Kunst kijken in Ootmarsum
Fysieke tijd: Continu, lineaire grootheid - Ná elkaar - Eénmalig
Glijdend als water in de rivier onder de brug door. Alleen met een zeer snelle camera kan het moment "nu = heden" worden vastgelegd. Tijd is een principe van ordening en bestaat uit de tijd die voorbij is (de verleden tijd) en die nog komen gaat (de toekomstige tijd), verbonden door de sprong van de momentele tijd die grenst aan de lengte nul (de huidige tijd is niets, de verleden tijd voorbij en de toekomstige tijd is onzeker).
Kenmerken van de fysieke tijd zijn: universeel - éénmalig - onomkeerbaar - onafwendbaar - onstuitbaar - onontkomelijk
Uit de nog onvoltooide website van het Chronomium
Soms staat aangegeven dat u naar een gebouw of situatie moet kijken. Daarbij mag u niet van de route afwijken.
Beschreven wandelroute van de VVV
Zon, regen, mist, wolken; de weerman in de krant heeft bijna alle bestaande weersymbolen nodig om ons duidelijk te maken, wat het zal worden op zaterdag 20 augustus 2005. De zon zal ik vandaag niet zien, maar die kan geschenen hebben toen ik even met de ogen knipperde.
Mijn reisdoel is Ootmarsum, OOTmarsum, zoals de 4500 inwoners het het liefst horen, met de klemtoon op de eerste lettergreep. Van dit stadje, in de dunbevolkte noordoosthoek van Twente, had ik tot voor een paar dagen nog nauwelijks gehoord. Het stamt mogelijk uit de 2e eeuw, kreeg rond 1300 stadsrechten en lag in de Hanzetijd op een kruispunt van handelswegen, wat gunstig was voor allerlei dingen.
In de 19e eeuw sloegen de spoorwegbouwers en de kanalengravers deze afgelegen streek over. Ootmarsum kreeg geen grote fabrieken, bleef leven van de teelt van siepelen (uien), en bleef eruit zien zoals het er al eeuwen had uitgezien. Die economische stagnatie bleek in de 20ste eeuw juist zeer gunstig voor het toerisme. We zagen dat al eerder in Volendam, maar daarmee houdt de vergelijking tussen het Twentse stadje en het dorp aan het IJsselmeer meteen op.
Geen platte paling-lol in Ootmarsum; het stadje heeft zich geheel in dienst gesteld van de kunstminnende en cultureel ontwikkelde medemens, de snob onder de dagjesmensen, onvriendelijk uitgedrukt. Naast honderden monumentale panden, een kleine twintig galerieën en even zovele beeldhouwwerken, telt het stadje niet minder dan 5 musea, waarvan één, het Los Hoes, in de openlucht. Ter plaatse zal ik een verantwoorde keuze maken uit dit aanbod, rekening houdend met weersomstandigheden, humeur en beschikbare tijd.
‘Tijd’ is trouwens een belangrijk begrip voor wie Ootmarsum bezoekt (voor wie niet, eigenlijk?). We zien dat al op de ongetwijfeld door een bèta geschreven website van het Chronomium, teksten die door hun onbeholpenheid onbedoeld poëzie zijn geworden. Maar ik zal het ook lezen in een folder van de VVV; de tijd is stil blijven staan in Ootmarsum, en ook de wandelaar zal er zijn pas vertragen en vertragen, langzaam vertragen, totdat hij zelf ook stilstaat; zoveel is er te zien in het oude Twentse stadje.
Niet alleen geografisch, maar ook chronologisch bevindt Ootmarsum zich al met al in een schemerzone. Maar laat ik zelf de chronologie niet dooreen halen; eerst de reis ernaartoe.
Het begrip ‘streekvervoer’ is aan inflatie onderhevig; als ik me in Almelo opstel bij het busstation, zie ik dezelfde connexxion-bussen rijden als bij mij thuis, aan de andere kant van het land. Lijn 64 bedient het afgelegen gedeelte van Twente; hij rijdt van Almelo via Tubbergen en Ootmarsum naar Oldenzaal, en heeft zijn eindpunt in het nietige Overdinkel aan de Duitse grens. De buslijn biedt 19 verbindingen per werkdag, rijdt op zaterdag 10 keer en op zon- en feestdagen slechts 3. Wie echt de rimboe in wil, kan in Ootmarsum doordeweeks nog overstappen op buurtbussen naar onder andere Lattrop en Brecklenkamp.
Er is toch enig verschil met de connexxion-bussen in Leiden, merk ik; deze bussen hebben de lichtkrant met halteaanduiding, die bij ons voorlopig behoort tot de nog niet ingeloste beloften. Ik lees de haltenamen: Kampkuiper, Landriteweg, Lutkeberg, Knoefbakker… Het ding loopt niet helemaal synchroon met de werkelijkheid; de haltenaam verspringt pas als we het gele bord al 200 meter voorbij zijn. Volgens mij is het systeem gekoppeld aan de kilometerteller, en wordt het onderweg niet ge-update door sensoren langs de weg, of zoiets. Dat werkt onnauwkeurigheid in de hand; stel dat er plotseling ergens een wegomlegging is; dat komt nooit meer goed.
Het weer is dankbaar onderwerp van gesprek tussen de chauffeur en een vrouwelijke passagier, die net terugkomt van Schiphol.
- ‘Het zied’r weer triesd eud, vandaag.’
- ‘Vies!’
- ‘Nou!’
- ‘Waar is de reis ‘toegeweest?’
- ‘Naar de Balkanstaat’n.’
- ‘Weer gehad?’
- ‘Nou, wel zon, en twintig graad’n, of zo. En de reeng viel steeds als we zaat’n te eet’n, overdag niet zo. Hoe is’t hier geweest?’
- Slèchd, slèchd!’
Een halfdemente bejaarde man loopt voor de vierde keer naar de chauffeur om de weg te vragen. ‘Ja, wat wille nou dan’, zegt deze geïrriteerd, ‘waar wille d’r nou eud’? Na ampele discussie verlaat de man de bus, bij een haltepaal aan de rand van een bosje, hoewel nog steeds niet duidelijk is geworden, waarheen hij op weg was.
Boakenkampsweg. We rijden door een aangenaam aandoend landschap, met meanderende, golvende, slingerende bomenrijen, waarvan ik later op deze dag zal leren dat het een coulisselandschap heet. De asfaltweg kronkelt zich er als een rivier doorheen. Aan de ‘einder’ zijn wat ‘bosschages’, twee woorden dat ik van mijn spellingscorrector niet meer mag gebruiken omdat ze verouderd zijn, maar ik vind het zulke mooie woorden. Hier en daar staat een hoeve; een eenzame streek.
Een uurtje later zie ik dit landschap geschilderd, en wel bij en door Ton Schulten. Schulten (1938) is een geboren Ootmarsumer, was aan het begin van zijn arbeidsleven etaleur, werd vervolgens rijk in de reclame, en maakte in 1989 zijn beroep van zijn hobby: landschappen schilderen. Hij werd daar al gauw beroemd mee, ver buiten zijn geboortestreek, kreeg in Ootmarsum een eigen museum en opende vervolgens een galerie waar zijn eigen werk en dat van enkele anderen te koop hangt, en waar ik me nu bevind.
Niet de minste der Ootmarsumer galerieën. Zij beslaat bijna een complete straat; enkele aangesloten panden, en aan de overkant van het straatje gaat het gewoon verder. Schulten schildert blokkerige landschappen (‘kubistische’, bedoel ik) in nogal schrille kleuren, meestal verlicht door een felle zon. Op het eerste gezicht vind ik ze niet mooi, en wat schreeuwerig, maar als ik even de tijd neem om ze op mij in te laten werken, begin ik ze te waarderen; waarom kan ik niet helemaal uitleggen.
‘€ 18.500,--‘; in galerieën hangen prijskaartjes die in een museum ontbreken. Prijzen zijn hier inclusief lijst en museumglas. ‘Hm, achttien-half’, zegt een kennelijke kenner tegen zijn verloofde. Hij proeft het bedrag, zowel als het schilderij, op zijn verhemelte. Het duizendtal laat hij weg als verzwegen vanzelfsprekendheid. Daar hij een potentiële koper is, kan hij het zich permitteren, hier met een ongeschoren kop rond te banjeren.
De artiest zelf zien we hier niet, hoewel hij overal aanwezig is. In een landelijke kwalilteitskrant bijvoorbeeld, quasi-toevallig open geslagen op een interview met hem. Schulten heeft een zorgvuldig gecultiveerde verwilderde grijze hardos, en kopt: ‘ ik moet als ik doodga, mijn sporen hebben achtergelaten’.
Tot op de trap naar de bovenburen hangen Schultens. De schilder manifesteert zich opnieuw, en wel op het TV-scherm dat in een zijzaaltje staat opgesteld. Het apparaat vertoont de beelden van een hoogtijdag, misschien wel de opening van deze galerie. Ik zie etende en drinkende lieden. Regionale hoogwaardigheidsbekleders vertellen, hoe ‘tròds’ ze zijn dat deze man in hun midden geboren mocht worden. Ik krijg het beeld van een kunstenaar die het vooral moet hebben van de dingen eromhéén; een egotripper in een imperium, of zie ik het nu helemaal verkeerd?
Ik was niet echt vroeg uit de veren, vanmorgen, en heb de reisduur – vier volle uren, van mijn voordeur tot die van Schultens galerie – onderschat. Lunchen moest ik natuurlijk ook nog; ik deed het op een van de vele gezellige terrassen op het Kerkplein, dat met de aanpalende Markt één grote horeca-zone vormt. De middag is al grotendeels vergangen als ik aan de wandeling begin. Ik loop maar snel voorbij aan het chronomium, dat naar me staat te lonken met zijn mooie voorgeveltje met klok en zonnewijzer.
Gedurende de wandeling, die zich inderdaad uitrekt en uitstrekt tot één van uren en uren, kom ik steeds dezelfde monumentenminnaars tegen, allemaal mensen voor wie de tijd vertraagt en uiteindelijk geheel tot stilstand komt.
De monumenten zelf laten zich beter fotograferen dan beschrijven. Er zijn vakwerkhuizen, maar dan anders dan je ze ziet in Limburg; ze hebben hier vooral blokkerige vakken; werkterrein voor een kubist. Er zijn gevels die je Zaans zou noemen als je ze in de Zaanstreek zag, en niet in Twente; er zijn plompige stadsboerderijen, zowel als 18e eeuwse stadspanden, en alles staat kris-kras doorelkaar, met grillig verspringende gevellijnen.
Ik fotografeer, steek het fototoestel in mijn zak, lees mijn routebeschrijving, maak er met potlood aantekeningen in die ik thans niet meer kan ontcijferen, steek de routebeschrijving weg om mijn camera weer te voorschijn te halen… Dat is de oplossing van het tijdraadsel; door al dat gedoe kun je een hele middag rondwandelen in een verstild, in de tijd bevroren stadje met een straal van 125 meter; er is niets geheimzinnigs aan.
Op 20 augustus loopt de zonnewijzer aan de kerk 1 uur, 35 minuten en 30 seconden achter op de klokken in het Chronomium – maar de tabel geldt alleen als de zon überhaupt schijnt. Het siepelmeisje, die een buitenmodel ui uit de grond trekt, wil ook op de foto. Ik loop voorbij aan het Drostenhuis, thans ook al museum, waar exact twee eeuwen geleden Hendrik Knijpinga Cramer de scepter zwaaide als Verwalter-Drost. Het beloofde niet veel goeds,’s mans naam noch zijn functiebenaming.
Ootmarsum kent, zo meldt de VVV-wandeling, vele tradities, het hele jaar door. Daarbij geeft de bevolking niet zelden blijk van een originele, dwarse kijk op de zaken. De kermis bijvoorbeeld, heet de ‘Koale Kermis’ en wordt gehouden in het holst van november, als overal elders de kermistoestellen al opgehokt staan. Het blazen op de midwinterhoorn is normaal in deze streken, maar de ‘nachtwacht’ - de ommegang op nieuwjaarsnacht door een nachtwaker, gevolgd door de complete bevolking - is dan weer een bijzonderheid.
Natuurlijk wordt carnaval als overal in deze RK-streek uitgebreid gevierd, maar in Ootmarsum maakt kort na Aswoensdag de raad van elf plaats voor die van acht. Ik heb het nu over de ‘poaskearls’, acht katholieke, in Ootmarsum geboren en getogen, ongehuwde jongemannen die de vele gebeurtenissen rond het paasfeest organiseren. Op paaszaterdag vertrekken zij per koets naar de bossen om hout te hakken voor het paasvuur, dat zij de dag daarop ontsteken.
Daartussenin heeft, op paasmiddag, het Vlöggeln plaatsgevonden. Daarbij trekt de hele bevolking, plus belangstellenden van buiten, hand in hand in een lange slinger door het stadje. Vanzelfsprekend gaan daarbij de acht poaskearls voorop, gekleed in een wat ouderwetse dracht, met lange, stemmige regenjas en breedgerande hoed. Zoals ze afgebeeld staan, hiernaast op een foto uit de VVV-informatie, lijken ze op de Britse popgroep Madness, die rond 1980 triomfen vierde met lijpe danspasjes.
Tijdens het Vlöggeln worden er paasliederen gezongen. De hectometers lange slang betreedt kroegen, om die onmiddellijk, zonder dat er consumptie heeft plaatsgevonden, via de achterdeur weer te verlaten. Uiteindelijk rolt de mensenslinger zich op op de Markt, alwaar de meegelopen jonge kinderen onder een luidkeels HOERA door hun ouders driewerf boven de schouders getild worden. Een eeuwenoude traditie. Geen mens snapt waarom het gedaan wordt, en toch gaat men er mee door.
Paaskerel te zijn is een grote eer, groter nog dan Ton Schulten te zijn. Je kunt er niet naar solliciteren; je moet afwachten totdat je ervoor gevraagd wordt. En tot dat moment in ieder geval ongehuwd en katholiek blijven. Je blijft dan vier jaar in functie. Elk jaar treden er twee poaskearls af. Hun opvolgers worden op Goede Vrijdag op het Kerkplein aan het volk voorgesteld.
Met een andere, wekelijkse, traditie heeft men inmiddels gebroken: het plassen in het Pläske. Voor de kerkdienst stonden in dat steegje alle mannen schouder aan schouder te sassen; aan de overkant van de straat deden de vrouwen, gehurkt, onder lange rokken, hetzelfde. Nog wel wordt eens per jaar de gierput op rituele wijze leeggeschraapt; het traditionele putfeest.
Het laatste rechte stuk van mijn wandeling, over de Grote Straat, gaat - spijts de geboden in de folder - in looppas. Een fikse slagregen plenst op me neer. Mijn gebruikelijke chagrijn weet me hier, in deze uithoek van Nederland, nu toch nog te vinden: ik ben zeiknat; het loopt tegen vijven; alles dicht nu; geen enkel museum gezien. Onthaasting, het mocht wat; de tijd vliegt in Ootmarsum sneller om dan waar ter wereld ook. Het één houdt ongetwijfeld verband met het ander; hoe rustiger je zelf beweegt, hoe sneller de aarde lijkt te draaien.
Onderweg in bus 64 naar Oldenzaal zie ik, dwars door de regen heen, één groot en vrolijk schilderij van Schulten. Laat ik hem dat krediet geven: Schultens landschappen zijn memorabeler dan het landschap zelf. Zijn naam zal de eeuwen overleven.
Frans Mensonides
Er geweest: zaterdag 20 augustus 2005
Vereeuwigd: dinsdag 23 augustus 2005
Ge-upload: vrijdag 26 augustus 2005.
Bus 64 voor bij Oldenzaal
deel 7: Juicht, Belgen, juicht! - Jubelpark Brussel
deel 6: Nuldernauw
deel 5: Zwaar bewolkt met buien - D'n 'Orticole Kalmthout
Deel 4: Terreurpaniek - Het vernieuwde spoorwegmuseum
Deel 3: Quo vadis? Vorstendom Thorn
Deel 2: Cappuccinoslurper doet Hofpleinlijn
Deel 1: Verhaal van twee plaatsen: Edam-Volendam
Deel 0: De Bronnenzaal en Halte Adelheidstraat