De digitale reiziger (23b)
Leer, Buitenpost en Sneek: omreizgje met de Spurt

Waterpoort, Sneek

Lees eerst DEEL 1, waarin beschreven staat hoe Wim & ik vanuit Groningen de Spurt naar Leer namen, daar rondwandelden in de regen en een ouderwets broodje kaas aten in een bakkerswinkeltje.

Als we het winkeltje uitkomen, lijkt de regen bezig aan de aftocht. Onze weersvoorspellende vermogens bedriegen ons niet, want even later zal zelfs de zon doorbreken en die zal ons tot diep in de avond niet meer verlaten.

Wij gaan de binnenhaven ronden, en een waterstaatwerk even buiten de stad, het Leda-Sperrwerk. Via de Groninger Strasse lopen we erheen. Ik hoop stiekem op een fotografeerbaar vergezicht of een fraaie wandeling langs water, maar het eerste ontbreekt en een wandelpad over de dijk langs de Leda is er wel, maar we weten de opgang niet te vinden. Wel is hier het Baggerbűro gevestigd voor het hele Bezirk.

Met een grote boog lopen we terug naar Leer, langs een saaie, weinig bereden autoweg en langs twee enorme schroothopen. Dit is weer typisch zo´n stadsrandwandeling, we kunnen er geen genoeg van krijgen. Grote kranen zijn in de schrootberg aan het graaien, en een heuse transportband voert nieuw metaal aan, van oude wasmachines, van oude bromfietsen, van oude weet-ik-veel. Dat zo’n bescheiden stadje zoveel rotzooi produceert! Misschien is deze belt ook wel voor het hele Bezirk, of zelfs voor het hele Bundesland Niedersachen, anderhalf keer zo groot als heel Nederland, met 8 miljoen inwoners. Kletter-de-kletter, acht uur per dag stroomt hier neer wat de mensen afgedankt hebben.

Opvallend langs de wegen in Leer, of misschien wel in heel Duitsland: stoepen worden van fietspaden onderscheiden louter door de kleur, dus niet, zoals bij ons, met een streep of met een afwijkende hoogte. Is het wegdek grijs, dan loop je op het trottoir. Is het grijsachtig rood, dan loop je op het fietspad, en heeft iedere fietser het recht, je te beschimppen of zelfs ondersteboven te kegelen. Omgekeerd kunnen fietsers onbelemmerd rondrijden over voetgangerspaden of door voetgangersgebieden; in dat opzicht verschilt Duitsland niet van Nederland.

Het spoor voegt zich bij de weg. We hoeven het maar te volgen om opnieuw het stationsplein te bereiken. Het is me welkom, want ik moet alweer plassen, deze keer heel nodig, en zal eerst maar weer een Münze halen bij het buffet. Na gedane zaken hebben we eigenlijk toch ook nog wel weer zin in een Kaputt-schino. Daarvan moet ik dan weer plassen.

Als dat allemaal achter de rug is, willen we eigenlijk wel weer eens terug naar Groningen. Maar de harde waarheid is, dat de trein nog vijf kwartier op zich zal laten wachten. Daar we nog steeds geen zin hebben in dat theemuseum (van die thee krijg ik vast ook weer plasneigingen), besluiten we, nog een rondje door het centrum te lopen om dit ook bij zon te kunnen zien.

AktionTier staat nog steeds op zijn post; waar die mensen maar zin in hebben! Daarachter, we hebben het daarnet niet gezien, is een gedenknaald met een fiere adelaar erop en een fontein, of liever: een borrelende, overlopende waterbak eronder, waarvan het water via geulen wordt afgevoerd naar de rivier. Het is een monument uit 1871, ter nagedachtenis aan de Frans-Duitse oorlog die toen juist was uitgevochten. Het opschrift speculeert in gezwollen Hoogduits op de bereidheid van ouders, hun zonen op te blijven offeren voor het vaderland.

Onwillekeurig denken Wim en ik aan het vrolijk-cynische liedje van Country Joe & The Fish, I feel Like I’m Fixing to Die – Rag:

Be the first one on your block
To have your boy come home in a box.

Dat liedje werd bijna een eeuw later gezongen. Ergens las ik dat de song volgens Country Joe een eind maakte aan de Vietnam-oorlog, maar dat lijkt me wat overtrokken. Die oorlog is nog jaren en jaren doorgegaan nadat het liedje op de platenmarkt was verschenen. ‘Whoopie, we’re all gonna die’.

We zijn terug bij het station en hebben nog een stijf halfuur voordat de trein vertrekt. Ik ga dan de dienstregeling van de streekbus maar bestuderen. Er rijden wat lijntjes naar de wijde omgeving. Na tien uur ’s avonds hoef je hier niet meer aan te komen kakken.

Terug met de Spurt naar Groningen. Tussen Weener en Nieuweschans is er paspoorten- ofwel ID-controle. Die is in 1992 afgeschaft, maar hier gebeurt het nog, en wel door een jongeman met zo’n biceps-T-shirt, die beweert, van de marechaussee te zijn. Daar iedereen dat wel kan zeggen, vraag ik hem toch eerst ook maar naar zijn ID-bewijs. Hij toont een verfomfaaid iets dat er bij oppervlakkige beschouwing wel voor door kan gaan.

Geen idee vanwaar die waakzaamheid. Denkt men dat Al Qaeda juist op dit vergeten spoorlijntje een aanslag zal plegen? Niemand verwacht zoiets, dus het zou best kunnen. Of is het slappe tijd voor de marechaussee in de zomer, en moet je die gasten toch iets te doen geven? Nu is het geenszins ondenkbaar dat een eventuele invasie, van wie ook, in deze streek zal plaatsvinden; hier begon tenslotte in 1568 de Tachtigjarige Oorlog ook. Emden was een broeinest van geuzen. Een paar bleven er hangen. Tot diep in de 19e eeuw was Nederlands er nog een officiële schrijftaal.

We spelen 65 minuten lang stommetje, niet omdat we niets meer weten te zeggen, maar omdat we in een stiltecoupe zijn gaan zitten, en geen zin hebben om te verkassen. De Spurt slaat de stations Sappemeer-Oost en Kropswolde over. Het is deze keer niet omdat de trein vol zit, maar omdat dat zo in de dienstregeling staat. Beide genoemde slechtbeklante stationnetjes zien slechts eens per uur een trein stoppen. De treinen naar Leer halteren er wel, maar die UIT Leer merkwaardig genoeg niet.

 

Als het spoor naar Veendam straks weer in gebruik wordt genomen, zal het echt druk worden op dit traject. Alle treinen gaan dan doorrijden naar Roodeschool en Delfzijl, via de twee doorgaande perronsporen op station Groningen. Dat betekent onder andere, dat je dan vanuit de kop van Groningen rechtstreeks naar Euroborg kunt.

In de jaren 80 en 90 was wel eens voorzichtigjes sprake van opdoeken van die onrendabele nevenlijntjes. Nu lijkt er een gezond lijnennet te bestaan, dat het tot ver in de 21 ste eeuw kan uitzingen. Het is vloeken in de kerk bij sekten als de SP en ROVER, maar ik denk toch dat de aanbesteding en de losweking van deze lijnen uit het NS-net hier uiteindelijk goed werk hebben verricht. Daarvoor moeten we maar wat rottigheid voor lief nemen: gedoe met uitklaptreden en zo: als die treinen er niet meer waren, was er helemaal niets meer te kankeren geweest.


’s Anderendaags gaan we op weg naar Buitenpost; ook nu weer ruim na het ochtendkrieken. We zitten wat katterig in de trein, niet alleen omdat het een Buffel is in plaats van een Spurt, maar ook omdat Wim zijn huissleutels vergeten is. Hij kan er dus aan het eind van deze dag niet meer in; een vervelend vooruitzicht. Het ligt vast aan mij met mijn sleutelgedoe de afgelopen week.

Er is een reservesleutel bij een vriend uit de stad. Maar die neemt de telefoon niet op, op zijn werk. Zei hij laatst niet iets over een congres in Japan, of zo; wanneer was dat ook alweer precies? De tweede reservesleutel bevindt zich helemaal in Amsterdam.

‘Gewoon even een ruit inslaan, en er later een plank tegenaan spijkeren’, zeg ik, met de doortastendheid die een mens soms aan de dag legt als het om andermans problemen gaat. Wim denkt eerder aan inmenging van die voormalige beroepsinbreker uit zijn flatblok die wonderen kan doen met een oud bankpasje.

‘Ik had dat slotenmannetje uit Leidschendam’, zeg ik. ‘Als je die nou een neemt. Ja, niet dezelfde natuurlijk, maar in Groningen is vast ook wel zo’n mannetje dat direct komt. Als je thuis bent, google je er gewoon even naar. Oh nee, niet als je thuis bent; in de openbare bibliotheek of zo.’ Wim mompelt iets over de balkondeur die op een kier staat. ‘Als ik nou ergens een ladder kon bemachtigen; het is maar zes, zeven meter…’ Die mogelijkheid zou ik zelf als allereerste schrappen.

De kwestie blijft in het midden liggen en de dag overschaduwen, net zoals de vele wolken doen, die langs het in principe blauwe zwerk jagen.

Buitenpost. Om het verlossende woord te spreken: het ligt in Friesland en niet in Groningen. Maar wel aan de grens, en niet van harte. De mensen spreken er een mengelmoes van Gronings en Fries. Hun positie tussenin in het midden brengt met zich mee dat ze beide steden in 20 à 25 minuten kunnen bereiken per trein. Er wonen dan ook veel forenzen onder de 6.000 zielen die het plaatsje telt. Maar in vroeger eeuwen betekende het dat ze lelijk tussen twee vuren zaten. Als het weer eens knokken was tussen Friezen en Groningers, lag de frontlinie steevast over dit dorpje.

In wat rustiger tijden werd Buitenpost een pleisterplaats voor postkoetsen. Aan dat feit dankt het dorp zijn naam trouwens niet; post betekent brug in deze contreien.

Buitenpost telt slechts één toeristische attractie, maar die mag er dan ook wezen. Het is de Kruidhof, gelegen langs het spoor op 5 minuten lopen van het station. Het is de grootste kruidentuin van het land.

Dit jaar brengt de tuin een hommage aan Carolus Linnaeus, de Zweedse botanicus die namen gaf aan alle planten (zoals Adam dat ooit aan de dieren deed). De geleerde is 300 jaar geleden geboren, 100 jaar na Michiel de Ruyter en 101 jaar na Rembrandt, en er is dus reden voor een verjaarsfeestje.

Ook de Leidse Hortus pronkt deze zomer met zijn naam. En niet zonder reden: de Zweedse geleerde verbleef in de periode 1735-1738 in Leiden en Bennebroek en werkte in de Hortus samen met de befaamde arts en botanicus Boerhaave.

Linnaeus ontwierp een classificatiesysteem voor het plantenrijk, dat tot de dag van heden gebruikt wordt – met de nodige aanpassingen, natuurlijk. Hij ontmoette ongeveer evenveel weerstand tegen zijn ideeën als een eeuw later Darwin tegen de evolutieleer. Linnaeus leerde namelijk, dat er mannetjes- en vrouwtjesplanten waren, en planten dus een seksleven hadden. Dat vond men maar smerig, in die tijd. Linnaeus noemde dingen bij de naam: een stamper een stamper en een meeldraad een meeldraad; erg confronterend in de eeuw die men wel ten onrechte die der Verlichting noemt.

Je hebt hier een ruim dozijn thematuinen, zoals de Geneeskruidentuin, de Kloostertuin, de Keukenkruidentuin en de Meditatietuin. Naar de laatste staat ons hoofd niet, we denken toch alleen maar aan die sleutelkwestie. De Groningse vriend van Wim zit nog steeds niet op zijn werkplek.

Natuurlijk hangen overal bordjes met die namen die Linnaeus gegeven heeft. Maar ik stort me liever op de macrofotografie, zonder me af te vragen, wat ik precies voor de lens heb.

Een weelderige tuin, met standbeelden van mensen in vreemde lichaamshoudingen die er niet best bij passen, maar toch ook niet storen. Opvallend, dat dit soort paradijselijke tuinen zich altijd bevinden in heel afgelegen streken, waar een dagjesmens niet gauw heen zou gaan. Ik heb al eens rondgelopen in Terwinselen, gemeente Kerkrade, in een mooie, verstilde hortus botanicus, en in het Vlaamse Kalmthout, in een ‘Orticole’ die niet erg mooi was, maar er toch maar mooi wàs. Dat stukje over Terwinselen is geciteerd op een site over dat dorp; het is ook best wel een mooi stukje.

Na het bezoek aan de Kruidhof scheiden onze wegen: Wim gaat proberen, iets aan die sleutelkwestie te doen.

Het dreigende OV-chipkaartdebacle in Rotterdam schijnt andere regio´s er slechts toe aan te zetten, ook daar die kaart zo snel mogelijk in te voeren. Hoewel er in het noorden nog niet mee gereisd kan worden, staat op elk station van Arriva alvast een kaartoplaadapparaat, een blauw en hypermodern ogend monster. Als ik het scherm aanraak, produceert het machien een elektronisch, sloom kikkergekwaak (´wuk… wuk… wuk… wuk…’) en een leesbare aansporing om de kaart in te voeren. Als ik hem in de gleuf steek (kijken wat er gebeurt…), grist een onzichtbaar mechaniek me hem uit de handen. Maar binnen een fractie van een seconde wordt hij ook al weer uitgekotst: ‘kaart ongeldig’; natuurlijk kun je een kaart, waarmee je de Zuid-Hollandse eilanden bereisd hebt, niet zonder meer gebruiken in buitenposten als Buitenpost.

Buitenpost is het meest noordelijk gelegen sneltreinstation van Nederland. Naast een halfuurdienst met stoptreinen rijdt er elk uur een sneltrein van Groningen naar Leeuwarden die alleen in Buitenpost stopt.

Ik reis naar Leeuwarden, met een Spurt, en door naar Sneek, met een wadloper. Op Leeuwarden – Stavoren rijden vandaag nog die aftandse wadlopers, terwijl het tussenslagje Leeuwarden – Sneek wel met een Spurt gereden worden.

Sneek is een aardig stadje, onvoorbereid bezocht, daar ik eigenlijk met Wim naar Leeuwarden gegaan had zullen geweest zijn. Sneek heeft het lelijkste monument van heel Nederland: het klokhuis. Ruim 500 jaar geleden hebben ze besloten, de klokken niet in de kerktoren te hangen, maar in een houten geval ernaast. En zo hebben ze het altijd gelaten. Een hedendaagse welstandcommissie, die waakt over de lelijkheid van het land, zou er niet meer intrappen. Maar wat er al vijf eeuwen staat, breken ze niet zo gemakkelijk meer af.

 

Een ander opvallend monument in dit stadje is de Waterpoort. Dat ding heeft een raar perspectief, van welke hoek je hem ook fotografeert. De ene toren is veel te groot vergeleken bij de ander; of lijkt dat nou echt zo?

Gek zijn ze hier op beelden die het verleden in herinnering roepen. Wat eerst Bromsnor lijkt, is in werkelijkheid Gerbrandy, de premier van het kabinet-in-ballingschap tijdens de Bezetting. Koningin Wilhelmina was de enige kerel in dat kabinet, volgens een legende. Ik heb een keer een gastcollege bijgewoond van de kleinzoon van Gerbrandy. Die woont in Winterswijk en leest, schrijft en recenseert gedichten, wat me aangenamer lijkt dan minister-president zonder land te zijn, en dan nog onder de knoet te zitten van een vorstin.

Een ander beeld laat een ober zien die een dienblad draagt met een grote schaal eroverheen – hetgeen de beeldhouwer de moeite bespaard heeft, ook de gerechten op dat blad te houwen, handig! Dit beeld gaat over de horecadynastie Piso, die de mensen hier bijna de hele 20ste eeuw te eten heeft gegeven.

Het derde is een ambulante textielkoopman uit de 19e eeuw – een ‘omreizgjende lapkepoep’ in het Fries, die zijn waren aanbiedt aan een Friezin; in ruil voor gevogelte, zo te zien. Ik weet het niet zeker; zoiets laat zich vaak moeilijk voorspellen, maar ik denk dat het woord lapkepoep toch wel de potentie heeft, tot diep in de avond in mijn hersens te blijven rondspoken.

Waarom een poep? Een Poep is hetzelfde als een Mof, en die lapjesmensen kwamen uit Duitsland. Zo begonnen ook de Brenninkmeijers van C&A, die een redelijk succes hadden met de lapjesverkoop; laten ze je dan maar een Poep noemen!

Terug naar Leeuwarden, nu wel met een Spurt. Het zijn echt puike treinen; je realiseert je nauwelijks nog dat je in een diesel zit.

Toch eindigen we dit reisverslag met busvervoer. Op het busstation van Leeuwarden staat in het plaveisel namelijk het volgende gedicht te lezen:

Bus 54

net de leechkâlde hoeken by it stasjon
de seedyk as in lange slang it lân yn

net de útwaaide doarpen op sneintemiddei
de kloften snie farsk fan it winterwaad

mar dyn laitsjende hannen neist mines
as wy in spoar lûke op it besleine rût

Dat is wat ik betink

Albertina Soepboer

Een prachtig gedicht over streekvervoer - toch al zelden onderwerp van poëzie - dat van alles in je wakker roept: dat ijzige Friese platteland in de winter en de warmte die je dan zelf moet meebrengen in de bus – ik krijg het er koud van.

En wat dit gedicht een extra dimensie geeft: als Hollander begrijp je het eerst niet meteen, en moet je het een paar keer lezen voordat de betekenis tot je doordringt. Dat zijn de beste gedichten; die hun geheimen niet zo maar onmiddellijk aan iedereen prijsgeven.

‘Sneintemiddei’ heb ik kunnen vinden, evenals ‘laitsjende’. Wat ‘lûke’ is, weet ik niet precies. Ik hoop van harte, dat ze op die ruit tékenen. Als ‘lûke’ rochelen of fluimen zou betekenen, zou voor mij de fleur van dit gedicht er toch wel wat af zijn. Maar dat past dan weer niet bij ‘hannen’ en ‘spoar’; met ‘hannen’ kun je geen ‘spoar’ kwatten, als ‘hannen’ en ‘spoar’ betekent wat ik denk dat het betekent.

Dit verhaal is uit. Inderdaad is deel 2 even lang geworden als deel 1. En dan heb ik het nog niet eens over mijn Friese afkomst gehad. Ik moet nog een kilometer of 225. Pas vanavond zal ik weten of Wim zijn huis nog is binnengekomen, en zo ja, hoe.

Frans Mensonides
23 juli 2007
Er geweest: 5 juli 2007.

Lapkepoep

Frans Mensonides
24 juli 2007
Er geweest: woensdag 4 en donderdag 5 juli 2007

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2007


<< naar thuispagina Frans Mensonides