Ik bracht een minivakantie door in het noorden des lands, mede om kennis te maken met de Spurt. De dieseltrein van die naam heet eigenlijk GTW, is afkomstig uit de Zwitserse fabrieken van Stadler en wordt momenteel geïntroduceerd op alle Arriva-spoorlijnen in Groningen en Friesland.
Wim Scherpenisse reisde mee naar het Oost-Friese (dus Duitse) Leer en naar Buitenpost, waarvan ik maar niet kan onthouden of het in Groningen of Friesland ligt. Zelf bezocht ik ook nog Sneek. Verslag over dat alles in twee delen, waarvan dit het eerste is.
Natuurlijk ging de introductie van de Spurt gepaard met de in OV-land even onvermijdelijke als onbegrijpelijke problemen. In november 2006 had de lijn Groningen – Leer de eer van de primeur. Al snel bleken er troebelen te zijn met de automatische uitschuiftreden bij de deuren. Die schoven wel uit, dat was het probleem niet, maar ze sloten op sommige stations niet aan op de perronrand. De perronhoogte was namelijk juist aangepast aan die treden, waarvan ze de specificaties niet goed hadden gelezen; Zwitsers is altijd een lastige taal, die lang niet al onze landgenoten beheersen.
Toen dat was opgelost, ontstond er een ander probleem, een luxeprobleem. De comfortabele Spurt was binnen korte tijd zo populair geworden, dat de treinen overvol raakten. Vanuit de richting Nieuweschans moesten ze soms de laatste drie stations (Hoogezand-Sappemeer, Martenshoek en Kropswolde) overslaan omdat er geen kip meer bij kon. De reizigers die op die stations wilden uitstappen, waren daar ook niet verguld mee; die moesten nu omreizen via Groningen, zodat de trein terug ook weer voller werd dan nodig was.
Natuurlijk verlangde iedereen langs die lijn meteen terug naar de walmende, grommende wadlopertjes, die de noordelijke nevenlijnen een kwart eeuw lang bediend hadden. Maar daarvan waren er een stel verpatst aan Veolia, die er sedert 10 december 2006 goede sier mee maakte op de spoorlijn Nijmegen – Roermond. Dat gaf weer aanleiding tot een ander OV-drama: die wadlopers, die met wind mee en heuvelaf met pijn en moeite 95 km/uur halen, waren daar te traag om volgens dienstregeling te kunnen rijden. Ik sprak laatst een treinreizigster uit Venray; die was erg, erg blij met die afdankertjes.
Op de lijn Groningen – Leer werden langere Spurt-treinen ingezet; de overige lijnen moesten daardoor iets langer wachten op hun Spurts. Ruim een halfjaar later laten de overige noordelijke nevenlijnen nog steeds een bont beeld zien van buffels, Spurts en een enkele overgeschoten wadloper. Pas in september is de hele Spurt-operatie voltooid. GTW, de officiële naam van dit paradepaardje, associeer ik overigens met de Geldersche TramWegen uit mijn jeugd – waarbij ik moet aantekenen, dat die toen niet meer met trams reden; zo oud ben ik nu ook weer niet. Maar het betekent: GelenkTriebWagen: geleed, gemotoriseerd voertuig.
Op het traject Groningen - Nieuweschans rijden twee treinen per uur, elk in aansluiting op de Intercity´s uit de Randstad. Eens per twee uur, 25 minuten na elk even uur, rijdt de trein door naar Leer. Daar blijft hij dan ruim drie kwartier staan en vertrekt 24 minuten na het even uur. De laatste gaat om 20:24 uit Leer.
Bij het NS-loket kun je een kaartje naar Leer kopen tegen internationaal plundertarief. Bij de buurman, de Arriva-shop, betaal je 15 euro voor een retourtje, ongeacht of je wel of geen kortingskaart hebt; een heel schappelijke prijs.
We hebben nog even voordat de trein van 10:25 vertrekt, en bewonderen het nieuwe stationsplein van Groningen. Het is een meter of wat omhoog gebracht. Onder een grijze betonvlakte bevindt zich nu een fietsenstalling en een systeem van fietspaden. Het hagelwitte beeld van het Peerd van ome Loeks komt niet goed meer uit de verf tegen dat beton, terwijl het vroeger zo mooi afstak bij het weitje waarop het stond. Bovendien vloekt dat betonnen gevaarte lelijk met die mooie laat-19e-eeuwse gevel van het station. Een weinig geslaagd geheel; er zijn toch weinig stationspleinen die echt mooi zijn.
De Spurt dan maar. Er waren hier en daar in het noorden klachten van omwonenden over het stationair draaien van de motor, maar ons valt vandaag vooral zijn geruisloosheid op. Ik herinner me nog de Blauwe Engels van logeerpartijen in Hoogezand in de jaren 60 en 70. Ik hoor die dingen nog door het dorp ronken, een walm van smook uitbrakend; je kon hem met het oor volgen op zijn hele route door het dorp, ook al zat je een kilometer van de spoorbaan.
Er zijn Spurts met drie geledingen en met vier. In beide gevallen is de kortste geleding gereserveerd voor het motorblok. Daardoor heb je in de rest van de trein geen last van geronk en stank. Je kunt ook gewoon door die motor heenlopen. Er is een gang door. De wanden voelen heet aan; je voelt de aanwezigheid van die paardenkrachten aan de andere kant van het staal.
We worden welkom geheten en ons wordt een aangename reis toegewenst, niet alleen in het Nederlands, maar ook in Duits waarop volgens Wim qua uitspraak en grammatica wel het een en ander valt aan te merken. Ik hoor zulke dingen niet. Ook niet als ze uit mijn eigen mond vloeien. Ik zal zelf straks in een broodjeswinkel in Leer een bok schieten door te vragen: ´Darf ich zahlen?´Dat is in Duitsland doorgaans evenzeer toegestaan als in Nederland, maar die vraag schijnt in Duitse oren volkomen belachelijk te klinken.
Op het perron staan veel gezinnen klaar voor vakantiegenot: een dagje Leer (toch buitenland, nietwaar?) of misschien zelfs nog dieper Duitsland in. De gezichten in beginsel vrolijk, de verwachtingen gespannen, al werkt het weer niet mee.
We vertrekken. De Spurt trekt snel op; hij spuit werkelijk weg. Daar is Euroborg al, het stadion van FC Groningen, waar de Spurts in september gaan stoppen bij een noodperronnetje. Deze stop staat nu alvast al in de dienstregeling van Arriva vermeld.
Een kaarsrecht betonnen fietspad langs het spoor; een kraan die blubber uit de grond schept.
Tien minuten later zien we de regen neerkletteren op het perron van Kropswolde. Beparaplude reizigers zoeken haastig een goed heenkomen.
De Spurt is toegankelijk voor rolstoelers, heeft een standplaats voor fietsen en bezit in tegenstelling tot de LINT’s uit Gelderland, wel een toilet. Daar ben ik wel blij om, want juist vandaag moet ik opvallend vaak pissen. Het komt misschien door het vochtige weer, de verandering van omgeving of de zenuwe van al die toestanden voordat je de deur eindelijk achter je dicht kunt trekken.
Ik ben een paar dagen geleden mijn huissleutels verloren. En ze zijn niet terugbezorgd; ik had er nog wel zo’n net kaartje aangedaan met mijn naam en adres erop, opdat de eerlijke vinder ze gemakkelijk terug zou kunnen brengen. Dat leek me, toen ik ze eenmaal kwijt was, achteraf niet zo’n goed idee. Zelf kan ik nachtelijke insluipers wel aan, maar ik wilde mijn moeder er bij mijn afwezigheid niet mee opzadelen. Daarom moest ik op de dag voor mijn vertrek naar het hoge noorden nog snel even die erkende, gerenommeerde slotenmaker uit Leidschendam laten komen om de sloten te vervangen. En moest ik gauw nog even een sleutel brengen bij degene die een sleutel van ons huis heeft in geval van nood, voor het geval dat er iets zou gebeuren.
Van dat soort toestanden ga je plassen, ook al heb je er dan juist eigenlijk helemaal geen tijd voor. De WC in de Spurt is heel luxueus, met ruimte voor een rolstoel en een alarmknop voor hoge nood, anders dan van sanitaire aard.
´Draaimolentje´, roept een kind in de coupé, als ik weer terug ben. Veel meer dan – inderdaad – een draaiende windmolen is er niet te zien langs deze lange, kaarsrechte spoorbaan door het veen.
Wim heeft in 1998 een verslag geschreven over een reis naar Leer. Sedertdien heeft hij nooit meer gereisd op dit traject, dat hij deprimerend vindt – en daarvoor is wel iets te zeggen, als ik die grote gebergten van donderwolken voortgeblazen zie worden boven die eindeloze vlakten.
Een ander bezwaar vindt hij het grote aantal stops. De sneltrein naar Leer was vroeger een Duitse ´zilverling´, die alleen stopte in Hoogezand, Winschoten, Nieuweschans en Weener: een extra trein bovenop het halfuurspatroon, die toen drie keer per dag reed.
´Nog een molentje.´ Voorbij Zuidbroek takt een zijspoortje af richting Veendam. Elke keer als ik dit punt passeer, schrijf ik over plannen om weer een reizigerstrein naar Veendam te laten rijden. Nu schijnt het er dan toch echt binnenkort van te gaan komen. De baan, die nu geschikt is voor maar 60 km/uur, wordt opgeknapt. Ziehier op YouTube een filmpje van een proefritje met passagiers, vorige maand.
Hoe dichter bij Nieuweschans, hoe desolater het landschap wordt. In een vlakte van vele vierkante kilometers zien we alleen een bomenrug, geteisterd door de elementen; de westkant, die de wind vol van voren krijgt, is iets lager dan de rest. ´Ik zie… ik zag nog meer molenlen´, zegt het kind, worstelend met de meervoudenden in onze taal.
Voorbij station Nieuweschans rijden we meteen de grens over. Evenals die tussen Enschede en Gronau bestaat hij uit een beekje. Verder verandert er vooraleerst erg weinig, zij het dat nu naast de spoorbaan een elektriciteitskabel verschenen is, die in een slaapverwekkend sinusritme in je raam op en neer deint. Toch een verschil: het landschap oogt er iets aangenamer dan aan onze zijde van de grens; net iets meer variatie.
Het ritje verloopt met redelijke snelheid. Het spoor is opgekalefaterd. Bij Wims vorige toch naar Leer stond het op verscheidene plaatsen op verzakken en mocht de trein maximaal 40 km/uur rijden.
We rijden door een paar grote dorpen, waarvan er maar een station heeft: Weener. De spoorbaan gaat hier eerst een poosje pal naar het oosten, maar buigt uiteindelijk naar het noorden af en rijdt dan parallel aan de grens. Leer ligt een kilometer of twintig landinwaarts. ´Héé, dat is nog een trein´, zegt de peuter, ´dat is hele dikke trein´. De volwassenen in de coupe lachen. Wim neemt bijna de hele dag op op zijn nieuwe … ´bandrecorder´, noem ik het ouderwets, maar er zitten natuurlijk geen banden meer in, tegenwoordig.
Leer is een viersprong. Je kunt er naar het noorden, naar Emden, naar het oosten, naar Bremen, en langs de grens afzakken naar het zuiden: Papenburg, Meppen, Münster. Je komt dan langs die proefbaan van de magneetzweeftrein, de Transrapid. Er is er laatst een gecrasht. Dat kon niet, net zo min als met de Titanic, maar is toch gebeurd.
Leer is een goed geconserveerd oud stadje met ca. 35.000 inwoners. Het ligt in Oost-Friesland, een dunbevolkte, wat afgelegen streek in het Duitse Rijk. De mensen praten er Plattdeutsch, althans schijnen dat te doen; de mensen de wij spreken, spreken gewoon Hoogduits. Ze zeggen hier wel, op zijn Gronings: ‘Hoi’ bij een ontmoeting. De namen van plaatsen in de omgeving doen wat Nederlands aan: Tergast, Midlum, Hasselt, Holtland.
Oost-Friezen bezorgen hun Duitse landgenoten heel wat leut. Zoals wij grappen maken over Belgen, en Engelsen over Ieren, maken Duitsers grappen over Oost-Friezen. Het is eigenlijk niet netjes, tegenover je eigen landgenoten, maar ze blijven er toch mee doorgaan. Die moppen zullen ongetwijfeld van zeer bedenkelijk allooi zijn, Duitsers zijn niet befaamd om hun humor.
Verschrikkelijk boeiend is Leer niet. Het is te groot om te zien in 50 minuten, en te klein om 2:50 uur te doen over je wandeling. Wij besluiten daarom, er 4:50 uur voor uit te trekken, anders zit je terug in Groningen weer met zo´n vervelende halve middag.
In Leer wil je de trein niet missen. Vage plannen hebben we om het theemusuem te gaan bezoeken, of één of ander streekmuseum, maar als je daar eenmaal voorstaat, heb je ineens vooral zin om door te lopen.
De weergoden komen ons meteen al te hulp, als we in de stationshal dit alles staan te overwegen. Het is bij onze aankomst opnieuw gaan stortregenen en onweren. De bliksem slaat in in het stationsgebouw en meteen gaan alle lichten in de hal uit. Wij lopen de stationsrestauratie binnen en slaan hier de eerste drie kwartier van ons verblijf stuk. Kan ik ook nog twee keer plassen. Daarvoor kun je, als bezoeker, een gratis Münze halen bij het buffet.
Dan eindelijk op pad met paraplu´s door een nat winkelhart en over een brug heen over een natte rivier. Leer ligt aan een dode zijarm van de Leda, dat zelf weer een zijarm is van de Eems. Even voorbij Leer stroomt de Leda in de Eems.
Op een plein staat een stalletje van AktionTier. Wim laat zich verleiden tot een gesprek dat ongetwijfeld zal uitmonden in een poging, een lidmaatschap of donatie los te weken.
Ik meng me er niet in, wegens gebrekkige conversatiekunst in het Duits en wegens geringe interesse voor het lot van Duitse zieke, zielige en nooddruftige dieren.
Zo onverschillig ben ik niet altijd geweest. Er was een tijd, een jaar of twintig geleden dat ik van mezelf deernis moest hebben met alle levende wezens op aarde die het zwaar hadden. Ik was donateur van natuurstichtingen, van organisaties voor de Derde Wereld. Ik verstrekte aalmoezen aan patiëntenverenigingen, aan wat allemaal niet.
Maar het ging me zo tegenstaan, op den duur. Natuurlijk, uitgerekend als je net een paar tientjes overgemaakt had van je armoedje, las je in de krant dat de directeur van zo´n charitatieve stichting per jaar tonnen en tonnen salaris verdiende, of er zelfs eenvoudigweg met de poet vandoor was gegaan. Of de zielige wezen in Verweggistan, waarvoor men je portemonnee had leeggetroggeld, bleken bijvoorbeeld niet werkelijk te bestaan, of ouders te hebben, zulke dingen. Herinner je je nog die brieven van Foster-wezen, die geschreven bleken door vrijwilligers op het hoofdkantoor?
En dan dat aanhoudende gebedel. Je jaarlijkse bijdrage was op een gegeven moment niet meer voldoende. De maand nadat je hem had overgemaakt, vond je een nieuwe acceptgiro in de bus; deze keer voor een doeluitkering. Vooral natuur- en landschapsstichtingen zijn hier sterk in. Het ging dan om een extra bijdrage voor behoud van het authentieke kooibos rond een bij name genoemde authentieke eendenkooi, diep ergens in een polder langs een rivier, waar geen mens ooit komt. De maand daarop moest je schokken voor de conservering van rustieke boerderijhekken.
Wat me echter nog het meest ging tegenstaan: die telefoontjes. Dan kreeg je iemand aan de lijn die graag een machtiging wilde voor een driemaandelijkse, maandelijkse, zo niet wekelijkse vaste aderlating. Dat was namelijk handiger voor hun administratie. En dat werd je dan voorgelezen door een snotmeid die totaal geen binding had met het liefdadigheidsproduct dat zij aan de man bracht. Die types werken bij een call center, verkopen vandaag wereldleed en morgen lijfrentes en crematieverzekeringen, en hebben targets die ze moeten halen.
In REFLEXXIONZZ! schreef ik eens, dat ze nog wel eens zo brutaal zouden worden om me openlijk te vragen om een legaat (in aflevering 97, d.d. 10 april 2003, waarvan deze uitweiding eigenlijk een reprise is). En wat hoorde ik laatst op de radio? Er was een legatenweek of zo; heeft u al eens gedacht aan een legaat?
Waar zal dit eindigen? Straks word je nog in gijzeling genomen om een vrijwillige bijdrage. Ik vertel Wim straks niet dat ik dit allemaal denk; hij leest het in De digitale reiziger.
De dierenlui hebben Wim losgelaten. Ik vraag hoeveel de schade bedraagt, maar ze hebben alleen maar informatie gegeven. Geld vragen op straat mag niet volgens de APV van Leer, en lid maken ook niet.
Dit wordt niet zo´n verhaal over het 17e-eeuwse raadhuis of het 15e-eeuwse rechthuis, en waarom, en hoe. Leer heeft het allemaal wel, maar noodt niet tot uiteenzettingen. Leer is een stad die Leeg heet. We lopen gewoon rond door de stad, ik fotograferend, Wim met zijn bandrecorder, en we zien wel wat het wordt.
Na een uurtje wat regenachtig rondwandelen, zoeken we een lunchcafé op, maar ontdekken dat dat in Leer niet voorhanden is. Er zijn alleen bierhallen en pizzeria’s. Uiteindelijk komen we terecht bij een bakkerijtje, gedreven door een middelbare dame die wel zeer vriendelijk is, maar zeker in mijn Randstedelijke ogen onwaarschijnlijk langzaam.
Tijdens het bereiden van onze bestellingen verdwijnt zij zelfs gedurende vele minuten helemaal uit het zicht, haar zaak overlatend aan onze eerlijkheid. Dan krijgen we toch nog wat te eten en drinken: een broodje kaas dat wel lijkt op dat, dat onze respectievelijke moeders ons vroeger meegaven als we moesten overblijven op school, en een beker warme chocolade die doet denken aan wat we in de vroege jaren zestig dronken, in dier voege dat ook daar altijd klonten inzaten. Het is aan deze vriendelijke dame dat ik vraag of ik echt wel betalen mag, maar naar die pijnlijke scène heb ik net al vooruitgewezen.
Hier eindigt deel 1 van dit verhaal over twee daagjes Spurt. Dat is niet omdat dit punt een geschikte cliffhanger is, of omdat onze afgelegde kilometers precies op de helft zitten. Nee, het is omdat ik ongeveer op de helft ben van de woordenvloed die ik voor het totale verhaal in gedachte had.
Het vervolg is inmiddels verschenen.
Frans Mensonides
16 juli 2007
Er geweest: woensdag 4 juli 2007
© Frans Mensonides, Leiden, 2007