<< naar thuispagina Frans Mensonides
Hans Bayens hieuw dit beeld van onderwijzer Thijssen en een van zijn leerlingen. Je bent eerder geneigd, er meester Staal en Kees Bakels in te zien, twee van Thijssens’ alter ego’s uit zijn boeken. Het beeld op de Lindengracht werd onthuld op 16 juni 1979, de honderdste geboortedag van Thijssen.
Als je ’s goed opschieten wou; moest je voorover gaan lopen, net of je telkens víel, en dan maar met je armen zwaaien, heen en weer.
Op deze manier van lopen lei Kees zich speciaal toe; d’r hóórden wel gymnastiekpantoffeltjes bij, maar ‘t voornaamste was toch dat je armen heen en weer gingen.
Hij importeerde deze soort baaivangerij* ook op school en had er veel succes mee. Weken lang zag je de jongens van dat school met ernstige gezichten de nieuwe loopmanier beoefenen.
Als ze tussen twaalven en tweeën naar ‘t zwembad gingen; hadden ze altijd haast; en dan kwam het baaivangen goed van pas. De jongens vertelden elkaar tot in halve minuten, hoe kort het maar duurde, van school naar ’t zwembad en gingen spreken van de ‘zwembadpas’.
Theo Thijssen, Kees de jongen (p. 16, 5e dr.)
(*Baaivangen: kunstrijden op de schaats)
Wie ‘Theo Thijssen’ zegt, zegt: ‘Kees de Jongen’ en wie ‘Kees de jongen’ zegt, zegt ‘zwembadpas’. Deze tegenwoordig nog weinig beoefende stijl van lopen werd het handelsmerk van een onvergetelijk jongensboek voor volwassenen, dat ik twee maanden geleden ook eindelijk eens heb gelezen. Ik, die mijn enthousiasme over veel dingen zo graag onder stoelen of banken steek, was na twee pagina’s al verkocht voor dit prachtboek en bleef dat tot het optimistische, doch niet onverdeeld gelukkige slot op pagina 352.
Kees Bakels, elf jaar, oudste van drie kinderen, leeft aan het einde van de 19e eeuw in een Amsterdam zonder auto’s, een Amsterdam vol armoede, het Amsterdam van de paardentram. Hij is een bijzondere jongen, althans zo voelt hij zich, en eens zal dat ook aan anderen zonneklaar blijken. De omstandigheden zijn niet met hem, maar zijn optimisme verlaat hem nimmer. Ooit zal men hem ontdekken: als sportman, als muziektalent, als geleerde. Kees is de beste van de klas, en mag misschien wel naar de HBS…
Zijn vader drijft een slechtlopende schoenenzaak in de Jordaan. Op een kwade dag komt hij doodziek thuis. Hij heeft een bloedspuwing gehad. Hij heeft tuberculose, een ziekte die in die tijd nog veel slachtoffers maakt in de armoebuurten van Amsterdam.
Na een slepend ziekbed sterft vader Bakels. Kees’ moeder knoopt de eindjes aan elkaar met een agentschap in thee en door het verhuren van een kamer aan een alleenstaande vrouw. Kees onttrekt zich aan de ellende van de armoede door te vluchten in een rijk fantasieleven.
Natuurlijk speelt Rosa Overbeek, zijn uitverkorene uit de klas, daar een grote rol in. Maar nog vaker fantaseert Kees over de ontdekking van zijn talenten, die uiteindelijk toch zal moeten plaatsvinden. Hij zou schilder kunnen worden, sportman, schaker, musicus… als er maar geld was en als hij de juiste mensen zou tegenkomen op zijn levenspad. Onverdroten droomt hij van ontmoetingen met rijke mecenassen die hem onder hun hoede nemen.
De werkelijkheid is ontnuchterend. Kees besluit op te houden met dromen en zijn verantwoordelijkheid te nemen als enige man in huis. Hij verlaat de school en treedt, net twaalf jaar oud, in dienst bij het kantoor van de theehandel waarvoor zijn moeder agente is.
Theo Thijssen (1879-1943, hier geportretteerd in de DBNL en hier door zijn eigen museum) schreef Kees de jongen in 1923. Het autobiografische karakter van de roman heeft hij altijd ontkend, maar de parallellen met zijn memoires in In de ochtend van het leven (1941) zijn zo frappant, dat we die ontkenning niet al te serieus moeten nemen.
Jongste bediende op een kantoor is hij in werkelijkheid nooit geweest. Thijssen leerde voor onderwijzer. In de periode 1898 – 1921 gaf hij les aan diverse openbare lagere scholen in de volkswijken van Amsterdam. Al snel ontwikkelde hij zich tot een luis in de pels van een oerconservatieve onderwijswereld. Hij was medeoprichter van het tijdschrift De nieuwe school over onderwijsvernieuwing.
Na 1921 maakte hij carrière in de Bond van Nederlandse Onderwijzers. In 1933 werd hij voor de SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiders Partij, de voorloper van de PvdA) gekozen in de Tweede Kamer. Twee jaar later kwam hij bovendien met voorkeursstemmen in de Amsterdamse gemeenteraad.
Door de bezetting kwam er vanzelfsprekend een einde aan de politieke loopbaan van Thijssen. In 1941 bracht hij enkele maanden in het gevang door, wegens (vermeende) betrokkenheid bij de Februaristaking. In 1943 overleed hij aan een longontsteking.
Thijssen schreef naast Kees de jongen een handvol andere boeken, waaronder De gelukkige klas dat vrijwel heel Nederland onlangs gelezen heeft. In de herfst van 2007 werd dit boek uit 1926 in het kader van Nederland Leest gratis uitgedeeld aan leden van openbare bibliotheken. Nederland Leest hoopt lezend Nederland met zulke acties aan het discussiëren te krijgen over nog steeds actuele maatschappelijke themata.
De gelukkige klas is het dagboek van de sociaal bewogen onderwijzer Staal die worstelt met alles waarmee een bevlogen leerkracht kan worstelen: zijn vrouw die wil dat hij eindelijk eens carrière gaat maken, de onderwijsinspecteur met zijn belachelijke bureaucratische maatregelen, zijn ingedutte, fatalistische collega’s die van onderwijsvernieuwing niets moeten hebben. Hij worstelt ook met zijn leerlingen, van wie hij zielsveel houdt, maar die hij soms bitter hard aanpakt. Er valt ook wel eens een driftige klap, maar daar heeft hij later oprecht spijt van.
Ik las dit boek eerder dan de rest van Nederland, een jaar of twaalf geleden. Het was mijn eerste Thijssen en bijna ook mijn laatste, want het boek kon me niet helemaal boeien; hooguit een zesje, in onderwijzerstermen. Ik herlas het daarom maar niet tijdens de meest recente Nederland Leest, en liet het bij beluisteren van het radiohoorspel (uitgezonden door de Humanistische Omroep op Radio 1 op 18 oktober 2007 om 20:00 uur).
Op aanraden van een trouwe lezer van deze site begon ik wel eindelijk in Kees de jongen. Dat boek raakte me diep, waar De gelukkige klas me nogal Siberisch liet.
Waarom dat zo is, zal ik in deel 2 vertellen. Eerst gaan we aan de wandel door het Amsterdam van Kees Bakels en Theo Thijssen. Hun leven speelde zich af in wat ik de Schil van Amsterdam noem; de wijken net binnen en net buiten de grachtengordel. Daarbuiten begint tegenwoordig de Gettogordel, zoals ik het noem, maar lag toen voornamelijk weiland.
Ik liep aan de hand van het boekje Het Amsterdam van Theo Thijssen. Een literaire wandelgids. Daarin staan twee lange wandelingen beschreven, alsmede 5 korte excursies. Ik maakte daar een selectie uit en smeedde die aaneen tot één superwandeling.
Zo’n wandeling zou je natuurlijk moeten maken in de zwembadpas. Dat kun je straffeloos doen in Amsterdam, waar je het nog veel en veel bonter moet maken om nagewezen te worden. De weersomstandigheden rond de jaarwisseling gaven aanleiding tot een hoog looptempo. Aan de andere kant vergt een stads- en fotowandeling een veel tragere tred, want in looppas en met je neus op je schoenen zie je weinig van zo’n stad.
Ik koos voor een bescheiden tempo. Ik begon op de Westelijke Eilanden ten noordwesten van CS, liep slangsgewijs door de Jordaan waar Theo’s en Kees’ wieg stond en doorkruiste de Vondelbuurt waar zulke jongetjes nog wel eens kwamen om pakjes weg te brengen. Daarna was ik nog even in De Pijp, waar Theo Thijssen.een blauwe maandag gewoond heeft.
Die hele dwaaltocht van pakweg 4,5 uur en 13 kilometer heb ik dan weer in drie delen gesplitst, in verband met snel invallende duisternis en nog sneller optrekkende kou. Ik maakte mijn wandeling op zaterdag 22 december 2007, in een niet onverdienstelijke namiddagzon, op eerste kerstdag (een kille, vaag mistige dag, waarop ik op tijd thuis wilde zijn voor de uitzending van Kees de jongen the movie), en op nieuwjaarsdag 2008. De fotorapportage splitste ik dan weer in tweeën. Hier volgt deel 1. En: er is veel te zien in Amsterdam (o.a. de gevelsteen hierboven), en lang niet alles hieronder heeft te maken met Kees en Theo.
Ongeveer waar ik hier sta, op de Westerdoksdijk aan het IJ, was dat zwembad waar Kees in de zwembadpas heenliep. Het was het gratis armeluiszwembad. Dat voor de rijken was hier vlakbij, aan de De Ruyterkade, ongeveer op de plek waar nu de IJtunnel eronderdoor loopt.
Deze straatmadelief zag ik op een brugleuning op het Bickerseiland. Wat beweegt een Amsterdammer om zo’n mooie pop, zonder onderdanen weliswaar, hier achter te laten?
De Westelijke Eilanden, ofwel het Bickerseiland, Prinseneiland plus Realeneiland, werden 400 jaar geleden aangeplempt en in gebruik genomen door de zich sterk uitbreidende Amsterdamse nijverheid. Tot de Tweede Wereldoorlog was het gebied nauwelijks bewoond. Daarna maakten de projectontwikkelaars zich er meester van. Tegenwoordig is het er goed wonen en, als je dat niet kunt betalen, altijd nog goed wandelen. Zeer fotografeerbaar zijn de oude pakhuizen, maar ook gevelwanden zoals die op de foto.
De Brouwersgracht sluit de Jordaan in het noorden af. Ook de Jordaan stamt uit het begin van de 17 e eeuw. Het was een bitter noodzakelijke stadsuitbreiding: Amsterdam groeide in de loop van de Gouden Eeuw van 50.000 naar 200.000 inwoners.
In Thijssens’ tijd had de Jordaan een belabberde reputatie, maar het was zeker niet de achterbuurt waarvoor vele rijke Amsterdammers de wijk uitscholden. Wel een armeliedenbuurt. Kees de jongen gaf niet graag toe, er vandaan te komen. Op dit gebied van om en nabij 2000 bij 500 meter woonden toen bijna 100.000 mensen. Tegenwoordig nog slechts 12.000, en het zijn beslist niet de armsten meer.
Nogmaals de Brouwersgracht.
Brouwersgracht 99 (midden op de foto) was het adres van Theo Thijssen na de dood van zijn vader, en tot de dag dat hij als 15-jarige naar Haarlem vertrok om daar aan Rijkskweekschool te gaan leren voor onderwijzer. Anders dan in Kees de jongen dreef zijn moeder hier een kruidenierswinkeltje. Natuurlijk was niet dit hele grote pand van de Thijssens; boven hen woonde een diamantslijper.
Dit pierement hoort er natuurlijk ook bij. Draaiorgels behoorden in Thijssens jeugd tot de moderne uitvindingen. Er werd – ook in Kees de jongen - nogal eens geklaagd over het gejengel en gejank ervan. Dat verschijnsel ontstond doordat het orgel met handkracht werd aangedreven en de orgeldraaier het wiel niet altijd met precies dezelfde snelheid ronddraaide.
Blik over de Prinsengracht naar de Westertoren, zo vaak bezongen in van die nare Jordaanliedjes, gebracht met dat lelijke, ordinaire vibrato (‘Jorrrrdoa..oa..oa..oa..oaonnnnn’).
Laten we wel wezen: de kerk is mooier dan de liedjes erover. De Wester dateert ook al uit het eerste kwart van de Gouden Eeuw. Hij werd ontworpen door Hendrick de Keyser, maar de toren is vermoedelijk van Jacob van Campen.
Mooi strijklicht langs de gevels van de Prinsengracht.
Prinsengracht 239. Theo Thijssen zat hier in de jaren 1886-1892 op de lagere school (met een onderbreking van enkele jaren wegens een verhuizing naar een ander stadsdeel). Het was de Openbare school letter G. Middenstanders gingen naar ‘letterscholen’, echt arme donders naar gratis scholen, die van elkaar werden onderscheiden met cijfers. Deftige kindertjes gingen naar scholen-derde-klasse, waar een hoog schoolgeld werd geheven.
De Jordaan is, evenzeer als de binnenstad van Leiden en Haarlem, een hofjesparadijs. Hier het grote Karthuizerhof, rond 1650 gebouwd op het terrein van het vroegere karthuizerklooster.
Tsja…
De Jordanees, iemand die nog altijd van aanpakken weet, al is het materiaal misschien niet het mooiste en modernste.
Zijn toren mag dan wat minder indrukwekkend zijn, maar de Noorderkerk zie je toch ook wel staan. Het is het broertje van de Westerkerk, eveneens gebouwd door Hendrick de Keyser. Aan de voet ervan staat het standbeeld van Theo Thijssen. Op zaterdagmiddag is dat beeld het middelpunt van een zeer drukbezochte markt. Voor het fotograferen ervan kwam ik een paar dagen later terug.
Hier is het dan, bij het café dat genoemd is naar Thijssen.
Frans Mensonides
18 januari 2008
Er geweest: 22 en 25 december 2007