De digitale reiziger (68b). Ruimte voor de zon (2):
Hengelo, Bad Bentheim en Almelo


 

<<< Lees eerst deel 1

Op woensdag 19 oktober 2011 verzilverde ik mijn laatste Albert-Heijn-dagkaart, in de zomer in te optimistische aantallen aangeschaft. Ik deed een ronde langs enkele vernieuwde stations, één in aanbouw (als je het een station mag noemen), één nieuwe halfslachtige spoortunnel en één nieuwe stoptreinserie. Op een en dezelfde dag bezocht ik Alphen aan den Rijn, Arnhem, Hengelo, Bad Bentheim (zelfs in Duitsland) en Almelo. Boskoop Snijdelwijk had ik de week daarvoor al gedaan.

Gezien wisselvallig, doch overwegend slecht weer, kwam ik nergens verder dan 750 meter hemelsbreed van het spoorwegstation. Ik doe verslag in twee delen, waarvan dit het laatste is.

 

De onderste helft van station Hengelo is indrukwekkender dan de bovenzijde. De ruimte onder de sporen is onlangs verbreed en voorzien van nieuwe roltrappen en liften. Maar er is meer aan gedaan dan verbetering van de toegankelijkheid alleen. De onderaardse gangen zijn voorzien van glazen wanden met verlichting in psychedelische kleuren. Mensen hebben in deze Tartarus vreemde spookgezichten, een beetje apart, maar het hééft iets.

Het busstation is sinds mijn vorige bezoek verplaatst van de voor- naar de achterzijde van het station. Tegen een achtergrond van in aanbouw zijnde kantoorpanden staan bussen van Twents nat te worden van de plensregen. De voorzijde wordt tot komende zomer verbouwd tot iets wat ‘mooier, gezelliger en praktischer’ genoemd wil worden.

En gebeurt er in Hengelo nou ook nog wat aan het perron, toch het wichtigste gedeelte van een station? Ik heb er niets over kunnen vinden. Het bestaat in Hengelo nog steeds uit dat ene eindeloze eilandperron met aan de noordzijde een zakspoor. Daar vertrekken de boemels naar Bad Bentheim en in het daarvoor geëigende seizoen ook de carnavalstreinen naar Oldenzaal. Het is nog altijd die naoorlogse betoncreatie van spoorwegarchitect H.G.J. Schelling, een zuster van de stations in Zutphen, Enschede, Leiden en Arnhem, met het lelijke vierkante torentje dat in die laatste twee steden al lang kennis heeft gemaakt met de slopershamer.


Ik had gehoopt op het station een knappe lunchgelegenheid aan te treffen, maar moet genoegen nemen met de zelfbedienings-Kiosk en een plekje op een oncomfortabel ijzeren zitmeubel in een wachtruimte om het gekochte brood op te eten. Die wachtkamer heeft een slechte akoestiek (maar ik was niet van plan, er iets tegen iemand te zeggen), maar de kachel brandt er ten minste.

Er hangen grote foto’s aan de wand van vroeger: één van dit station in de stoomtijd en een in de vroege jaren 60, met een Mat’36-trein langs het perron en beneden enkele TET-bussen die toen modern waren. In die tijd ben ik zelf een keer in Hengelo geweest, waar mijn oom en tante toen woonden. We logeerden in Deventer, bij oma, gingen met de trein naar Hengelo en zaten daar in een tuintje aan de voet van een portiekflat. Het was warm en zonnig. Mijn vader was er nog bij, al ben ik daar niet eens helemaal zeker van. Ik kreeg ranja in een klein, kleurig plastic bekertje. Meer weet ik er niet meer van. Het moet in 1960 geweest zijn, als het geen 1959 was.  Daarna zelden een verlangen in me op voelen komen naar een bezoek aan deze Twentse stad. Ook vandaag zal ik weer niet verder komen dan het station.

Ik wil namelijk door naar Bad Bentheim, weer of geen weer. Ik was er op die gedenkwaardige eerste mei 2009, met een retourtje Grens – Bad Bentheim ,waarvan ik niet meer weet, waar ik het gekocht heb. Je kwam er toen eens per twee uur met de internationale trein Schiphol – Berlijn.

Sinds december 2010 rijdt daarnaast, als experiment voor de duur van 3 jaar, elk uur een Syntus-Buffel Hengelo – Bad Bentheim. Inderdaad: een dieseltreintje onder een stroomdraad. Hij vertrekt om 35 minuten na het hele uur uit Hengelo en om 10 uit Bad Bentheim, stopt alleen in Oldenzaal en niet op Hengelo Oost, en geeft aan beide zijden goede aansluitingen op treinen die dieper hun eigen land in rijden.

Deze Grenslandexpress rijdt in opdracht van de provincie Overijssel, Regio Twente en Landesnahverkehrsgesellschaft (pffff!) Niedersachsen. De lijn wordt geëxploiteerd door Syntus en Bentheimer Eisenbahnen, die verder alleen rijden op de goederenlijn naar Coevorden.

Abonnementen zijn verkrijgbaar bij Syntus. Losse enkeltjes en retourtjes koop je onderweg bij de conducteur, die nostalgisch is uitgerust met een geldtas en uitscheurboekjes met papieren kaartjes.

De Buffel wordt via de omroep aangekondigd als stoptrein Oldenzaal, alsof men Bad Bentheim niet wil kennen. De rit trekt nog best wat klanten, maar die stappen bijna allemaal uit in Oldenzaal, dat ook nog twee keer per uur bereikbaar is met de stoptrein uit Zutphen.

Ik ben, met mijn HEMA-kaartje, alleen een retour Oldenzaal – Bad Bentheim verschuldigd. Op de heenweg komt de conducteur niet langs, en reis ik ongewild zwart. Had ik hem voor de rit moeten waarschuwen? Ik loop door de trein om hem te zoeken, maar vind slechts mijn enige medepassagier, een internationale scholier van een jaar of veertien, met schooltas. Dat belooft niet veel goeds; dit treintje zou na die drie jaar wel eens meteen opgedoekt kunnen worden, als onrendabel.


In Bad Bentheim stopt de Buffel langs een heel laag perronnetje. Geen probleem voor de Internationale treinen, waarvan elke deur is uitgerust met een trap tot op perronniveau. Wel een probleem voor een Buffel, met een hoge afstap. Daarom gebeurt na aankomst van de trein het volgende: de deuren blijven aanvankelijk gesloten. De conducteur (die bij Syntus liever servicemedewerker heet) rolt een soort vliegtuigtrap naderbij, maar dan lager en platter, die gereed staat op het perron. Een ijzeren plateau dat met een pedaal omhoog gepompt moet worden tot deurhoogte. En dat vier keer; een Buffel heeft vier deuren en er staan dan ook vier van die plateaus klaar.

Pas daarna klappen de deuren open. Heb je in die tijd met lede ogen je aansluitende trein naar Bielefeld zien wegrijden - die ook maar eens per uur rijdt - dan biedt Syntus je daarvoor bij voorbaat in twee talen excuses aan; er hangt een zeer uitgebreid plakkaat over op de balkons. Maar reclameren kun je niet; en ook niet zo maar de trein uit springen, voor eigen risico op enkelbreuken. Het is nu eenmaal voorschrift, en voorschriften zijn nog voorschriften in de Heimat.

En zo sta ik, op zo maar een herfstdag, ineens in het buitenland. Ik zou de grond onder die ijzeren trap kunnen kussen. Raar idee, maar het komt door de vorige paus, die ook in elk land waar hij de vliegtuigrap afdaalde, meteen een hap aarde nam. Ik krijg er in ieder geval een feestelijk vakantiegevoel van, hoewel het maar Bad Bentheim is, net als Selfkant een Nederlandse kolonie met een Nederlands verleden, en hoewel het drenzerig regent.

De Sonnenstudio op de grote verkeersweg naar het centrum brengt me even in verleiding; zou ik hier dan het ruime uurtje doorbrengen dat ik in Bad Bentheim gepland heb? Maar nee, ik stap dapper door, door het Slotpark waar een paar beparaplude vrouwen met hun hond lopen te wandelen, naar het culturele uitstapje van deze dag, het Sandsteinmuseum Bad Bentheim. Dat kasteel heb ik vorige keer al bewonderd, en het moet bij deze weersomstandigheden geen pretje zijn om er rond te wandelen.

Het museum ligt aan de voet van die immense burcht, is gevestigd in een oud vakwerkboerderijtje met moderne aanbouw, en heeft een bescheiden omvang; hier kan ik wel drie kwartier doorbrengen.

Dat doe ik dan ook; als enige bezoeker. Ik leer veel over dat wonderlijke bouwmateriaal dat hier gedolven wordt; dat gelige, poreuze, bros uitziende gesteente waarvan ze kerken maken die wonderlijk genoeg met gemak negen à tien eeuwen blijven staan. Het wordt ook ongeveer al net zo lang gewonnen in Bad Bentheim en Gildehaus, een dorp hier vlak in de buurt. Echte kenners zien in één oogopslag het verschil tussen Bentheimer en Gildehauser zandsteen.

125 miljoen jaar geleden bestonden wij mensen nog niet, Kaaskoppen noch Moffen, en stroomde de Noordzee tot diep in wat toen nog geen Duitsland heette.  De Bentheimer zandsteen ontstond als sediment op de zeebodem en verdween diep onder de grond; de zee (om een lang verhaal kort te maken) werd land; dat plooide op onder invloed van allerlei onnavertelbare geologische processen, en zie: de steen kwam in deze streek aan de oppervlakte.

Je maakt er dus mooie kerken van; in Duitsland zelf, in Twente, maar ook in het westen van Nederland tref je ze aan. Die grote burcht is er ook uit opgetrokken. En verder diende het als bouwmateriaal voor huizen, muren, vloeren, schouwen en schoorstenen, waterpompen, wapenschilden en ook beeldhouwwerken.

De poreuze steen hield verder ook grondwater en aardolie vast, die hier gewonnen konden worden. De Bentheimer zandsteen was dus goud waard, maar helaas niet voor de steenkloppers, die rond 1850, de bloeitijd van de Bentheimer zandsteenhandel, slechts 10, 12 of 14 Nederlandse stuivers dagloon konden toucheren. Dat bedrag werd betaald naar anciënniteit. Maar het aantal dienstjaren liep bij de meeste ‘Kuhlenkerle’  niet erg hoog op. Meestal kreeg men na een decennium of twee in die steenmijnen last van stoflongen, bloedspuwingen en de gevolgen van drankmisbruik.

In Gildehaus haalde in die tijd bijna de helft van de steenkloppers zijn 35ste verjaardag niet, terwijl de doorsnee-boer uit die plaats, die zijn brood toch ook niet verdiende met spuugslikken, pas rond zijn 70ste stierf. Schrijnende statistieken; twee cijfers zeggen soms meer dan duizend woorden. Tegenwoordig is er nog één mijn open, waar gewerkt wordt onder de meest strenge ARBO-voorschriften. De eens zo populaire zandsteen wordt voornamelijk nog gebruikt door beeldhouwers.


Behalve over dit fascinerende stenenverhaal loop ik ook te peinzen over de vraag, waarom een mens zich opgelaten voelt als hij (bijna) alleen in een trein zit of in een museum rondloopt. Je hebt het gevoel dat zo’n grote, zware trein alleen voor jou op weg is, en zo’n museum speciaal voor jou open is. Maar dat is helemaal niet rationeel. Die trein zou ook gereden hebben als ik er niet was ingestapt, en die bejaarde vrijwilliger van het zandsteenmuseum zou ook van 13:00 -17:00 achter de kassa gezeten hebben als ik er niet was binnengelopen.

Typisch een onderwerp voor een sociaal-psycholoog om op te promoveren aan de Katholieke Universiteit Tilburg. Een lege trein die echt schudt, en een leeg museum nagebouwd in een laboratorium. En dan allerlei dingen vragen en meten aan de proefpersonen. Met na tien jaar experimenteren de conclusie dat een mens zich dan inderdaad opgelaten voelt, maar dat helaas nog steeds niet bekend is, waaróm. Daarvoor is meer onderzoek nodig, en bovenal meer subsidie.

Wat ik ook niet snap: waarom ik in dit tweetalige museum de neiging had, zowel de Duitse als Nederlandse teksten te lezen; volstrekt overbodig.

Tegenover het museum zie ik wat men hier op zondagmorgen doet als in die zandstenen kerken de dienst is afgelopen. Dan is het vanaf 12:00 de broek op de vreethaak in het restaurant; Spanferkel / speenvarken zum Sattfressen / totdat je barst. Vegetariërs moeten geen leven hebben, in dit land.

Omdat het nog lang geen 10 óver is, loop ik nog een rondje door Bad Bentheim, en zie een bus met een open aanhangwagen voor fietsen, die met een Neerlandisme ‘Fietsenbus’ heet. Het voetgangerslicht blijft minutenlang op rood op het drukke kruispunt bij het station, het is vermoedelijk defect, ik steek nu toch maar over, hoewel ik zoiets in Duitsland liever niet doe, zie dat het nu ineens al 7 óver is, trek een sprint naar het station, om daar te constateren dat de trein er helemaal nog niet staat; pas heel in de verte komt hij aanrijden. Er staan zeven mensen klaar voor de rit naar Hengelo, meer dan op de heenweg, maar verre van indrukwekkend.

De conductrice pompt als een bezetene om die vier plateaus snel op de juiste hoogte te krijgen, maar de aansluiting naar Bielefeld is toch niet meer haalbaar; die trein is al lang weg.

Op de terugweg koop ik eerlijkheidshalve een retourtje bij haar. Ik krijg zelfs nog korting op dit Duitse traject, waarbij ik op mijn woord geloofd wordt als ik zeg dat ik een NS-kortingskaart heb. De tarieven zijn laag, en de OV-chipkaart is op deze trein taboe; daaraan zal het niet liggen dat deze lijn vooralsnog geen succes is. Duitsers en andere buitenlanders mogen trouwens niet eens een Nederlandse persoonlijke chipkaart kopen, zelfs al wonen ze in Bad Bentheim.


In Hengelo neem ik de Intercity naar Almelo om die spooruitgraving vast te leggen, gebouwd onder de naam Almelo Verdiept. De afzink daarvan begint meteen ten oosten van het station, ter hoogte van hypermoderne kantoorgebouwen. De ongeveer een kilometer lange tunnelbak werd aangelegd in de periode 2006-2009. In die tijd lag er een enkelsporige noodverbinding tussen Almelo en Almelo De Riet, die ik zag die keer dat ik naar Borne ging in een oude, heel aardige reeks op deze site.

Er rijden twaalf treinen per uur door die bak, maar als ik met de camera in de aanslag sta, natuurlijk net een hele tijd geen een. Ik sta bij een stoplicht dat doet wat Herman Finkers altijd zegt dat ze in Almelo doen: beurtelings op rood en op groen springen. Maar ik zou hem niet durven naspreken dat er verder niets voorvalt in Almelo.

Eerst wordt ik bijna aangereden door een man die slingerend en zeer traag langsfietst,  een vent met een schurftige profetenbaard en een woeste, waanzinnige blik in de ogen. Even later loopt een haveloze man langs met aan een riem een hele grote, vieze, enge hond. Weer wat later zie ik in een zijstraat drie schamele luyden een Opel Kadett uit 1966 voortduwen, met veel gekreun en gesteun. ‘Godverdomme, récht sturen!’, wordt geroepen tegen de man die achter het stuur het kwartet complementeert. Dan passeert eindelijk een trein.

Ik was van plan, door te lopen naar De Riet. Maar de naar de horizon dalende zon wordt verduisterd door vette, zwarte wolken die op komen zetten vanuit het noordwesten. Het gaat straks weer eens een keertje regenen. Ik keer terug naar het station.

Einde van een verhaal dat zich afspeelde in en om stations. Dat het je desondanks, of juist daardoor toch heeft kunnen boeien, is de hoop van

Frans Mensonides
13 november 2011
Er geweest: woensdag 19 oktober 2011


Achter station Hengelo

 


© Frans Mensonides, Leiden, 2011.