|
Kalenderfeiten over hofdichten en
over literatuur uit het decennium 1650-1660 |
TERUG NAAR HOOFDPAGINA
12 februari
1642: Huygens wijdt Hofwijck in.
Staatsman en
dichter Constantijn Huygens ontvangt voor het eerst gasten op
zijn onlangs voltooide buitenplaats Hofwijck, gelegen aan de
Vliet bij Voorburg. Voor deze gelegenheid schrijft Huygens een
nogal melig drinklied in het Latijn: Vitaulium inauguratum
(Hofwijck ingewijd):
Zeker moet hij twee- drie- en vier- / En vijf- en zesmaal een
pint drinken, / Weer drinken, (steeds maar uitdrinken) en dan
/ In Hofwijckse hal of hof nuchter / Op één voet staande,
verbuigen / Hofwijck, Hofwijcks, aan Hofwijck, / Hofwijck, o
Hofwijck, op Hofwijck.
In 1653 revancheert Huygens zich met Hofwijck, een
bijna 3.000 versregels tellend hofdicht over zijn dan nog
jonge landgoed, dat hij beschrijft zoals het er 100 jaar later
uit zal zien. Hofwijck inspireert vele andere eigenaars
van buitenplaatsen, waaronder Jacob Westerbaen en Jacob Cats,
tot het schrijven van hofdichten. Tot in de vroege 19e
eeuw blijft het genre populair.
Bron: W.B.
de Vries, ‘Huygens wijdt zijn nieuwe buitengoed Hofwijck in.
Poëzie van het buitenleven.’ In: M.A. Schenkeveld-van der
Dussen [red.], Nederlandse Literatuur, een geschiedenis.
2e druk. Amsterdam-Antwerpen 1998, p. 237-242.
De vertaling van Vitaulium inauguratum is letterlijk
uit deze bron overgenomen.
TERUG
2 september
1651: Huygens’ landgoed Hofwijck geteisterd door
noodweer.
Staatsman en
dichter Constantijn Huygens heeft op zijn Voorburgse landgoed
Hofwijck een uitkijkheuvel van zand laten opwerpen, waarop een
hoge gedenknaald staat, een zgn. obelisk. Als Voorburg op de
avond van 2 september 1651 getroffen wordt door een hevig
noodweer, valt de obelisk om, en wordt versplinterd. Tot
Huygens’ vreugde blijft de plaquette behouden, waarop de namen
vermeld staan van hemzelf en van zijn overleden vrouw, Suzanna
van Baerle.
Huygens vermoedt in de verwoesting van de obelisk
de hand van God, die hem wil waarschuwen tegen hoogmoed. Hij
laat de obelisk niet herbouwen, maar vervangt hem door een
veel lager torentje. De dichter werkt in de zomer en het
najaar van 1651 intensief aan zijn lange hofdicht Hofwijck,
en besteedt daarin ruime aandacht aan het noodweer op die
nazomeravond.
Bron: T.
van Strien, en K. van der Leer, Hofwijck. Het gedicht en de
buitenplaats van Constantijn Huygens. Zutphen 2002, p. 91.
TERUG
6 december 1651: Sterfdag Anna
Roemersdochter Visscher
Op 68-jarige
leeftijd overlijdt in haar woonplaats Alkmaar de dichteres
Anna Roemersdochter Visscher. Visscher is opgegroeid in een
kunstzinnig milieu. Zij was de oudste dochter van Roemer
Visscher (1547-1620) en de zuster van Maria Tesselschade
(1594-1649). De gezusters Visscher waren, behalve als
dichteressen, ook vermaard om hun glasgraveerkunst.
Anna Roemersdochter Visscher was bevriend met vele grote
schrijvers, geleerden en kunstenaars, onder wie Cats, Hooft,
Huygens, Rubens en Heinsius. Haar bijnaam: “wijze Anna” dankte
zij aan haar vrome en moralistische gedichten, maar zij kon
ook geestig en ironisch zijn.
In 1620 publiceerde zij een herziene druk van haar vaders
embleembundel Zinne-poppen. Drie jaar later leverde ze
een bijdrage aan de bloemlezing Zeeuusche nachtegael.
Verder werden haar gedichten alleen afgedrukt in werken van
anderen. Pas ver na haar dood zou er een bloemlezing
verschijnen van haar werk.
Bron:
Visscher, A. Roemersdochter, Gedichten van Anna
Roemersdochter Visscher. Een bloemlezing met commentaar
door Riet Schenkeveld-van der Dussen en en Annelies de Jeu.
Amsterdam 1999. Amazone-reeks.
TERUG
10 augustus
1653 Jacob Westerbaen observeert de zeeslag bij Ter
Heyde
Tijdens de
eerste Engelse oorlog (1652-1654) wordt voor de kust bij het
Westlandse dorpje Ter Heyde een grote zeeslag uitgevochten
tussen de Engelse vloot en die van de Republiek. De strijd
eindigt in een overwinning voor de Republiek, maar admiraal
Maarten Harpertszoon Tromp sneuvelt in de slag. Jacob
Westerbaen, bewoner van het landgoed Ockenburgh bij
Loosduinen, volgt de zeeslag vanaf een duintop. In zijn in
1654 verschenen hofdicht Ockenburgh beschrijft hij de
gruwelen van de strijd en het lawaai waarmee de slag gepaard
ging. De dondergod Jupiter kan het kabaal nauwelijks
overtreffen:
Ik kom, en hoor en zie; het dondert op het water, / Het vinnig
bliksemvuur met gruwelijk geklater / ging uit een dikke wolk
gedreven bij de zee. / Kan ’t Jupiter omhoog, men kan ’t
beneden mee.
Bronnen:
Website
Westlandmuseum voor streek- en tuinbouwhistorie. Nieuws.
J. Westerbaen, Arctoa Tempe. Ockenburgh. Woonstede van den
Heere van Brandwyck, in de Clingen buyten Loosduynen. Den
Haag 1654, p. 94-96.
TERUG
2 februari 1654: Vondels
Lucifer in première
Opstand in de
hemel! God heeft Adam en Eva geschapen, en beschouwt de mens
als de kroon op zijn schepping. Onder leiding van Lucifer
lopen jaloerse engelen tegen God te hoop. Vergeefs: de
Luciferisten worden verslagen, en in de hel geworpen. Toch
slagen zij erin, de plannen van God te dwarsbomen. Lucifer
verleidt Adam en Eva tot het eten van de boom der kennis,
waarna zij uit het paradijs worden
verdreven.
Dat is in het
kort de plot van Joost van den Vondels treurspel Lucifer,
dat in de Amsterdamse schouwburg in première is gegaan.
Regisseur en schouwburgdirecteur Jan Vos heeft een “hemel” op
het toneel laten aanbrengen, compleet met hijstoestellen om
engelen te laten opstijgen en neerdalen. Ook heeft
Vondel op aandringen van Vos een ballet van engelen aan de
voorstelling toegevoegd. Lucifer is een waar
spektakelstuk, waarop het publiek met enthousiasme reageert.
Bron:
Vondel, J. van den, Lucifer. Treurspel. Ingeleid
en van aantekeningen voorzien door Prof. Dr. Lieven Rens. Den
Haag 1979. Klassieken Nederlandse Letterkunde. p 9-36.
TERUG
5 februari 1654: Amsterdams
stadsbestuur verbiedt Vondels Lucifer
Na de tweede
opvoering van Vondels Lucifer in de Amsterdamse
stadsschouwburg grijpt het stadsbestuur in, en verbiedt het
toneelstuk.
In Lucifer komt een groep engelen in opstand tegen God,
omdat hij de mens boven hen verkozen heeft als kroon op zijn
schepping. De première van het treurspel, drie dagen eerder,
heeft enthousiasme gewekt bij het publiek, maar wrevel bij
invloedrijke calvinistische predikanten. Zij klagen over de
vermenging van heilige en menselijke elementen in Lucifer,
en vinden dat Vondel zich wel erg heeft laten meeslepen door
zijn fantasie.
Onder druk van de predikanten verbieden de burgermeesters
verdere opvoeringen van Lucifer. De tragedie mag zelfs
niet meer in druk verschijnen, maar aan dat laatste verbod
wordt niet de hand gehouden; alleen al in 1654 zullen er zeven
drukken van Lucifer worden uitgebracht.
Bron:
Vondel, J. van den, Lucifer. Treurspel. Ingeleid
en van aantekeningen voorzien door Prof. Dr. Lieven Rens. Den
Haag 1979. Klassieken Nederlandse Letterkunde. p. 9-36.
TERUG
29 juli 1655: Ingebruikname van het
nieuwe Amsterdamse stadhuis
Meer dan 13.000
houten palen zijn ervoor geheid, zeven jaar lang is er aan
gebouwd, maar vandaag kan dan het eerste gedeelte van het
nieuwe Amsterdamse stadhuis in gebruik worden genomen. Het
kolossale gebouw aan de Dam, dat nog tien jaar zal moeten
wachten op de eindoplevering, is in 1648 ontworpen door
bouwmeester Jacob van Campen.
Onder de burgers van de stad is veel gemopperd over de hoge
bouwkosten en de weelderige inrichting van het nieuwe stadhuis.
De Amsterdamse dichter Joost van den Vondel is het met die
kritiek grondig oneens. In zijn 1377 regels tellende lofdicht
Inwydinge van ’t Stadthuis t’Amsterdam verdedigt hij
het stadsbestuur, dat hij wijs genoeg acht om te beslissen
over de omvang van het gebouw. Een grote en belangrijke stad
als Amsterdam heeft vanzelfsprekend een groots stadhuis nodig.
Het stadhuis staat in de huidige tijd
bekend als “het
paleis op de Dam”.
Bronnen:
Deze site
Vondel, J.
van den, Vondels Inwydinge van ’t Stadhuis t’Amsterdam,
uitgegeven en van commentaar voorzien door Saskia Albrecht,
Otto de Ruyter, Marijke Spies, Frank Elsing, Winny Hübben en
Marianne Stegeman. Muiderberg 1982.
TERUG
27 juli 1656: Spinoza verbannen uit
Joodse gemeenschap
De Amsterdamse
Joodse gemeente doet de 23-jarige filosoof Baruch d’Espinoza (Benedictus
de Spinoza) in de ban wegens ‘vreselijke ketterij’. Pogingen
om hem op het rechte pad te brengen, zijn mislukt. De ban is
een zware straf: Spinoza wordt verstoten uit de Joodse
gemeenschap. Niemand mag met hem omgaan of zelfs maar bij hem
in de buurt komen. Zijn geschriften mogen niet meer gelezen
worden.
Spinoza (1632-1677), van Portugees-Joodse afkomst, heeft zijn
gehele leven doorgebracht in de Republiek. In de loop van de
jaren is hij meerdere malen beschuldigd van het ontkennen van
Gods bestaan. Of dat ook de aanleiding was voor zijn
verbanning in 1656, is niet bekend; uit zijn jonge jaren zijn
geen werken bewaard gebleven.
Bronnen:
Deze site
Grote
Winkler Prins. Encyclopedie in 26 delen. 9e, geheel nieuwe
dr. Amsterdam 1993. Dl. 21, p. 465-466.
TERUG
12 september
1660: Jacob Cats overlijdt
Staatsman en
dichter Jacob Cats (geboren 1577 in Brouwershaven) blaast op
zijn geliefde landgoed Sorghvliet bij Scheveningen de laatste
adem uit. Cats heeft het vaderland van 1636 tot 1652 gediend
als raadspensionaris. Met Jacob Cats verliest de Republiek
zijn allerpopulairste dichter. Cats’ werken stonden op de
boekenplank bij vrijwel iedere burger die kon lezen. Zijn
grote leerdicht Houwelick (1625) over de huwelijkse
moraal was één van de best verkochte boeken uit de Gouden
Eeuw.
Tijdens de laatste acht jaren van zijn leven heeft Cats
op Sorghvliet nog diverse lange dichtwerken geschreven,
waaronder Ouderdom, buyten-leven en hof-gedachten op
Sorghvliet. De dichter geeft hoog op van de eenvoud en de
soberheid van zijn bestaan. Tot verrassing van velen laat hij
bij testament een bedrag na van 2.285.806 gulden. Zijn woning
staat tegenwoordig bekend als het Catshuis, en doet dienst als
ambtswoning van de minister-president.
Bron: A. Goekoop, ‘Cats’ laatste refugium: “Sorghvliet” (1652-1660).’
In: P. Minderaa [red.], Aandacht voor Cats bij zijn 300ste
sterfdag […]. Zwolle, 1962, p. 177-200.
TERUG
7 juni 1661:
Amersfoortse burgers trekken een reuzenkei de stad in
Op aandringen
van de dichter Everard Meyster trekken enkele honderden
Amersfoortse mannen een ca. 10 ton wegende zwerfkei vanaf de
Leusderhei de stad binnen. Meyster (ca. 1617-1679), een
excentrieke edelman, heeft met enkele vrienden gewed, dat hij
de Amersfoorters zo gek zou krijgen (‘kei’ betekent ook:
‘gek’). De bewoners van Amersfoort werken welwillend mee aan
de grap, maar worden het voorwerp van spot als het verhaal in
het hele land bekend wordt. Uit schaamte begraven ze de kei.
In 1903 is hij echter opgegraven; hij siert nu een drukke
winkelstraat in het hart van de stad, waarvan de bewoners tot
de dag van heden “keientrekkers” genoemd worden.
Meyster bezat twee buitenplaatsen bij Amersfoort: Nimmerdor en
Dool-omberg, die hij bezongen heeft in de hofdichten
Nimmer-dor berymt en Des weerelds Dool-om-berg
ont-doold op Dool-in-berg. In het eerste gedicht staat de
kleur groen centraal. Het is gedrukt met groene inkt op groen
papier (zoals deze site blauw-op-blauw is), en is daardoor
nauwelijks leesbaar.
Bron: D.
Hamer, en W.Meulenkamp, De dolle Jonker. Leven en werken
van Everard Meyster (ca. 1617 – 1679). Amersfoort 1987, p.
9-16 en 22-38.
TERUG
|