Erudieteling draaft door; Gedoemd tot kwetsbaarheid van Geert Mak


In vervlogen eeuwen waren pamflettisten de – meestal anonieme - opinion leaders die in moeilijke tijden het volk voorgingen. Tegenwoordig plaatsen bekende schrijvers pontificaal hun naam op het kaft van hun vlugschrift om dit het benodigde gezag mee te geven (en ook wel om de verkoopcijfers op te krikken). Maar heeft het pamflet werkelijk nog iets te betekenen in de moderne tijd, met al zijn kranten, al zijn opiniebladen, al zijn actualiteitenrubrieken, alle deskundologische docter-Clavans op de beeldbuis en alle weblogs die vele BN’s en BV’s menen te moeten bijhouden? Worden pamflettisten opnieuw onze leidslieden in een verwarrende tijd? En zo ja, moeten we daar blij mee zijn? Geïnspireerd door deze vragen, en andere die misschien nog bij me zullen opkomen, bouw ik in deze zomervakantie een reeksje van vier à vijf recensies van moderne pamfletten. Dit is deel twee; eerder verscheen een recensie van Thomas Rosenbooms Denkend aan Holland.


Oorlogen, godsdiensttwisten, volksoproeren, politieke veten: zulke gebeurtenissen veroorzaakten in de gouden eeuwen van het pamflettisme altijd een hausse in het verschijnen van vlugschriften. Wie zo’n ‘libel’ kocht, had meestal een brok pure dynamiet in handen. Uit die vaak slordig, op slecht papier gedrukte werkjes woei de geur op van agressie en strijd - maar soms ook die van pure angst en wurgende onzekerheid. Er kleefde soldatenbloed aan, of de modder waarmee de reputaties der meest aanzienlijken werden bezwadderd; er klonk straatrumoer uit op, of anders wel gebulder ex cathedra.

Als de moord op cineast en columnist Theo van Gogh op 2 november 1604 had plaatsgevonden, en niet vier eeuwen later, dan zou dat feit ongetwijfeld goed geweest zijn voor een stuk of 150 pamflettitels, met graagte aan de man gebracht door boekverkopers en met enthousiasme uitgevent door marskramers. Nu waren het er wat minder. Eén van de meest opvallende geschriften was Gedoemd tot kwetsbaarheid van Geert Mak (1946), die gedurende het afgelopen decennium furore heeft gemaakt met sterk persoonlijk gekleurde folianten over de geschiedenis van de 20ste eeuw. Zijn Hoe God verdween uit Jorwerd werd een bestseller, en het Friese plaatsje uit de titel een waar bedevaartsoord.

 In de nasleep van de moord op Van Gogh waagde Mak zich op het gladde ijs van het pamflet. Gedoemd tot kwetsbaarheid verscheen in februari 2005 op de boekenmarkt.

In het openingsfragment van het 95 pagina’s en zeven hoofdstukken tellend geschrift (kort voor Mak’s doen, maar lang voor een pamflet) blikt de auteur terug op de rumoerige weken na de moord, en vooruit naar de latere geschiedschrijving:

Hoe kunnen wij deze geschiedenis ooit aan onze kleinkinderen vertellen, het verhaal over die laatste maanden van 2004? Wat zullen we ons herinneren? Het doorstoken lichaam in de Linn æ usstraat? De kelders die opengingen? De almaar bewegende lippen van politici en intellectuelen? De stilte in de stad? De toon, de nieuwe toon die opeens was gezet?

Waar moet ik beginnen?

Diepe afschuw en verontwaardiging heeft de moord ook bij Geert Mak gewekt, maar hij sluit zijn ogen desondanks niet voor de nare trekjes van de vermoorde, die vrijheid van meningsuiting graag opvatte als een vrijbrief voor belediging. Eén van de vele nuances die niet iedereen wilde zien in die novemberdagen. Na de moord ‘gingen […] de kelders open’; de onderbuiken, had Mak ook kunnen schrijven. Waar de doorsnee-Amsterdammer nog enigszins nuchter reageerde, gewend als hij was aan de godsdiensttegenstellingen en de invasies van vreemdelingen die het leven in zijn stad altijd al bepaald hadden, gingen steeds meer intellectuelen, politici en journalisten zich te buiten aan pure polarisatie.

Van Gogh’s moordenaar Mohammed Bouyeri behoort in Mak’s visie tot een hyperkleine minderheid van hypergevaarlijke Moslimfundamentalisten. Desondanks werden de bijna één miljoen Islamieten in ons land over één kam geschoren, en kwam er geen einde aan de uitingen van onbegrip en haat tegen degenen die door Van Gogh consequent ‘geitenneukers’ waren genoemd.

Mak bezocht in die woelige dagen een wetenschappelijke discussieavond aan een van beide universiteiten in de hoofdstad. Er werden wijze dingen gezegd over de kwestie, maar de schrijver vond van zulke geleerde debatten niets terug in de media. Daar werd de opinievorming gedomineerd door de ‘handelaren in angst’ die het vuurtje onder de Islamieten oppookten, in plaats van de tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen met de mantel der liefde te bedekken. Dat laatste noemt Mak ‘wegkijken’; polderen zou je het ook kunnen noemen; we zijn er eeuwenlang heel goed in geweest, overigens – zo geeft Mak toe - vooral ter bescherming van ons koopmanschap, die niet kan floreren als de handelspartners vechtend over straat rollen.

Zelf kijkt Mak bepaald niet weg van de tegenstellingen in de nadagen van 2004. De auteur lijkt in een valkuil gestapt waarin ik ook sommige van zijn collegae uit de Gouden Eeuw heb zien terechtkomen: olie op de golven willen gooien, en diezelfde olie uiteindelijk op het vuur doen belanden. De normaal zo erudiete en zorgvuldige Mak laat zich hier en daar aardig meeslepen door zijn eigen kalmte en relativisme.

Het punt waar Gedoemd tot kwetsbaarheid definitief de bocht uitvliegt, is niet moeilijk aan te wijzen. Het is in het vijfde hoofdstuk, dat begint met een Servische kennis van Mak, die rond 1990 door gewiekste propagandisten werd opgezet tegen zijn buren en goede vrienden: de Kroaten. De gevolgen van de hetzes op de Balkan hebben we allemaal via de media kunnen meebeleven; die tegen de Islamieten in het Nederland van 2004 zullen ons op een vergelijkbare wijze gaan opbreken. Nu is het voor Mak nog maar een kleine stap om te wijzen op enkele overeenkomsten tussen Van Gogh’s en Hirsi Ali’s anti-Islamitische rolprent Submission Part 1 en Goebbels’ nazi-propagandafilm Der Ewige Jude.

Dat Mak bij het schrijven van Gedoemd tot kwetsbaarheid gedreven is door de beste bedoelingen, is voor mij boven twijfel verheven. Zijn geschrift is ingegeven door diepe verontrusting en angst:

Ik liep langs de Weesperstraat in mijn eigen stad, een kale kantoorallee. Ik zag diezelfde straat voor me, twee generaties geleden, een smalle, volkse, drukke winkelstraat […]. Al die mensen die daar rondliepen, waren vermoord, tachtigduizend alleen al in Amsterdam, en het was allemaal begonnen met taal, woorden, kreten als ‘nationaal’, en ‘zuiver’, en ‘zij’, en ‘ons’. Mochten we ons dat nog herinneren? Mocht ons dat nog een beetje voorzichtig maken bij alles wat we uitkraamden?

Maar het is ook wel begrijpelijk, dat wat Mak in zijn bezonnenheid zelf allemaal uitkraamde, heftige irritatie gewekt heeft. Naar aanleiding van Maks pamflet kwam een vrij hevig debat los. Op Internet alleen al zijn volgens Google circa 700 pagina’s gewijd aan het geschrift van de auteur die trouwens zijn eigen website in de hij-vorm laat vullen door zijn uitgever. Natuurlijk kreeg de trouwe lidmaat van de linkse kerk zware kritiek over zich heen vanuit de rechtse hoek. Verder werd hem alles voor de voeten geworpen wat vredesduiven en –haviken doorgaans voor de voeten geworpen krijgen: naïviteit, heulen met de vijand (i.c. de Islam), gebroken-geweertjesmentaliteit. Bijval was er echter ook, en zeker niet alleen van de zijde van Islamieten.

Vanuit de media, die door Mak al te gemakkelijk verantwoordelijk gehouden werden voor de anti-Islam-hetze, kwamen ook tegenstemmen. Journalist Carel Brendel sloeg in de grootste kwaliteitskrant van Nederland (AD; 14 maart 2005) terug met een heus tegenpamflet, bewust of onbewust gegoten in een klassieke pamfletvorm: de vragenlijst. In een reeks van 50 lastige, suggestieve en retorische vragen aan Mak wees Brendel de auteur niet alleen op enkele grove slordigheden en onjuistheden in het aangedragen feitenmateriaal, maar verweet hij hem ook volstrekt ongenuanceerde uitlatingen over de ‘handelaars in angst’. En wat je zegt, ben je zelf:

‘Meningen gingen de plaats innemen van feiten’. Dat slaat misschien op uw boekje, maar geeft u eens concrete voorbeelden hiervan?

De reactie van Mak op dergelijke kritiek, ‘Alle discipline, waarmee ik andere boeken geschreven heb, heb ik hier losgelaten’, was zwakjes en al te koeltjes. Hij is overigens in een tweede pamflet, dat hier buiten bespreking blijft, nog op de kwestie teruggekomen.

De emotionele toonzetting van Gedoemd tot kwetsbaarheid en de overspannen vergelijkingen met de propagandamachine van Goebbels hebben niet veel bijgedragen tot wat Mak wenste: een beschaafd debat onder de intellectuelen, politici, wetenschappers en deskundigen die in zijn ogen vermoedelijk altijd het laatste woord, en dan nog liefst een eensluidend woord, moeten hebben. Mak draaft in Gedoemd tot kwetsbaarheid flink door; hij heeft daarmee zijn reputatie van serieuze wetenschapper op het spel gezet – maar heeft tenminste wel een echt pamflet afgeleverd!

Frans Mensonides
12 augustus 2006


© Frans Mensonides, Leiden, 2006


<< naar thuispagina Frans Mensonides