De digitale reiziger (37b)
Nieuwe flauwiteiten en stommiteiten: Heerenveen en Oranjewoud

<<< Lees eerst deel 1


De mens is van nature hoekig
Evert Rinsema

Wij w88888888
Wij w88888888
W88888888
Wij tr88888888
Wij tr88888888
Te blijven w88888888!!!
Stelt men ons opnieuw teleur
Dan hebben we nog een 8erdeur
Wij w88888888
W8888888
tot?
Kurt Schwitters

Twee citaten aan de wand van De Stijl-kamer in museum Belvedère

 

Ik keer uit Top & Twel terug naar Heerenveen. De bus arriveert 7 minuten te laat, maar heeft nu eens geen enkele brug tegen, en komt zodoende toch precies op tijd aan in Heerenveen. De laatste plaats is een dorp, maar wel een groot dorp: het laat negen van de elf Friese steden achter zich qua inwonertal. Het telt 29.000 inwoners, en samen met een stoet van omliggende vlekjes en gehuchten zelfs 42.000. Heerenveen wil het Abe Lenstrastadion uitbreiden, zodat ze er allemaal in kunnen.

Zoals gewoonlijk in noordelijke afleveringen verzorgt Wim Scherpenisse de also starring. Hij reist daartoe per Qliner (Fries voor: Interliner) van Groningen hierheen. Die Qliner (zo vertelt hij) vertrok in Groningen van een volstrekt onlogische plek op het busstation: ergens in een verloren hoekje voorbij de stadsbussen. De voordeelurenkaart is ook niet geldig op de Qliner; het zijn vermoedelijk allemaal maatregelen om het reizen per Qliner populairder te maken. Nog een geluk bij een ongeluk: Wims retourtje pakte zo duur uit, dat hij met een Qliner-dagkaart goedkoper uit was.

En dat voor een stierlijk vervelende rit van een minuut of 40, non-stop langs een vrijwel kaarsrechte snelweg door saai laagland. Het had allemaal anders kunnen zijn, als het kabinet het lef had gehad, de Zuiderzeelijn (Amsterdam – ) Lelystad – Groningen aan te leggen. Maar dat plan smoorde in megalomane onzin met magneettreinen en superbussen. Die wonderbus van Ockels zou tijdens de Olympische Spelen gedemonstreerd worden in Beijing, maar ik heb hem niet gezien. Hij is in het centrum van Delft vermoedelijk al blijven steken op zo’n hoog grachtenbruggetje, en doormidden gebroken. Die komt echt niet ver.

Een nieuw plan ligt nu op de tekentafel: een gewone, traditionele spoorlijn Heerenveen – Groningen, met tussenstop in Drachten. Een halve Zuiderzeelijn dus. Dan komt de andere helft ook wel, dunkt me. Als het doorgaat, duurt die saaie rit nog maar een minuut of 25; het is 50 kilometer van hier naar Groningen, een zuchtje maar.


We gaan Heerenveen verkennen. Ik heb thuis de plattegrond al bestudeerd. Er staan opmerkelijke straatnamen op, zorgvuldig gerangschikt door de gemeente. De Hepkemastraat loopt parallel aan de Tjepkemastraat. En er is een straat waar je ‘Ha, hebbes’ kunt zeggen (de H. Hebbesstraat) en meteen om de hoek kun je dan zeggen: ‘Mijnes! (Meineszstraat).

Maar de meest bijzondere is wel de Crackstraat, tussen het station en de binnenstad. Even denken we dat Heerenveen promotie maakt voor wat ze in Maastricht en Terneuzen zo graag zouden zien verdwijnen: drugstoerisme. Maar nee, ik leg Wim uit (hij weet weinig van sport) dat het hier wel zal gaan om sportcracks. Heerenveen grossiert erin; er is een fameuze voetbalclub en een niet minder fameus ijsstadion. Cracks van de goede snit: Foppe de Haan- en Sven Kramertypes, die altijd nieuwe uitdagingen zoeken, niet zeuren als ze een keer verliezen en niet meteen over het paard getild raken als ze een keer winnen.

 


Maar wederom nee: de Crackstraat verwijst naar de Crackstate, een 17e-eeuwse stins (landhuis), die ooit in het bezit was van de familie Crack. Leiden heeft ook zo’n verneukeratieve straatnaam: de Wasstraat. Er is geen wasinrichting voor auto’s. Hij is genoemd naar ene Frans Was. Wie Was was? Was was burgemeester van Leiden, van 1894 tot 1903, en dan heb je feitelijk wel recht op een straat.

Een andere fraaie stins is de Oenemastate (foto), ooit gemeentehuis en nu Stadscafé. Bedrijvigheid alom in It Hearrenfean. Flexwurk zetelt hier – ha, de eerste flexibele Fries moet nog geboren worden! En er is een speciale Friesland Bank, die vast geen tekenen van omvallen vertoont, en waarvan het filiaal Heerenveen in ieder geval fier overeind staat.

Het centrum van Heerenveen valt ons mee, al is er ook weer zo’n raar geval boven een pleintje, net als in Drachten. En al is de ex-minister van financiën, Wim Duizendjesberg, er geboren.


Horeca is er ook bij de vleet. Er is ook een vestiging van The Happy Heifer / De Vlezige Vaars. Het is (Vr)eetcafé Boulimia Nervosa, niet ver van de stinzen en state’s. Je krijgt een schnitzel met de doorsnee van een ouderwetse langspeelplaat. Elk uur om kwart óver erupteren de vlaflip-geisers. Erupteren? Moet dat niet ‘erumperen’ zijn?? Dondert niet; volgens het Groene Boekje bestaan die woorden geen van beiden.

Een tikje duister is het er; we prikken op goed geluk in de hoogopgetaste voedselbergen op onze borden; meestal halen we er wel iets vets en ongezonds van op.

We spreken onder andere over een wonderlijk taalverschijnsel: Nederlandse woorden van Germaanse oorsprong, maar met een Romaanse uitgang. Je hebt bijvoorbeeld zat Franse woorden op –age: equipage, rapportage, ballotage, garage. Maar dat -age kun je dan ook doodleuk plakken achter woorden waar geen woord Frans bij is: tuigage, strijkage, lekkage, slijtage.

Andere voorbeelden zijn: flauwiteiten (waaraan dit reeksje zo rijk is); stommiteiten (waarvan straks nog een mooi voorbeeld), wasserette, veralgemeniseren, halveren, trotseren, arbeideristisch. Daarnaast ook flauwiteiten als verneukeratief, kakkineus, lullificatie… Dat er nog geen taalpuristische vereniging tegen opgericht is! Waarom niet: lekking, slijterik, flauwschap, stommerij, verhalven, betrotsen… We zouden erop kunnen afstuderen, als we dat al niet gedaan hadden op iets anders.

Na het eten hebben we er behoefte aan, althans een deel van de tot ons genomen calorieën en koolhydraten te verbranden met een korte wandeling. We lopen een stukje zuidwaarts en komen door een kaarsrechte, lange winkelstraat. Die gaat over in een nog langere, nog kaarsrechtere verkeersader, die Burgmeester Falkenaweg heet. Heerenveen is typisch een oude veenkolonie. Tot voor kort was zij 5 kilometer lang en 750 meter breed. Pas de laatste decennia hebben ze ontdekt dat je haar ook in de breedte kunt laten uitdijen.

Is het centrum nog redelijk aardig; de glans gaat er in de buitenwijken snel vanaf. We maken de ommegang niet te lang en keren terug naar het station, waar ik een treinreis van 2,5 uur voor de boeg heb, en Wim opnieuw die saaie busrit.


19 dagen later keer ik terug. Ik reis via Arnhem, zoals blijkt uit deze onderweg gemaakte foto van de railbouwput aldaar, waarvan men al jaren hoopt dat hij ooit weer in een station zal veranderen. Die omweg maak ik niet voor de lol, op een warme dag in een hete trein. Nee, het komt doordat de welwillende amateurs die in dit land de spoorwegen draaiende trachten te houden, vanochtend maar weer eens een stroomstoring bij Amersfoort gefabriekt hebben.

Andere amateurs informeren de reiziger daar dan weer over, op Utrecht CS, waar ik gestrand ben. Van spoor 8 zal toch nog een trein naar Amersfoort Schothorst vertrekken, een elektrische, ondanks die stroomstoring. Het klopt natuurlijk niet, en de kenau van een reizigister, die mij op weg naar dat spoor bijna ondersteboven loopt, bereikt de Keistad evenmin als ik. Ik wijs haar daar op het perron nog even fijntjes op.

Conducteurs, meesters en (des)informatiefunctionarissen spugen in mobilofoons, raadplegen reisplanners en kijken elkaar als verschrikte vogels aan. Niemand weet iets, terwijl ik via 9292 inmiddels al gehoord heb dat Amersfoort echt onbereikbaar is en dat dit tot het middaguur gaat duren. Raar, maar zulke stremmingen doen zich zelden voor als ik naar mijn werk ga, maar alleen als ik voor dit magazine op pad ben; zou dat een vingerwijzing ergens van zijn?

Ik reis dus om via Arnhem en bereik Heerenveen om 13:00 uur, anderhalf uur later dan volgens planning. Maar komaan, de dag is nog jong en de zon heeft nog niet geculmineerd; dat gebeurt in Heerenveen in september pas om 13:33. Snel op pad, dus maar!


Oranjewoud staat vandaag op het programma. Het dorp ten zuidoosten van Heerenveen bezit - naast een plukje woningen - een belvedère, een museum dat ook Belvedère heet, een grote bel zonder vedère en een groot landgoed, dat toebehoorde aan prinses Albertine Agnes van Nassau (1634-1696).

Albertine Agnes was getrouwd met de Friese en Groningse stadhouder Willem Frederik van Nassau Dietz (1613-1664), haar achterneef. Een aparte kerel, een beetje een brekebeen. Hij was betrokken bij die halfslachtige ‘staatsgreep’ van 1650, waarover ik het in Muiden had, en durfde zich daarna nauwelijks meer in het openbaar te vertonen. Hij stierf uiteindelijk door de kogel. Die kwam niet van links, noch van rechts. Nee, hij kwam uit zijn eigen geweerloop, die hij op dat moment aan het reinigen was. Dat was de stommiteit waarvan ik zo-even repte. Hij was niet op slag dood; hij heeft nog een paar dagen geleefd, om zijn stommiteit nog eens goed te kunnen overdenken.

Wat dan wel weer aardig was: hij heeft jarenlang een dagboek bijgehouden. Dat is onlangs gepubliceerd. Boeiende lectuur: je hebt het gevoel dat je erbij was, bij de Gouden Eeuw. Maar wat dan wel weer lullig is: het boek van 1650 ontbreekt in de collectie; dat hadden we graag óók gelezen! Geen toeval, denk ik, dat uitgerekend dát boek weg is.

De uithoeken van de gemeente Heerenveen zijn slecht bereikbaar per OV. Over het stadsvervoer van Heerenveen kan ik kort zijn: het is er niet. Naar Oranjewoud, Katlijk, De Knipe en Bontebok rijdt elk uur een belbusje, en dat dan alleen nog in de spits, en dat was het wel. Het wordt lopen vandaag: een kilometer of 15.

Ik loop die lange winkelstraat weer uit, die lange burgemeesterslaan, en sla linksaf naar een fietspad waar ‘HIER’ op het plaveisel gekalkt staat. Een ideaal woord, je kunt het overal opzetten en het klopt altijd. Via een tunnel onder de snelweg bereik ik het nieuwbouwwijkje Skoatterwâld, een villapark dat enigszins bijdraagt aan de ontlangwerpiging en vervierkanting van Heerenveen. Toch is het zelf toch ook weer langwerpig; het loopt nog altijd parallel aan die oude veenkolonie.

Skoatterwâld is een wat al te weids en wijd aangelegd geheel, dat onder minder gunstige weersomstandigheden vast de indruk zal maken van een weggewaaid dorp. Het drijft me tot de overpeinzing dat in de bouwkunde kunst en kitsch dicht naast elkaar staan, en wat origineel is, niet altijd mooi is, en wat mooi niet altijd origineel. Straks, over een paar uur, zal ik de zuidkant van het wijkje passeren, met die idiote zwanen op het dak.

De afstanden zijn groot, HIER. Ik ben al een dikke drie kwartier onderweg als ik de parkeerplaats van museum Belvedère bereik, en het is opnieuw een kleine tien minuten later als ik eindelijk voor de ingang sta. Het museum, een laag, ook alweer langwerpig bouwsel, ligt in een polderlandschap met nepzwanen in de vijver; ze kicken hier op zwanen, denk ik.

Museum Belvedère, geopend in 2004, doet aan moderne kunst, die mij altijd dezelfde gemengde esthetische gevoelens bezorgt als idem architectuur. Mijn sympathie wordt gewonnen door de schilder Gerrit Benner (1897-1981), die in 1937 in Leeuwarden zijn complete oeuvre in het vuur wierp, uit woede over een geweigerde bouwvergunning voor zijn winkel. Ik weet het, ik weet het: gemeenten kunnen je tot wanhoop drijven. Maar de lezer bedenke: er zijn erger dingen dan in een gemeente te wonen. Bijvoorbeeld: bij een gemeente te werken.

Om nou te zeggen dat ik kaduuk ben van wat Benner daarna nog heeft gemaakt; nee. Het zijn rudimentaire, met grove hand geschilderde en getekende land- en zeeschappen. Veel in Belvedère is van hetzelfde kaliber. Vrijwel nergens springt bij mij de vonk over. Alleen de Stijlkamer spreekt me echt aan, d.w.z. de kamer gewijd aan De Stijl en Dada, misschien omdat het alweer zo lang geleden is dat die stromingen moderne kunst waren.


Wat te zeggen over de rest van het museum? Weet je wat, ik schrijf nu mijn persoonlijke top 5 op van de werken die het meeste indruk op me gemaakt hebben, en straks thuis wat ik me er nog van herinner. Ik ga niet lopen analyseren, waarom nou de ene net wel en de andere net niet. Gecorrespondeerd wordt er ook niet over.

Hier volgt het lijstje.
Chris Beekman, Hondekar (Zielige hond, een beetje in de stijl van Bart van der Leck).
Jacob Bendien, 7 maskers (Enge maskers die tevoorschijn komen vanuit een grijzige achtergrond).
Ed Dukkers, Boegbeeld met kompas (Herinner ik me al niet eens meer).
Tinus van Doorn, Rode Stier. (Geinige stier in nachtlandschap).
Thijs Rinsema, Terschelling (Erotiserende voorstelling van een mannelijke en een vrouwelijke vierkanterige badgast).

Ik doe een appelgebakje in het mooie, lichte restaurant, en dan snel verder naar het landgoed waar die prinses van Oranje haar levensavond doorbracht. Haar optrekje is er helaas niet meer; wat er nu op die plek staat, is 19e-eeuws. Er staat op het landgoed ook nog een eeuwenoud 21ste-eeuws landhuis; het cement is net droog.

Het is al later dan ik gehoopt had; de zon heeft nu al lang geculmineerd, en kukeleneert al zo langzamerhand naar de horizon; de dagen korten zienderogen.

Vanaf het museum loop je in een klein half uur naar Hotel Tjaarda, het epicentrum van alle wandelroutes in Oranjewoud. Er zijn er een stuk of zeven, ze kronkelen ingewikkeld door elkaar, met kleuren die soms verdacht veel op elkaar lijken. Ze staan getekend op zo’n ellendige plattegrond waar het noorden in het westen staat, en het westen in het zuiden, in plaats van in het westen. De zon staat in zo’n landschap altijd in vierkant met zichzelf, om bij wijze van uitzondering een astrologische term te gebruiken; mijn interne kompas raakt er helemaal van in de war. Ik kan, dank zij die stroomstoring, lang niet het hele landgoed meer bekijken, en kies een wandeling die me langs de belvedère en die bel voert.

Het is de oranje route, hoe toepasselijk! Achteraf blijkt het een verkeerde keuze. De oranje paaltjes vormen geen wandelroute, maar juist een verbindingsroute tussen meerdere andere wandelroutes – hoewel hij gewoon wel weer bij Tjaarda uitkomt. Deze mars leidt niet over romantische bospaadjes, maar veeleer over nuchtere asfaltwegen langs bospercelen. Eigenlijk komt me dat ook wel goed uit; in bossen verdwaal ik altijd subiet; ik erger me bij voorbaat al helemaal gek bij het vooruitzicht, de wandelpaaltjes uit het oog te verliezen. Je kunt bovendien in een bos geen fraaie landschappen fotograferen, doordat er overal bomen in de weg staan.

Tsja, inderdaad, ik kan er ook niet veel anders van maken.

 

Wat ik nou bij die belvedère doe, met mijn gektevrees, weet ik ook niet. Hij is opgetrokken van gewapend beton, maar ziet er gammel uit, hoewel hij toch al 84 jaar overeind staat. Het gevaarte is zo’n 30 meter hoog, inclusief het heuveltje waarop hij gefundeerd is. Staat hij nou uit het lood, of lijkt dat maar zo?

9 à 10 trappen, zo te zien, voeren naar een platform met een laag leuninkje. Ik begin te klimmen en word na de derde trap al door een duizeling overvallen. Uitzicht is hier ook nog niet; alleen het platform torent boven de bomen uit. Ik neem ook de vierde trap nog, maar hoor mezelf halfluid zeggen: ‘Jezus Christus, ik wil naar beneden’, en daal dan toch maar weer af.

Meer mensen vinden het een eng ding. Ik zie heel wat wandelaars het halfversleten bordje ‘BETRE EN OP EIGEN RISIC !’ negeren, onderaan de eerste trap, en de krijtletters ernaast: ‘Doodvallen eigen schuld’. Iedereen neemt welgemoed de eerste trappen. Maar weinigen verschijnen op het platform.

Niet ver daarvandaan staat die bel zonder verdere vedères. Het is een klokkenstoel op een oud begraafplaatsje, met aan de voet ervan de grafkelder van de familie Van Limburg Stirum.

De rest is terugweg, feitelijk. Ik loop terug naar station Heerenveen; nog een tippel van een dik uur voor de boeg. De zon neigt naar de einder, maar staat nog fel te branden. Het was een mooie dag, al heb ik niet overal iets moois gezien.

Niet ver van de kruising met de H. Hebbesstraat loopt een bejaarde, blinde man met zijn geleidehond in de zon te kuieren. Twee jongetjes van een jaar of vijf spreken hem aan. ‘Mogen we de hond aaien?’Het mag: ‘Hij doet niets, hoor!’ De hond laat zich gewillig bekloppen.

‘Nou wou ik u toch wat vragen’, zegt het ene jongetje; hij is zo iemand die graag het naadje van de kous weet. ‘Bent u nou eigenlijk doof of blind?’

Ik schiet in de lach. De eerste dovengeleidehond ter wereld – en ik ben helaas vergeten, een foto van dit curiosum te nemen.

Daarmee zit mijn bezoek aan Heerenveen er al weer op. Ik dineer in Joure, mijn heitedorp, opnieuw in een filiaal van die vermaarde restaurantketen. Het is restaurant La Grande Bouffe. Het is gevestigd in het gelijknamige motel, vlak bij de rotonde aan de rand van het dorp. De twéé rotondes, moet ik zeggen, er is een heel grote, en pal daarbovenop een veel kleinere; een raderwerk voor automobielen. En voor bussen: Joure zit erg dik in het streekvervoer, voor een toch bescheiden dorp met 13.000 inwoners.

Er is ook een bibliotheek in La Grande Bouffe. Daar kun je een intiem feest geven met maximaal 20 gasten, of een vergadering houden, zegt de website. Lezen kun je er misschien ook wel, al is hij daarvoor niet in het leven geroepen.

Het meubilair in de eethal is compleet nietszeggend; houten tafels in stijlloze stijl, niet oud, niet nieuw, niet mooi, niet lelijk. Al het meubilair is te koop. Geen levertijd, je kunt je eettafel na het diner meteen in je bestelauto laden. Plus de affreuze kroonluchter, die onder je ogen van het plafond geschroefd wordt.

Hier gezeten snap ik eindelijk, waarom ik op die twee reisdagen al de tijd gedacht heb dat ik al eens eerder in Heerenveen geweest ben. Dat komt namelijk doordat het werkelijk zo is. Maar ik had alle reden om het te verdringen. Het was namelijk tijdens een adviesraadvergadering van ROVER, die plaatsvond in een busgarage van de FRAM. De enige adviesraad in de geschiedenis die door mij werd voorgezeten. Het was in 1993; zo’n soort priemgetal. Ik heb er nog over geschreven, ook al weer negen jaar geleden.

En nu ik dit tik, snap ik ook, waarom ik in Wolvega steeds over mijn schouders heb gekeken of niemand me op de schouders zou tikken. Daar woonde namelijk die kerel die me de dampen aandeed tijdens die vergadering.

Dat is allemaal weer opgehelderd. In La Grande Bouffe kun je desgevraagd bepaalde 'bijlagen' krijgen bij je al zo copieuze diner ('bijlagen', een stadhuiswoord dat ik op een vrije dag eigenlijk niet wil horen). Verder spuit de sprinklerinstallatie dagelijks om 19:30 uur slagroom. Een avondwandeling door Joure, dat trek ik daarna echt niet meer. Het regent bovendien; ook deze dag verloopt niet geheel droog.

Ik loop naar de Qlinerhalte, bij de rotonde, en neem de bus richting Lelystad, in de zekerheid dat het Qlinernet nooit een stroom-, sein- of wisselstoring zal krijgen. Daar komt de kjoelainer al aan. Dit is voor deze keer het einde van de flauwiteiten.

30 september 2008
Frans Was (hier op donderdag 21 augustus en dinsdag 9 september 2008)


La Grande Bouffe

 

Joure: mijn vader en Douwe Egberts zijn er geboren. Het laatste willen ze weten, ook.

 

 

en niet daar!



© Frans Mensonides, Leiden, 2008.


<< naar thuispagina Frans Mensonides