Maurits Huygens op vrijersvoeten: Haags huis op stelten

Zedeprinten Startpagina <<< De rijke vrijster (Inleiding) <<< De rijke vrijster (vertaling) <<<


Maurits Huygens, de oudere broer van Constantijn, kreeg in de zomer van 1622 een oogje op een rijke Amsterdamse schone: Susanna van Baerle. De hele familie Huygens bemoeide zich met hun relatie, die niet goed van de grond wilde komen. In die tijd was een huwelijk niet zozeer een verbintenis van twee personen als wel van twee families. Alles stond op het spel: de familie-eer, de familietrots, het familiekapitaal.

Constantijn verbleef in Engeland en werd door zijn ouders, broer en zusters via brieven op de hoogte gehouden van de toestand. In augustus 1622 kwam Susanna met haar twee zusters logeren in Den Haag. Werk aan de winkel voor de familie Huygens! Geertruid Huygens schreef aan haar broer:

We geve trouens de moet noch niet heel verlore, daer hebe we seker te veel moeite en koste toe gehadt, want de knecht hyt sen selve bekans geruwineert; we ontsagen ons toch geen koste; je saecht je leeve sulken spul niet; we liete al sien watter te sien was, we ontsagen ons niet drinckgelt te geven grof ende groot; re we uyt speule we dede anders niet dan off we t al om niet gehat hade; ginge we rys te Scheveling om een visie, de konfiture werde megenomen oft niet geweest hadt; me sloech dar niet eens twyfel an, tmost al soo weese; ja cronycke sou m er af schrijve, behalve al de groote moete en koste die r moeder noch van hadt; en had je dan t spul gesien, eer se quame, wat en gedril en wat een gedraef date we hade, eer de kamer gereet was, daer de spooke op slape soue, geck had je worde; we (hinge) t nieue behangsel an t ledekant; et syie behangsel rondom de kamer en wierde oock niet vergete, ken je wel denke; ommers twas soo moy, date we t al de luy liete kycke die r quame, maer we swege wel, dattet om heurluy wil gedaen was; t hiet al voor jou; den Dorp sy, t schynt datter en ambassadeur sel kome, soo komt me hier de kamer kyke; ommers al schreef ick de heelle nacht, noch sou ick te kort komme, om je al te verhaalle wate we r al gedaen hebbe, en sou t dan noch al voor niet syn, t waer om de sinne te misse voor ons en voor syn noch meer; me dunckt, waer jij hier, je sout et wel afhaspele; t is maer hoetel hoetel met ons altemaal, en nochtans dienne we se te hebbe; t is recht en mysie dat ons dient; t waer jammer, dat ons een ander t vordeel of sien sou, en nochtans weet ick niet, hoe we t er me hebbe selle.

We geven de moed nog niet helemaal op, daarvoor hebben we er nu al te veel moeite voor gedaan en kosten voor gemaakt, want die broer van ons heeft zich bijna geruïneerd. We keken toch al niet op een cent; je hebt van je leven nog nooit zoiets gezien. Alles hebben we uit de kast getrokken, we waren niet te beroerd om fikse fooien te geven. Gingen we een tochtje maken met een rijtuig, dan deden we alsof het allemaal niks kostte; gingen we eens naar Scheveningen voor een visje, namen we gekonfijte vruchten mee alsof het helemaal niks bijzonders was. Ik twijfelde er niet eens aan dat we het zo doen moesten. Boekdelen kun je erover opmaken, alleen al de moeite die moeder ervoor over had! Je had het eens moeten zien, voordat ze kwamen, wat een gedoe en gedraaf dat we hadden voordat de kamer klaar was waar die drie spoken zouden slapen; achterlijk zou je ervan worden! We hingen nieuwe gordijnen aan het bed en zijden behang aan alle muren vergaten we ook niet, kun je net denken.Het was zo mooi dat we het alle lui die op visite kwamen, lieten zien, maar we zeiden er niet bij dat het voor die drie was gedaan. Het was zogenaamd allemaal voor als jij zou terugkomen. Van Dorp [een broer van Dorothea?] zei nog: 'Het lijkt wel of er een ambassadeur komt logeren, zo mooi ziet me die kamer d’ruit'. Ook al schreef ik de hele nacht door, dan zou ik nog tijd te kort komen om je alles te vertellen wat we gedaan hebben, en zou het dan allemaal voor niks zijn geweest? Je verstand zou je verliezen; Maurits nog meer dan wij. Me dunkt, als jij hier was, zou je de zaak wel uit de knoop hebben gehaald; zoals wij het doen is het allemaal maar prutswerk. En toch moeten we haar hebben, het is echt een meisje dat ons van pas komt. Het zou zonde zijn als een ander straks met ‘r aan de haal gaat, en toch weet ik nog steeds niet hoe de vlag ervoor staat.

J. Smit, Het leven van Constantijn Huygens (1596-1687), de grootmeester van woord en snarenspel. Den Haag 1980. p. 104.


Haar zuster Constantia schreef enkele maanden later:

Ick weet niet wat men overgaet, dat ick u in soo lange niet geschreven heb, maer nochtans niet doot, gelijck je meent, maer al besigh met vrye voor den broer, daer tot noch toe wynich hoop toe is, soo my dunckt; het mysie is soo opiniater, dat het aen de helft genoegh waer voor die goe kneght; se is seer op myn gestelt; waer t maer half soo seer op hem, ick hadder grootte hoop toe; maer wat is t? As ick er heur af seg, soo bid se me op alle vrinschap, dat ickker niet meer af segge sou, want ick sel me leve niet kunne resolvere tot trouwe, syt se. En dat is nietmendalle gesyt, dunckt me, want se sal t toch eens moette doen. Het is me leet, dat ick je dit sus schryve moet, want ick weet wel, dat je t liver anders saeght, en ick oock, maer ick schrijf t gelyck t is. Ick wou niet, dat den broer wist, dat ick dit sus aen je schreef, want ick heb t hem sus niet al gesyt, darom laetter geen vermaen af syn; ick hoop als je tuys comt, dat jy der wat ander order in sult stelle, en hiermee seg ick je adieu, maer ick hiet je liver willecom.

Ik weet niet wat me bezielt, dat ik je zo lang niet geschreven heb, maar ik ben nog niet dood, hoor, zoals je dacht. Ik ben alleen nog maar bezig met de vrijage van broerlief. Maar veel reden tot hoop hebben we nog niet, denk ik. Dat meisje reageert zo obstinaat dat het best wat minder had gekund voor die goeie jongen. Op mij is ze heel erg gesteld; was ze het maar half zo op hem, dan zou ik hoop hebben op een goede afloop. Maar hoe gaat dat? Als ik het haar vertel, dan smeekt ze me, op onze goede vriendschap, dat ik er niet meer over zal beginnen, want: ‘Ik zal van mijn leven nooit tot een huwelijk kunnen besluiten’, zegt ze. Dat is natuurlijk een praatje van niks, want eens zal ze het toch moeten, zou ik denken. Ik vind het erg jammer dat ik je dit schrijven moet, want ik weet wel dat je het liever anders gezien had. Ik had het ook liever anders gezien, maar schrijf het je zoals het is. Ik heb liever niet dat Maurits weet dat ik dit in vertrouwen aan je schrijf, want ik heb het hem zelf niet allemaal gezegd, dus geen woord erover tegen hem! Ik hoop dat jij, als je thuiskomt, een beetje orde op zaken zult kunnen stellen. Nu zeg ik je adieu, maar liever had ik ‘welkom’ gezegd.

J. Smit, Het leven van Constantijn Huygens (1596-1687), de grootmeester van woord en snarenspel. Den Haag 1980. p. 105.


Vader Huygens deed namens zijn zoon in januari 1623 nog een schriftelijk huwelijksaanzoek. Vergeefs; Susanna zou nog enkele jaren vrijgezel blijven.



Meer weten?

J. Smit, Het leven van Constantijn Huygens (1596-1687), de grootmeester van woord en snarenspel. Den Haag 1980.


© Frans Mensonides, Leiden, 2007.