Zonder vastomlijnd plan ben ik op deze zaterdagmorgen van huis gegaan; mijn reisje naar de zuiderburen is voornamelijk bedoeld om onderweg in de trein eens rustig te kunnen studeren. Maar het is onaangenaam druk in de trein naar Brussel; veel rust vind ik vanmorgen niet. Ik heb op Den Haag HS nog net een zitplaats weten te veroveren in het roodbruine Beneluxrijtuig; wie pas in Rotterdam is ingestapt, moet tot Antwerpen staan.
In de laatstgenoemde stad stapt de hele bulk uit. Wij Hollanders vullen het perron tot de rand. Wat zoekt iedereen hier? ‘Ik heb een handig plattegrondje voor naar de kerstmarkt’, hoor ik zeggen. Aha, dat is vandaag de trekpleister, de Antwerpse kerstmarkt! In 2000 raakte ik er per ongeluk verzeild, en noteerde onder andere:
De kerstmarkt wordt gehouden op het Marktplein, aan de voet van het raadhuis en de Onze Lieve Vrouwekerk. Het is hier krek als in Duitsland: vreterij, zuipstalletjes en allerhande tinnef, die je niet nodig hebt. Daarmee doe ik de Antwerpse kerstmarkt geen recht. Het is hier namelijk nog veel erger dan in Dusseldorf. Daar kon ik na enig speurwerk soms nog wel een smaakvol kerstcadeau vinden voor mijn moeder, maar dat is in Antwerpen uitgesloten.
Het meest gewilde artikel is een kerstmuts met rode lampjes die, aangedreven door een chip en een batterijtje, oms de beurt aan en uitflitsen. Ik zou er niet mee thuis durven te komen als cadeau voor iemand, ouder dan vier jaar. De minst geliefde kerststal is die, waar alleen twee-, drie- en meerwegstekkers verkocht worden.
Het is druk; ik bots bijna op tegen een Japanner die, gewapend met een loodzware driepoot en een hutkoffer vol fotocamera's en lenzen, deze treurnis staat te fotograferen. Wat mensen al niet overhoop halen voor een foto. Hij heeft gelukkig zijn vrouw bij zich om de boel te sjouwen.
Ik loop een rondje rond de kerk. In één van de kerststalletjes is Trevor the Rainbowtrout te koop. De mechanische vis schudt zijn staart en kleppert met zijn bek op de maat van blikkerige en krasserige muziek die uit een veel te klein luidsprekertje knettert. Als ik passeer: Wild Thing, een hit uit de jaren zestig van The Troggs. Niet echt een nummer dat een mens in kerstsferen kan brengen. Wild thing (ring, reng, rang, rong, op gitaar) you make my heart sing. Alweer een hart. Zelden wordt er een plaatje gemaakt over een lever, of hypofyse, of alvleesklier. Last Christmas, I gave you my pancreas.
Ik
achtervolg, nu weer in 2005, op het station van Antwerpen, een zee van
Hollander-ruggen. Voor me loopt een echtpaar in kerstmannenkleding; je
zou ze met plezier… Wat een treurige processie is dit!, even
deerniswekkend als een uittocht van politieke vluchtelingen; 1585, maar
dan omgekeerd. De Antwerpse kerstmarkt mag dan het toppunt zijn van
Vlaamse smakeloosheid; het zijn vooral Hollanders die er naar komen
kijken. Gaat die hele meute vanavond weer terug, met de trein?
Wat een volk ook buiten het station, op de Keizerlei! Zou er iets worden weggegeven, alsof het nog Sinterklaas is? Sinterklaas, Sint-Niklaas, daar zeg ik zo wat; waarom verlaat ik deze onder de dictatuur van de kerstman zuchtende stad niet, en ga naar Sint-Niklaas? Dáár zul je vast geen kersttoestanden aantreffen.
Sint Niklaas ligt een 25 kilometer ten westen van Antwerpen, in het land van Waas. Je kunt er per trein heen, maar ik kies voor De Lijn. Je moet dan eerst met de PreMetro, lees tram, naar de Linker Scheldeoever, waar een hele resem bussen voor je klaarstaat die je het Waasland binnenrijden.
Ik daal af in de warme moederschoot der aarde. Buiten heerst een doordringende wintermist, maar hier hangt nog de warmte van het heetste jaar sinds het begin van de waarnemingen. Ze gaan nu in oude scheepslogboeken en weerkronieken spitten, om na te gaan of er daarvóór ook niet net zulke hete jaren waren. Zo nee, dan moeten we het wel schuiven op door de mens veroorzaakte opwarming die, geheel tegen de logische verwachting in, zal leiden tot een nieuwe ijstijd, in een era dat onze kiezen al lang geen zeer meer doen.
Die mooie, lagevloertrams van Antwerpen, geïntroduceerd in het al genoemde jaar 2000, wekken enige jalousie. Amsterdam heeft een geweldige zeperd met zijn Combino’s; dat is bekend. Maar ook de Rotterdamse Citadissen halen het qua rijeigenschappen op geen stukken na bij deze Vlaamse trams, die behalve in Antwerpen, ook in Gent rondrijden.
Aan de overkant van de Schelde ligt temidden van hoogbouw het station Frederik van Eeden. De toren van Onze Lieve Vrouwekerk , aan de voet waarvan ik die nare kerstmarkt weet, is in de verte zichtbaar; de mist is opgetrokken. Geluiden van de stad waaien de Schelde over. Diverse kerkklokken beieren half twaalf; zo’n typische Belgische politiesirene doet ‘woeha, woeha, woeha’; als je het zo opschrijft klinkt het net als het hondje van Kuifje.
Bus 93 naar Sint-Niklaas vertrekt met een voor De Lijn normale vertraging van 8 minuten. We volgen de trambaan, maar slaan een paar haltes verder linksaf, en nemen een weg met villa-achtige huizen langs een soort zij-plas van de Schelde. Die weg leidt ons naar alweer zo’n stukje stadsrand. Ik zie een braakliggend evenemententerrein waar momenteel geen evenementen zijn; ik zie tunnels, bruggen, rijkswegen en waterplassen; ik zie ontwikkelingsgebieden die nog niet tot ontwikkeling zijn gekomen.
Voorbij het dorp Burcht begint een omleiding van 4 kilometer. Nu gaan we echt het platteland op. Er zijn hier wegen ter breedte van een bus; er is een voerkuil, afgedekt met oude autobanden.
De man op de bank voor me leest een artikel in een opinieblad over de verkiezing van de Grootste Belg, die onlangs is gehouden. Ook de Belgen zijn niet erg tevreden met de persoon die ze uiteindelijk zelf gekozen hebben, maar er mankeert weinig aan hem, volgens mij. Pater Damiaan is degene die de meeste stemmen heeft vergaard; een 19e-eeuwse missionaris die zalig is verklaard, en nog maar een paar punten te kort komt (lees: een paar goedgedocumenteerde wonderen) om voor heilige door te kunnen gaan. In Nederland verkoos men eerder dit jaar, uit een shortlist van helden uit twee millennia, uitgerekend een kale clown met vreemdelingenhaat, waarvan onlangs bekend werd, dat hij bepaald geen hekel had aan kleine allochtone jongetjes. Elk volk zijn eigen helden.
Wat precies een Belg is, is ook tijdens de verkiezing van de Grootste Belg niet duidelijk geworden. Erasmus stond ook op hun lijst; ze hebben onze grote geleerde ingepikt. Ook Hadewijch, die hysterische dichtende non met haar godsvisioenen, stond er zowel in Nederland als België op; niemand weet precies waar ze gewoond heeft, dus vooruit met de geit!
De bus rijdt door dorpen als Kruibeke, Bazel en Rupelmonde, die er allemaal hetzelfde uitzien: smalle straatjes, pijpenladen met benepen stenen huisjes, die onvermijdelijk voeren naar het marktplein met de RK-kerk. In elk dorp stappen verkleumde reizigers in; hier ten plattelande hangt nog steeds mist. Het dorp Bazel kent een Plezantstraat, een smal straatje waar weinig plezants aan is.
‘Kom bloed geven!’, een billboard langs de steenweg, ergens tussen Rupelmonde en Temse, wekt me uit overpeinzingen. Ik weet niet, of dit bloed bestemd is voor Belgen die daaraan behoefte hebben, of voor inwoners van enig door rampen geteisterd werelddeel, maar ik zal me in ieder geval niet melden. Natuurlijk: mijn bloed hebben ze vast niet nodig; bloed van een wegkwijneling dat vol zit met suiker en de medicijnen daartegen. Maar ook al was dat niet het geval; zo maar mijn bloed afgeven; nee. Bloed is nogal persoonlijk, vind ik. Je ziet er een ander niet graag mee rondwandelen, in zijn vaatstelsel.
Ik was laatst in een gezelschap van mensen, waar bijna iedereen periodiek bloed gaf, en dat heel vanzelfsprekend vond. ‘Vlak erna zie de wereld voor een doedelzak. Ik blijf me soms nog dáááágen lang slap voelen’. Maar dat had spreekster gaarne over voor de goede zaak. Of ik ook niet eens… Nee, dank je, ik ontmoet in figuurlijke zin al voldoende bloedzuigers in mijn leven. En kom me niet aan met die flauwe jijbak van: ‘als jou zelf nou eens iets overkomt?’ Ik draag een certificaat bij me, waarop vermeld staat, dat ik afzie van bloedtransfusie, en dat men mij in voorkomend geval met een gerust hart kan laten doodbloeden. Ik ben vast van plan, zo’n certificaat te typen, uit te draaien, te ondertekenen en bij me te steken.
We naderen de zuidelijke wijken van Sint-Niklaas, en daarmee het in 2004 geopende Waasland Shopping Center, met 4,5 hectare vloeroppervlakte, 140 winkels, 2700 parkeerplaatsen op het dak en een busstation voor de poort. Sint-Niklaas is een provinciestadje, krap 70.000 inwoners, dat is: inclusief Sinaai, Belsele en Nieuwkerken-Waas, maar het heeft zich grootstedelijke allures aangemeten. Torenflats reiken nog hoger dan de reclamezuil van het Shopping Center. Alles reikt naar de hemel in Sint-Niklaas: de vergulde, zes meter hoge madonna op de spits van de (ook al) Onze Lieve Vrouwenkerk, het belfort, de engel op het monument ter nagedachtenis aan de onafhankelijkheidsstrijd van 1830.
Sinterklaas mag dan pas vier dagen geleden het land verlaten hebben; alle sporen aan hem zijn ook in Sint-Niklaas weggewist – met uitzondering dan van zijn standbeeld voor het stadhuis, dat ik later deze middag zal zien. Kosten noch nepsneeuw zijn gespaard om het enorme overdekte winkelcentrum het aanzien van een witte kerst te geven. Er zijn besneeuwde sprookjespaleizen, dito kerststallen en een compleet dorpje met vakwerkhuizen. Een mechanische ijsbeer schudt met zijn hoofd, zoals ijsberen doen, en ademt ècht.
Ik ga een hoek om en ontmoet een levensgrote plastic eland met een tic, die zijn kop beurtelings naar links en rechts wendt. Er staat een blond vlechtjesmeisje tegenover het beest. Ze staart het gebiologeerd in de ogen en schudt in hetzelfde tempo haar hoofd. Een grappig gezicht; ik wil het tafereeltje fotograferen of filmen, maar haar ongeduldige moeder rukt haar al voort aan een arm.
Het midden van de enorme hal is gewijd aan de menselijke ingewanden. Food Court, heet het hier. Je kunt er onder andere hoog opgestapelde Australische ijsjes kopen – ja, in Australië is het zomer, momenteel.
Wie moegekocht, moegegeten en moegeslenterd is, hoopt buiten rust te vinden in de Japanse Tuin. Ik volg de pijlen. Maar wat een aanfluiting, die tuin! Hij bestaat uit een lullig plantsoentje en een drooggevallen vijver met een ordinaire kasseienbodem. Een kleine pagode, of hoe heet zo’n ding, is het enige oosterse element. Je mag er alleen maar naar kijken, en er niet eens in lopen; hoe durf je het een Japanse Tuin te noemen!
Alle stadsbussen in Sint-Niklaas filmen 'GRATIS'. Sedert begin 2004 biedt het uit vier lijnen bestaande stadsnet op zaterdagen gratis vervoer. Het net is in 2003 geheel gereorganiseerd. Een campagne met posters langs de busroute moest de stadsbewoners wijzen op de zegeningen van het OV: ‘De stadsbus. Ook deze wijk ligt in ons bereik’, of: ‘De stadsbus. Van thuis tot aan het ziekenhuis’. Door al die maatregelen, en door de opening van het Shopping Center, is het gebruik van de stadsbus met tientallen procenten gestegen.
Ik stap in de bus naar het centrum. ‘Engelenhaar, OK, maar niet met glasvezel, héé; dat is brandgevaarlijk’ (een vrouw, door een telefoon).
Sint Niklaas heeft een opvallend, on-Belgisch modern station, met strakke gevels voorzien van veel glas. Op het plein ervoor ligt een hypermoderne winkelgalerij met een mega-bioscoop. Op zaterdagmiddag is er rommelmarkt. Het loven en bieden gaat gepaard met druk gekwetter en gepalaver. Ik luister er een poosje naar, maar kan moeilijk geloven dat het vernaculair van Sint-Niklaas enige verwantschap kent met de Nederlandse taal.
Onder het nabijgelegen marktplein is onlangs een immense ondergrondse parkeergarage opgeleverd. De opening ervan wordt gevierd met een kermis die nog killer is dan de ‘koale kermis’ van Ootmarsum, en met een intens treurig stemmende kerstmarkt, een lange rij van ongezellige kramen waarvan minstens een derde geheel leeg staat. In sommige kramen is wel handelswaar aanwezig, maar geen verkoper; die heeft zijn bedroevende boeltje in gedeprimeerde toestand verlaten en is thans onvindbaar.
Dit is het juiste moment in dit verhaal om alweer een nieuwe kersttrend te signaleren. Dat het kerstfeest verloederd is tot een massale vreet-, zuip-, en kooppartij is geen nieuws (en wat het oorspronkelijk geweest is, is ook al niet duidelijk; hoogstens een heidens midwinterfeest met wat gristelijke elementen; een raar mengelmoes). Maar tegenwoordig poot iedereen ook nog zijn balkon en tuin vol met lichtsnoeren, aan- en uitflitsende rendieren en metershoge lekprikbare plastic kerstmannen met binnenverlichting. Die nieuwe rage kost niet alleen een hoop stroom, maar leidt ook tot zeldzaam smakeloze resultaten.
De mensen die er aan meedoen, zijn dezelfden die tijdens EK’s en WK’s oranje vlaggetjes ophangen in de straat, en die met fakkels achter de baar lopen als één van hun miezerige helden dood is; een dronken smartlapzanger of een kale pederast. Het is een vorm van expressie, maar dan niet van de allerindividueelste emotie, maar van een anoniem groepsgevoel. Je hoort ergens bij, namelijk bij mensen die zich op dezelfde manier aanstellen als jij, en zodoende bij jou horen (een wilde gok, deze verklaring; ik heb er feitelijk geen verstand van, en kan me dus permitteren, zo maar iets te roepen).
Kerstmis wordt al met al een naar, leeg, schreeuwerig, demonstratief feest: kijk mij eens een mooie kerstlichtjes hebben; kijk mij eens kerstfeest vieren! Ondertussen vraag ik me af, waar de ware kerstwaarden gebleven zijn: Warmte, Intimiteit, Liefde, Hoop – zaken waarin ik gedurende de rest van het jaar ook niet geloof; dat moet ik er wel bijzeggen.
De warme chocolademelk is in ieder geval wel aanwezig, in de vorm van een manshoge beker, rondgedragen door iemand die erin zit en wiens beentjes eronderuit steken. Topzwaar waggelt hij over het plaveisel. Hij tikt wervend tegen de ramen van een staminee, maar ik vrees dat ze het daarbinnen toch bij hun vertrouwde merk drank houden.
Vanaf het marktplein lopen wat schimmige winkelstraatjes stersgewijze naar buiten. Veel winkels staan leeg hier; de zaken draaien slecht. Misschien is dat plein wel 12 jaar lang opgebroken geweest; misschien verkopen ze te weinig, en geven ze te veel weg; het is hier elke dag Sinterklaas, vanzelfsprekend. Flauw. Nee, de oorzaak is vermoedelijk: concurrentie van de moderne stationsomgeving, en van het Waasland Shopping Center, waartussen het winkelhart gemangeld wordt. Je kunt zoveel winkels neerzetten als je wilt; eens moet het geld van de kopers toch op zijn.
Uitzendbureau Unique is al drie jaar in successie uitgeroepen tot Beste Werkgever (maar die werkgever nog niet tot Grootste Belg). Jaloers kijk ik door de ramen, wat er zo bijzonder aan is. Ze houden jaarlijks (lees ik later) met iedereen een werkpleziergesprek, en de directeur speelt op 5 december voor Sinterklaas, niet alleen in Sint-Niklaas.
Ik werk zelf nog tot oudejaarsdag bij de Beroerdste Werkgever van Nederland. Hij zoekt momenteel naar een AOW’er, stagiair, taakgestrafte of liefst een vrijwilliger, om me zo goedkoop mogelijk te vervangen; belangstellenden wil ik zijn telefoonnummer wel geven.
Nabij de Markt bevindt zich het Mercatormuseum. De befaamde cartograaf werd in 1512 geboren in Rupelmonde, waar ik vanmorgen doorheen ben gekomen, en heette eigenlijk Gerard De Cremer.
Ook Mercator stond op de shortlist voor de Grootste Belg. In Sint-Niklaas waren ze een lobby begonnen voor hun wereldberoemde streekgenoot. Maar Mercator zou net zo goed de Grootste Duitser kunnen zijn; de ouders van de kaartentekenaar waren uit dat land afkomstig, en zelf emigreerde hij in 1552 naar Duisburg, waar hij tot zijn dood gewoond heeft. Dat had iets te maken met zijn geloofsovertuiging. Acht jaar eerder was hij ternauwernood ontsnapt aan een terdoodveroordeling wegens ketterij.
België had dus wel wat goed te maken aan de geleerde, maar desondanks kwam hij niet verder dan de achtste plaats in de verkiezing die door die missiepater gewonnen is. Een protestant zal hier nooit een katholiek verslaan.
Het aan Mercator gewijde museum, een moderne constructie aan een koer temidden van monumentale gebouwen, is verlaten op deze zaterdagmiddag. De twee dames die de receptie bemannen – die hier wel het ‘onthaal’ zal heten – leven op bij mijn binnenkomst; ik geef hun aanwezigheid ineens zin. Ik hang mijn jas naast de hunne aan de kapstok, en betreedt de eerste van de twee grote zalen, vol kaarten, globes en atlassen van Mercator en zijn navolgers, tentoongesteld in stemmig, gedempt licht.
Mercator is de bedenker van de naar hem genoemde kaartprojectie, waarbij de wereld wordt afgebeeld op een denkbeeldige cilinder die de aarde raakt ter hoogte van de evenaar. Voordeel van deze projectie is het feit dat een rechte lijn in werkelijkheid ook een rechte lijn is op de kaart. Nadeel is de groteske vertekening van gebieden die veraf liggen van de equator; Spitsbergen, Groenland en Nova Zembla zwellen op tot monsterlijke proporties.
Nergens anders dan in de cartografie bemerk je dat ieder voordeel se nadeel hep. Je kunt rechte lijnen getrouw afbeelden, of vormen, of oppervlakten, of afstanden, maar niet dat alles tegelijk.
Een jaar of 25 geleden raakte een alternatieve kaartprojectie populair onder mensen wie het lot van de derde wereld ter harte ging. De Mercatorkaarten, waarin Europa en Noord-Amerika nogal geprononceerd en opgeblazen waren weergegeven, maakten plaats voor een oppervlaktegetrouwe projectie, waarin recht werd gedaan aan de omvang van equatoriale (sub)continenten als Afrika en India. Maar helaas: die kaarten waren niet erg vormgetrouw. Europa en Amerika groeiden in de breedte, als welgedane, wat corpulente burgers, terwijl Afrika en India steeds magerder werden, en als lange slierten van de wereldbol afdropen. Die kaart onthulde meer over de verhoudingen in de wereld dan de makers bedoeld hadden. Je ziet die kaart nu nooit meer. Alleen globes geven alles op aarde getrouw weer, dat is de boodschap van dit verhaal.
De andere zaal is gewijd aan de moderne cartografie, die voor België begon op de dag na de opstand in die schouwburg in 1830, en aanvankelijk een louter militair karakter had. Na de oorlog met ‘ons’ bleef de cartografie zich ontwikkelen tot in het huidige tijdperk, met luchtfotografie en global positioning systems; als Mercator dat eens zou kunnen zien!
Ik verlaat het museum, tot vermoedelijke opluchting van die twee dames, die nu ook naar huis kunnen. Het is door half vijf en het begint te donkeren. Op de markt worden de laatste artikelen aan de man gebracht, nog steeds met druk en onverstaanbaar gekwetter.
Bij het station wil ik bus 82, nemen, die me via Beveren en Zwijndrecht terug zal brengen naar Antwerpen. De bus staat klaar; de chauffeur zit te slapen achter het stuur, maar is, op bonzen van mij en een aantal andere passagiers, bereid te ontwaken en de deuren te openen.
‘Cremer’ en ‘Mercator’ betekenen allebei koopman; ik realiseer het me ineens, terwijl de bus Sint-Niklaas uitrijdt. Koopmannen te over, hier! Ik verlaat een stad die bijna evenveel winkels telt als woonhuizen, en evenveel verkopers als consumenten.
Aangezien buiten toch niets meer te zien is, stort ik me weer op de studie. Ik studeer momenteel op 15e- tot en met 18e-eeuwse kluchten; op het eerste gezicht een vreemde keuze voor een zuur iemand als ik. Maar het is gewoonweg waar wat ze in die tijd dachten: door te lachen om een klucht vloeit de melancholie weg uit het lichaam, en wordt het onderlinge evenwicht van de lichaamssappen hersteld. Het werkt echt, op den duur; zonder de noodzaak, bloed te geven of te nemen.
In Zwijndrecht maak ik nog een foto van een tram in de duisternis. Antwerpen blijkt in de loop van de dag nog voller en drukker geworden te zijn dan vanmorgen. Snel wegwezen! Ik laat de volle Beneluxtrein aan me voorbijgaan, neem de stoptrein naar Roosendaal, en verlaat dit verhaal.
Frans Mensonides
Gepubliceerd: 18 december 2005
Er geweest: 10 december 2005
Hiermee eindigt de jaargang 2005 van De digitale reiziger. Wegens druk gedoe alom, zijn er tot 1 februari 2006 weinig updates te verwachten op mijn thuispagina. Daarna hoop ik sterk terug te komen met een nieuwe rubriek, waarover ik de komende tijd eens na ga denken. Als compensatie de volgende…
Het boeiendst van Vlaanderen vind ik altijd: wat je er leest. Mededelingen langs de weg en op etalagepuien zijn onmiskenbaar gesteld in het Nederlands, maar bezorgen je toch een altijd cultuurschok, als ze je al niet achterlaten in complete verwarring en vertwijfeling. Zorgvuldige registratie en classificatie hebben me geleerd, dat ze zijn onder te verdelen in een aantal categorieën:
Te vaag:
- ‘Seizoensgebonden gerechten’ [bij snackbar]
- ‘Centrum voor oriëntering’
- ‘Ceremoniekleding’
Na enig nadenken begrijpelijk:
- ‘Opgepast toestel geeft niet weer’ [op parkeerautomaat]
- ‘Indien naast het uur geen minuten vermeld staan, is er geen
bediening’. [bij bushalte]
- ‘Meubel Centrum Heylen na 3 km. rond punt links’
- ‘Gevraagd: zetelgarneerder’
Volstrekt onbegrijpelijk:
- ‘Wij ontlenen vanaf € 1250 en u gaat gratis naar de cinema’ [in
etalage van bankfiliaal]
- ‘Wachtbeurtkalender’ [bij apoteek]
- ‘Jeugdwerking voor personen met een handicap’
- ‘Dringend Gevraagd: A2 technische profielen’
- ‘Verantwoordelijke signalisatie’ [op diverse plaatsen langs snelweg]
Obsoleet:
- ‘Gratis wijn per 25.000 Frank aangroei op renteboekje; actie duurt
tot 28-2-1995’
Alleszins redelijk:
- ‘Doe niet mee aan
sluikstorten’
- ‘Wij vragen u met aandrang, hier uw auto niet te parkeren’
- ‘Verboden voedselresten te storten’
- ‘Laat het vooruitgaan. Koop uw biljet aan de automaat.’
Nogal wiedes:
- ‘Gevraagd: medewerker slachthuis (eisen: moet goed tegen bloed
kunnen)’
- ‘Gevraagd: veerman (taakomschrijving: u vaart met een veerboot)’
- ‘Geen rookwaren; geen sigaretten’
Krom:
- ‘Eetlustremmende en stoppen met roken behandeling‘
- ‘Vlaamse overheid bouwen tunnel’
Lekker eten:
- ‘Fijnkost’
- ‘Brood met look, smos of hesp’
- ‘Niet voldaan: neem dan een 2e portie aan slechts 1 euro’
- ‘Gezondheidsgebak’
Lekker kopen:
- ‘Massale verkoop matrassen’
Typisch Vlaams, maar niet
behorende tot de overige categorieën:
- ‘De stadsbus. Wil je zwemmen, doe hem remmen’ [bij bushalte bij het
zwembad]
Ronduit onheilspellend:
- ‘Definitieve laser-ontharing‘
- ‘Kom bloed geven!’
- ‘Tropisch bruin in 12 seconden’
Je wilt niet weten, hoe!
© Frans Mensonides, Leiden, 2005