Tante Stien en ik zijn alleen thuis. Het is anders wel een vreemde verjaardag, zo. Ik heb totaal geen gevoel dat ik jarig ben maar volgend jaar als ik 18 word, zal er toch zeker wel vrede zijn. 

Gisteren waren we bij tante Ka en toen ze hoorden dat ik jarig was kreeg ik van oom Chris * een ei. Dat vond ik erg aardig, en vanavond bij de boterham maak ik hem fris.

* Een volle neef van mijn opa

Straks komt tante Jijje * op verjaarsvisite en ik heb zo’n idee dat ik daar ook nog wel wat van krijg.

Jijje is bij mijn weten dezelfde persoon als Sjais. Jannetje > Jijje > Sjais, het onnavolgbare Apeldoornse dialect...


Pap en ik zijn morgen bij haar uitgenodigd om te komen eten en ik mag ook eens komen bij tante Ka en bij Lien om naar hartelust te eten. Je begrijpt dat ik dat niet afsla.

Tante Jet heeft nog wat poffertjes gebakken en vanavond krijgen we een kopje echte chocolademelk met suiker erin, zodat het toch nog wel feestelijk is.

Het is voor jou ook wel vreemd, hè, om met de verjaardag van je 17-jarige dochter alleen te zitten.

Het is half zeven en tante Jijje is weer weg. Ik heb een klein appeltaartje gehad met er bovenop jam en hagelslag. Dat vind ik toch wel aardig van haar.

Vanavond krijgen we lekker een kop chocolade met een poffertje en een stukje van mijn taart. Over ’t algemeen vind ik dat mijn verjaardag toch nog aardig goed is geweest. Tante Jet staat elke dag weer verbaasd dat wij zoveel eten opkunnen. We hebben tenminste al een knappe bijnaam gekregen: “De hongerhalzen uit het Westen”.




Het logeeradres: woning boven een winkel op de Korenstraat


3 maart

Gisteren kwam Pap pas om bij achten thuis uit Heerde. Hij heeft daar 2 ltr volle melk vandaan gehaald en 5 eieren voor de spotgoedkope prijs van 40 cent per stuk. Er was 1 ltr voor tante Jijje bij en zodoende had tante Jet ook nog een liter, waar ze natuurlijk erg blij mee was. Gisteren had Pap ook al 2 ltr gekregen bij een melkfabriek in Heerde, door middel van een paar cigaretten! We hebben daarvan ook 1 ltr aan tante Sjais gegeven, want die heeft zo weinig melk en ze kan er ook niet op uit gaan.

Vanmiddag hebben we bij haar gegeten: zo heerlijk en zo veel! Ze had echt haar best gedaan. Eerst kregen we hele vette soep met allemaal tuiers * en bellen erin; je weet wel, die opa vroeger altijd opat. Ik griezelde er altijd van en ik kon me nooit voorstellen hoe iemand dat lustte en nu hebben we het zelf ook opgegeten, Pap net zo goed. Tante Sjais stond er tenminste versteld van dat we zoiets lustten. **

* tuier: draad, sliert. Het woord tuier heb ik nooit door anderen dan mijn moeder en oma horen gebruiken. Volgens het WNT is het een draad of paal waaraan een touw gebonden wordt.
** Ik sta zelf ook versteld door al die eetverhalen, die alleen maar aangeven hoe ernstig het voedselgebrek in die tijd was in West-Nederland. Ik heb moeder altijd gekend als kleine eter. Tegen het eind van haar leven, winter 2014 / 2015, had ik voortdurend zorgen over het feit dat zij bijna niets meer wilde eten, en niet veel meer woog dan 40 kilo. “Och, aan het eind van de hongerwinter woog ik nog maar 30”, relativeerde ze dan steevast.

We hadden dus al een goede ondergrond en toen kregen we een bord boerenkool gestampt. Met vlees, uitgebakken spek en kaantjes met vette jus eroverheen. We hebben daarna nog één bord gegeten en een halve appel toe. Het was heerlijk in één woord en we konden best merken dat we wat gehad hadden. Tante Jijje stond verbaasd dat wij zoveel opkonden, vooral van Pap had zij het nooit gedacht, dat die zo veranderen kon wat het eten betreft.

Toen we de melk op de terugweg aan kwamen reiken, kregen we meteen weer roggebrood en een pannetje met stukjes spek erin. En dan zeggen we wel eens: “Zo’n mens alleen  heeft het ook slecht”. Maar tante Sjais krijgt van iedereen wat en zo scharrelt ze haar kostje wel op. Toch vind ik het aardig van haar dat ze zo met ons meedeelt en ik mag elke week één keer komen eten bij haar.

Morgen is het zondag en dan moeten we pakken en de boel zo goed mogelijk op de fiets zien te laden. Wat zal je blij geweest zijn toen je alles uitpakte, hè?

Dàààg en eet maar lekker van alle meegebrachte spullen zodat jij mij en ik jou weer dik terugzie.


4 maart

Ik zie dat de brief bijna niet meer in de envelop kan en daarom schrijf ik er maar niets meer bij. Pap zal alles wel vertellen. Je mag wel op je gemak gaan zitten om deze “novelle” te lezen. Nou dàààg, tot over een maand. Vele zoenen in gedachten en m’n hartelijke groeten aan de rooie duivel. Ik verlang erg naar jou en naar hem. Dàààààààààààg. Tot ziens.



Mijn opa vertrok op 31 maart wederom op de fiets uit Leiden naar Apeldoorn om mijn moeder op te halen, dwars door oorlogsgebied heen. Op 5 april keerden zij terug in Leiden; zie het oorlogsdagboek.

Frans Mensonides
12 april 2020


Geallieerde tanks in het centrum van Apeldoorn na de bevrijding op 17 april 1945
Overgenomen van Apeldoornendeoorlog.nl

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2020