De digitale reiziger's vakantieplakboek 2005
Deel 1: Edam-Volendam


<< naar thuispagina Frans Mensonides


Busstation Edam


Water het begin, het leven
Water, als eerste hulp
Jonge mensen hebben
Hier veel moeten prijsgeven

 

Het in dit land nooit vervelende tijdverdrijf van de gemeentelijke herindeling levert nogal eens rare combinaties op van plaatsen die helemaal niet bij elkaar passen. Vaak is er dan sprake van één Protestants en één RK dorp. Dat is ook hier het geval. Eén van de raarste combinaties is namelijk Edam-Volendam. Maar die is niet eens het gevolg van een gemeentelijke herindeling. De gemeente viert in 2007 haar 650-jarig bestaan, hoewel Edam toen al stadsrechten kreeg (en als dorp dus al langer bestond, en dus geen dorp is) en Volendam toen nog niet eens op de kaart stond (en altijd een dorp is gebleven).

Beide plaatsen zijn eigenlijk havensteden; daarmee is dan ook hun enige overeenkomst genoemd. De haven van Edam verzandde al eeuwen geleden, waardoor het stadje bevroor in de tijd, bekend raakte door kaas in plaats van schepen, en nu vol monumenten staat die zeer gewaardeerd worden door de fijnproevers. Volendam is van huis uit een vissersplaats, maar de bloei ervan begon pas in 1932, toen de Afsluitdijk de meeste vissers het brood uit de mond stiet. Volendam kon zich nu volledig storten op het toerisme. Het plaatsje is wereldberoemd om zijn… ja om zijn wàt, eigenlijk? Monumenten, boeiende musea, fraaie dorpsgezichten, leuke mensen; je zult het er niet vinden.

Om zijn ramp, misschien. Sedert de discobrand op 01-01-01 is Volendam, en daarmee de gemeente Edam-Volendam, zinnebeeldig voor falend handhavingsbeleid, voor gemeentelijke laksheid en voor het verlenen van vergunningen louter op grond van iemands blauwe ogen. Maar weten die buitenlandse toeristen veel?

We verlaten Amsterdam CS en begeven ons naar het busponton ten oosten daarvan, dat nog een jaar of 7 moet wachten op zijn vervanging door de busterminal aan het IJ. Door de weeks staat een vloot van snelbussen gereed om de passagiers te vervoeren naar het 28.000 inwoners tellende Edam-Volendam. Op zondag moeten we het doen met lijn 110, die alle straten en woonerven van de gemeente aandoet, en 114 naar Hoorn die alleen stopt op het busstation van Edam. Die rijden beide slechts in uurdienst; na het noenuur om de 30 minuten.

Een connexxion-man van ‘Ondersteunende taken’ geeft informatie aan de toeristen die vanmorgen het reizigersbestand vormen. Ik neem lijn 114 naar Hoorn. Onderweg denk ik aan de grote triomf van connexxion; samen met Hermes hebben zij BBA uit Noord-Brabant verjaagd. BBA, de Brabantse Buurtspoorwegen en Autodiensten, hebben nu nog maar een paar heel kleine concessiegebiedjes over in Nederland, die zich bovendien ver bevinden van het Brabant waaraan het bedrijf zijn naam ontleent.

Dat concessiegedoe zie ik met verbazing aan. Op welke gronden wordt de één verkozen boven de ander? Als een redelijke kenner van het streekvervoer in Nederland weet ik, dat het allemaal één pot nat is, of je nou door Jan of Piet vervoerd wordt. Zo’n concessie wordt verleend op punten en komma’s in de offerte, en op bijzaken. De busbedrijven beloven bij een aanbesteding gouden bergen, en dan vooral dingen die niemand nodig heeft maar die geil genoeg zijn om provinciebestuurders te imponeren.

Neem de aanbesteding in mijn regio, vorig jaar. Connexxion kreeg voor 5 jaar een concessie voor een groot stuk Zuid-Holland, op grond van beloften voor een drukknopsysteem bij bushaltes (ter vervanging van het aloude handopsteken), digitale halteafroep in de bussen, en een paar nieuwe buslijnen waarop geen enkele passagier te verwachten is; bijvoorbeeld een nieuwe kwartierdienst Nieuw Vennep – Katwijk / Noordwijk. Om al dat moois te betalen, voerde het busbedrijf een nieuw, ultrakrap roostersysteem in, dat onmiddellijk leidde tot grote vertragingen en nog zuurdere smoelwerken achter het stuur dan we al gewend waren. Bovendien werden op een aantal drukke lijnen de vroege en late ritten geschrapt.

Een half jaar later rijdt de bus naar Nieuw Vennep inderdaad leeg heen en weer, zijn de automatische halteroep en de drukknopabri nog nergens gesignaleerd, is het roostersysteem gedeeltelijk teruggedraaid, zijn de smoelwerken toch nog zuur en staan de vroege en late ritten – na honderden protesten – gelukkig toch weer in de dienstregeling.

 

 

Amsterdam – Edam is een kilometer of 18. Ook zonder dat je zit op te letten, komt zo’n bus wel waar je wilt wezen. Ik stap uit op het busstation Edam, en stap meteen een sympathiek stadje binnen. Alles ademt hier de zomerstilte van de helft op vakantie en de andere helft aan het strand. Het is hier een paradijsje voor wandelaars en fotografen, die elkaar nergens voor de voeten lopen, behalve dan bij het decimeterssmalle kwakelbruggetje. Edam is één groot monument; je schiet hier maar zo een 2 GB memory stick vol. Zoveel kan ik niet kwijt op mijn sijt. Laat ik me beperken tot de top-5 van meestgefotografeerde Edammer objecten.

Op 5 de theekoepels.

Op 4 de kaaswaag, die op woensdag, als er kaasmarkt is, tijdelijk stijgt naar 1. Gelukkig is het vandaag geen woensdag, doch zondag. Edam dient midweeks te worden gemeden, zoals vandaag Monnickendam ook moet worden gemeden. Ik zag daar onderweg, vanuit bus 114, bordkartonnen nepkastelen, braadworstkramen, geïmproviseerde parkeerterreinen in weilanden; volgens mij waren er de Vestingdagen, of zoiets verschrikkelijks.

Op 3 de speeltoren, met zijn speeltrommel uit 1561. Prachtig, hoe trots die tros bellen daar buitenboord hangt te bungelen, in het zonlicht! De trommel werd in het vierde kwart van de 20 ste eeuw, met de toen heersende fascinatie voor technologie, anachronistisch vervangen door een computer, maar op de valreep van het nieuwe millennium, in 1999, werd gelukkig het 16 e eeuwse mechaniek weer in ere hersteld.

Op 2 de hoge, spitse dam waaraan het plaatsje zijn naam ontleent, een waar struikelblok voor de meeste wandelaars en alle fietsers. Het huisje rechtsonder, ooit een koopmanshuis maar sedert ruim een eeuw museum, heeft een unieke kelder, die dobbert op het grondwater. Op het terrasje voor de dam krijg je zonder flauwekul vier boterhammen en evenzovele kroketten, als je vraagt om twee kroketten met brood, en je er uitziet alsof Bob Geldof een concert voor je zou moeten organiseren.

Op 1, met afstand het meest gefotografeerde object: het smalle kwakelbruggetje. Het is zo populair dat je een nummertje moet trekken om het te mogen fotograferen. Ik heb het nummertje bewaard, voor wie het niet gelooft. Wie nog niet aan de beurt is, of al geweest is, moet zorgen dat hij buiten beeld blijft; niets vinden fotografen erger dan een fotograferende medefotograaf te vereeuwigen. Er staat geen VVV-functionaris of stadswacht bij de nummertjeautomaat; het wordt hier allemaal tot tevredenheid geregeld met normen en waarden en met onderlinge sociale controle.

Volendam en Edam lagen ooit 2500 meter van elkaar, maar gaan nu geruisloos in elkaar over. Je kunt lopen langs het IJsselmeer, maar ik kies voor de beschaaûwde route binnendoor, het Edammerpad, een smal fiets- wandelpad langs rustige parken.

Het verhaal van twee plaatsen. Edam heeft Volendam eeuwenlang moeten kerstenen en alfabetiseren. Maar het achterlijke broertje heeft Edam uiteindelijk nog overtroffen in inwonertal en aantal overnachtingen.

Ik had het laatst over de Blauwe tram. Die heeft in deze contreien ook gereden, en ik mag me wel heel sterk vergissen, als het Edammerpad niet een voormalige tramroute is. De tram – hier in het Waterland consequent ‘treintje’ genoemd – reed van Volendam naar Edam en volgde daarna ongeveer de huidige route van 114 naar Amsterdam. Het IJ was een onneembare barrière; de reizigers werden gedropt aan de oever, en moesten verder per veerpont. De treintjes reden in een lage, onhandige, moeilijk te memoriseren frequentie van 40 minuten.

Bijna een halve eeuw geleden werd de tram opgeheven, ruim voordat de Waterlanddorpen verVINEXten, en forensenoorden werden. Niemand was rouwig om de verwijdering van de trambaan, behalve bepaalde boeren; in augustus werd de tram ook wel eens ingezet om balen hooi te vervoeren – buiten medeweten van de NZH-districtschef, heb ik me laten vertellen.

 

 

Een mooie zomerwandeling, maar ik nader de Volendamse haven. Vlak daarachter, of daarvoor, vanuit mijn positie, heb je de Doolhof, een wirwar van steegjes en huisjes met geveltjes, uit een era waarin men het met de bouwvergunningen ook niet al te nauw nam. Ik beklim een trap naar het haventje, achter een vrouw aan wier kolossale Obelix-reet is gestoken in een knaloranje broek. Ze veroorzaakt een zonsverduistering, hier in dit steegje. Zulk soort mensen loopt hier nu rond.

Het toeristische Volendam bestaat uit een haven van 750 meter lengte en 0 meter breedte; slechts een façade. De haven ziet eruit zoals een Jap of een Yank denkt dat een echte Hollandse vissershaven eruit ziet. Gedurende de tien minuten dat ik over de havenkade loop, zie ik 100 zogenaamde vissershuisjes met nep-Zaanse gevels, 13 souvenirwinkels die handelen in quasi-delftsblauwe klompen, 1 zaak waar plastic tapijten met een koeienhuidenpatroon aan de man gebracht worden, en 7 gelegenheden waar je je kunt laten fotograferen in een Volendammer drollenvangerkostuum. Er wordt hier evenveel gefotografeerd als in Edam, maar de toeristen zijn er hier het lijdend voorwerp van.

Het is hier echt druk aan de haven. Iedereen is blij, in Volendam te zijn. Dat is de kwintessens van Volendam; je moet er zijn, en niemand weet waarom.

Een jonge man met een coole zonnebril en een haakneusprofiel zit roerloos als een reiger, minuut na minuut op het stoepje van weer zo’n fotograaf. Hij verveelt zich. Hij wil hier niet wezen. Maar waarom komt hij hier dan? Nee, ik snap het al; hij wacht op zijn foto.

Een collega, die ik deelgenoot heb gemaakt van mijn voornemen, naar Volendam te gaan, heeft me bezorgd bezworen, hier Maria niet te beledigen; dat schijnt het ergste te zijn dat je in Volendam doen kunt. Volendam is de katholieke van de twee; de protestantse missies vanuit Edam hebben niet mogen baten. Ik beledig Maria zelden, maar gek, als je weet dat het niet mag, krijg je er toch de neiging toe; ik loop hier nu de hele tijd allerlei beledigingen aan het adres van Maria te onderdrukken; ik zou ze wel willen uitschreeuwen.

Uit een druk café, waar honderden mensen intensief en vol overgave zitten te niksen, waait Dear Ann van George Baker. Geen cliché blijft me ook bespaard; in het palingdorp hoor ik een vertegenwoordiger van de paling-rock. Baker wordt daar door kenners toe gerekend, hoewel zijn wieg stond in Hoorn, en niet in Volendam. Dear Ann kwam in het voorjaar van 1970 op 2 in de top 40, mede dank zij mij, want ik heb in een zwak moment die single gekocht, beken ik nu met het schaamrood op de kaken.

Dan een bekende naam: eetcafé de Wir-war. Daarboven was op 01-01-01 die ramp. Er is niets meer van te zien; de zolder is uitgerust met een fonkelnieuw authentiek Zaans geveltje. Het enige wat nog herinnert aan de nieuwjaarsbrand, is een monumentje met een gedicht (in de ruime zin des woords) en met blauwe herinneringstegeltjes, gemaakt door nabestaanden van de slachtoffers. Niemand kijkt er naar; toeristen weten het niet, en Nederlanders weten het zo langzamerhand wel. Ik sta er even bij stil, schier geroerd; het enige tussen al die kitsch hier, dat recht uit het hart komt.

Frans Mensonides
15 juli 2005

Volendam, Zeestraat


 

© Frans Mensonides, Leiden, 2005


Lees ook:
Deel 0: De Bronnenzaal en Halte Adelheidstraat

<< naar thuispagina Frans Mensonides