In de zwembadpas door het Amsterdam van Theo Thijssen
(Fotorapportage; deel 2)

<< naar thuispagina Frans Mensonides

<< lees eerst deel 1


Kees bleef weer aandachtig luisteren. De dames bij het raam keken weer naar hem. Als straks dit stuk uit was, dan zou misschien die éne dame vragen: ‘Vin je’t zo mooi?’
Hij zou bedeesd ja knikken. ‘Kom binnen luisteren,’ zei misschien de heer. En de deur ging al open, en eer-ie het wist, zat-ie in de kamer, op een van die zachte stoelen, en mocht luisteren.
‘Wie ben je?’, vroeg dan een van de dames, als het stuk weer uit was. En hij antwoordde zachtjes: ‘Een gewone jongen, maar die veel van muziek houdt. Mijn naam – doet er niet toe.’

Theo Thijssen, Kees de jongen (p. 74, 5e dr.)

 

In de eerste aflevering wandelde ik door Amsterdam en bezocht plekken uit het leven van Kees Bakels en dat van zijn schepper, de Amsterdamse onderwijzer, schrijver, vakbondsman en politicus Theo Thijssen (1879-1943). Straks wandelen we verder, maar eerst nog iets over Kees de jongen en De gelukkige klas.

Kees de jongen is een boek dat niemand, die zelf ooit elf jaar oud geweest is, onberoerd kan laten. Mij deed dat zeker niet; natuurlijk mede doordat ik net als Kees eens de oudste zoon was in een gezin zonder vader, en – in sommige jaren – een van de slimmere jongetjes van de klas.

Kees is zo wereldwijs, optimistisch, fantasievol en vroegvolwassen als een kind van zijn leeftijd zijn kan. Thijssen beschrijft zijn leven met een fotografisch geheugen vol herinneringen aan zijn eigen jeugd, bewonderenswaardig treffend en nauwgezet. Kinderrampen en kindervreugd wisselen elkaar af. Het zijn in de ogen van volwassenen onbeduidende voorvallen, maar van mij had het boek wel 300-zoveel pagina’s mogen doorkabbelen met kinderavonturen.

Kees beweegt zich met die opwekkende zwembadpas door het niet echt vrolijke Amsterdam van rond de eeuwwisseling. Zijn verhaal speelt zich af tegen de achtergrond van een arme volkswijk. Op elke pagina ruik je de geur van armoede: die schoenenwinkel die niet loopt, de geldleningen, de wanbetalers, het standsverschil, de karige toekomstmogelijkheden voor een kind uit zo’n buurt. Kees accepteert de sores van het leven, maar alleen omdat hij later, als hij groot is, alles op magistrale wijze zal rechtzetten.

Al in hoofdstuk twee komt Kees’ vader ernstig ziek thuis. De volwassen lezer voelt op zijn klompen aan dat de man ten dode is opgeschreven. Naarmate het boek vordert, verwordt de vader langzamerhand tot een schim in een bed. Kees twijfelt er echter tot de laatste dag geen seconde aan, dat hij beter zal worden. Tegen beter weten in blijf je het met hem hopen. Zijn dood treft je ten slotte als een mokerslag.

Verfrissend in Kees de jongen is het ontbreken van elke verwijzing naar religie en een Opperwezen. De dood van de vader krijgt geen ‘zin’ of bedoeling en wordt door Kees aanvaard, vrij soepel, met het betrekkelijke gemak waarmee kinderen hun noodlot en omstandigheden aanvaarden. Het leven gaat verder, voor rouw is nauwelijks tijd; Kees moet helpen de kost te verdienen. En doet dat in de zwembadpas. Geen mens zal hem klein krijgen; hij wordt een held, zij het een andersoortige dan in zijn eigen fantasieën.


Meester Staal uit De gelukkige klas is in wezen Kees’ pendant. Het perspectief draait 180 graden. Je ziet die klas met Amsterdamse kanslozen nu van de andere kant, nu door de ogen van de onderwijzer. Het is dezelfde persoon, 25 jaar later weliswaar, maar er is nog weinig veranderd in de wereld; het 'Iedere arbeider een auto' is nog zeer ver weg.

Maar wat steekt De gelukkige klas bleekjes af bij Kees de jongen! Ik las het boek lang geleden, maar herinner me dat ik het te droog vond, te zeer een opsomming van feiten. Een roman in de vorm van een dagboek werkt dat natuurlijk ook in de hand. Een dagboek heeft altijd een einde, maar zelden een echt slot. De gelukkige klas kent weinig ontwikkeling en eindigt ook raar, abrupt. Via een nawoord vernemen we, dat Staal is overleden aan een longontsteking; wat een zwaktebod om een eind te draaien aan een roman!

Als ik het hoorspel beluister, waarin de Humanistische Omroep het boek samenvatte, vind ik Staal niet erg geloofwaardig, een beetje al te nobel en wereldvreemd, misschien. De dynamiek, de spanning, de emotie, de ontroering, het aardige van Kees de jongen ontbreken bovendien grotendeels.

Wij, het Nederlandse volk, hebben De gelukkige klas afgelopen herfst klassikaal gelezen, in een heel grote klas, met bijna een miljoen volwassen scholieren, dank zij een actie van Nederland Leest. Tijdens de uitgebreide bespreking in de media heb ik weinig negatieve geluiden gehoord over het boek. Hoogstwaarschijnlijk ligt het aan mezelf.

Misschien komt het wel doordat ik so wie so een hekel heb aan schoolmeesters en idealisten, en zeker niet goed weet wat ik moet aanmoet met een combinatie ervan. Als ik terugkijk op mijn eigen schooltijd, is er misschien een handjevol juffrouwen, meneren en docenten waar ik met plezier en respect aan terugdenk, en van wie ik bij wijze van uitzondering zowaar nog iets geleerd heb, ook. Bij dat selectie groepje bevinden zich geen onderwijsvernieuwers. De meesten van hen waren aartsconservatief, en soms niet eens altijd erg aardig. Pas bij terugblikken leerde ik ze te waarderen. De vraag, wat een goede onderwijzer is, zou wel eens een heel gecompliceerde kunnen zijn.

Ik vraag me af of Staal niet behoort tot de mensen die in hun bevlogenheid zaken nog erger maken dan ze al zijn. Hij doet me denken aan onze huidige bovenmeester Plasterk, die nare, ijdele professor die het wel even zou fiksen, maar nu het ene gat met het andere aan het dichten is.

Die herfst lazen we, dank zij een Parlementair Onderzoek, al meer dan genoeg over onderwijsvernieuwing, heel vaak treffender ‘onderwijsvernieling’ genoemd. En ik had zelf in 2007 net mijn vrijwel complete rot-schooltijd geautobiografeerd op mijn website; buik vol van schoolmeesters! Een mooi punt om verder te gaan met de wandeling.


We beginnen waar we gebleven waren.


Op eerste kerstdag 2007 hing er een wat halfslachtige mist, die niets deed verdwijnen maar zaken wel een tikje omfloerste. Op de foto zie je dat duidelijker dan in werkelijkheid. Hier bijvoorbeeld de toren van de Wester. Hij domineert de Eerste Leliedwarsstraat. Wie in het zicht van deze toren is opgegroeid, blijft altijd Jordanees. Het geldt ook voor Theo Thijssen, want hij werd geboren in dit straatje…


… op nummer 16, waar nu het Theo Thijssen Museum gevestigd is.


Dit mooie gevelrijtje is vlak bij de Thijssens om de hoek


Hier, op de Reestraat 8 (het huis waar de scooter voor staat) zou Rosa Overbeek gewoond hebben, boven een bakkerij. Op de hoek van deze straat met de Prinsengracht zoenden Kees en Rosa voor het eerst, in het slotfragment van Kees de jongen. De scène kwam voort uit de fantasie van de romancier. Theo Thijssen had wel een vlam op school, maar die heette geen Rosa en woonde elders.


De Runstraat. Op nummer 25, waar de man met de hond net langsloopt, hadden de grootouders van Theo Thijssen een schoenenwerkplaats. Hun schoenwinkel was op 17, vier panden meer naar links. Zij stonden model voor het zure, onsympathieke grootouderpaar in Kees de jongen. Op nummer 23 begon vader Thijssen in 1888 een schoenenzaak.


Dit heeft nergens mee te maken, maar ik zag het toevallig. We zijn in een ander buurtje, de Helmersbuurt, waar ik een straat inliep omdat het de Constantijn Huygensstraat was. Zo’n verbodsbord kan alleen in Amsterdam. In andere steden zou ‘Streng verboden de ganzen te voeren’ wel toereikend zijn. Er was trouwens een oorverdovend gegak te horen, op nieuwjaarsdag, van ganzen die kerstmis blijkbaar overleefd hadden.


Amsterdam is poep op de stoep, zoals Danny de Munk zong.


En Theo Thijssen stond erbij toen dat gebeurde; vrijwel alle scholen uit de Jordaan waren uitgelopen. Het regende, en Theo ving weinig op van Wilhelmina (een leeftijdgenoot van hem) en die steen.


Het Wilhelminagasthuis (WG, in de volksmond) bestond uit een wijkje van paviljoens. Aan het eind van de jaren 70 werd het vervangen door het AMC in de Bijlmer. De laatste patiënten verlieten het WG in 1983. Tegenwoordig wordt het nog steeds fraaie complex gebruikt door diverse neringdoenden. Er is een café, een aannemer voor ‘klussen en verbouwingen’, een winkel in matrassen e.d. en een spiritueel cultureel centrum, wat dat dan ook maar wezen mag.


De Vondelbuurt dan, waar een jongetje als Theo / Kees niets te zoeken had, tenzij hij er pakjes moest bezorgen. In Kees de jongen blijft Kees staan bij een open raam. Binnen wordt gemusiceerd. En meteen fantaseert Kees dat hij binnen wordt geroepen door die deftige lui en dat ze zijn conservatoriumopleiding betalen.

Ik fantaseer hier over iets heel anders: een algeheel parkeerverbod in straten met een fotogenieke architectuur.


Die huizen kijken uit op het Vondelpark. Het Vondelpark en de wijken eromheen kwamen tot stand rond 1870. De befaamde architecten P. Cuypers, J.D. Zocher en L.D. Zocher tekenden ervoor. De wijk was voor de rijken, het park ook voor de gewone man, al kwam die er in het begin slechts schoorvoetend.


Deze muziektent is nog origineel; hij werd in 1874 gebouwd en in 1991 grondig gerestaureerd. Hier luisterde Theo Thijssen als kind ook al naar muziek.


Ook het Groot Melkhuis dateert uit 1874. Hier werd het witte goedje geschonken dat door de artsen van toen nog onverdeeld als gezond werd beschouwd. Enkele jaren later kwam er een tennisbaan naast het gebouw.


Revolutiebouw heette het: na 1880 werden de weilanden voorbij het Rijksmuseum snel volgebouwd met huizen. De wijk kreeg in de volksmond de naam De Pijp. Hier de Frans Halsstraat. Herfst 1890 kwam het gezin Thijssen hier wonen; hier links, ergens ter hoogte van die witte auto's. Een maand later overleed vader Thijssen.

De Pijp, een sombere buurt, zeker in het gedimde licht van een late wintermiddag. Hier moet deze fotorapportage maar eindigen!

Frans Mensonides
1 februari 2008
Er geweest: 25 december 2007 en 1 januari 2008


© Frans Mensonides, Leiden, 2008.
Vele gegevens voor dit artikel werden ontleend aan: Peter-Paul de Baar, Rob Grootendorst en Jan Roedoe, Het Amsterdam van Theo Thijssen. Een literaire wandelgids. 4e herziene druk. Amsterdam 2006. Ook de Wikipedia werd meerdere malen opengeslagen.

<< naar thuispagina Frans Mensonides