WANDELALBUM 2010 (deel 4b)
Santpoort – Zandvoort (2), ofwel: 'Geleide wildernis’

Amsterdamse haven vanaf het Kopje van Bloemendaal

<<< Lees ook deel 1

In drie delen wandel ik van Santpoort naar Zandvoort, langs de buitenrand van de regio Haarlem. Dit is de middelste etappe, gelopen op vrijdagmiddag 1 oktober 2010, en het is niet de geringste van de drie: we gaan het Kopje van Bloemendaal beklimmen, ’s Neêrlands hoogste blanke-top-der-duinen, die een kleine 50 meter boven zeeniveau uitstijgt. Lager bij de grond, op de Bloemendaalse bosbodem, een ontmoeting met de man die heel Nederland aan de Verkadekoekjes kreeg: Jac. P. Thijsse.

 

Meertje van Caprera?

Ik behoor tot de wandelaars die zich beter kunnen beperken tot de op stadsplattegronden weergegeven werkelijkheid. Met kompas boven de Noorse poolcirkel, als in Nooit meer slapen, met klimtouwen door de Andes, met een jeep door het Paul Krugerpark: ik kan het beter overlaten aan de echte avonturiers, en heb me er ook nooit toe aangetrokken gevoeld.

Verdwalen zit me in het bloed, zoals een ander het verlangen naar verre horizonten. Als ik in Haarlem in bus 81 richting Santpoort stap, op het tijdelijke busstation aan de Parklaan, weet ik nog niet dat ik er anderhalf uur over zal doen om het Kopje te bereiken.

Ik stap zowaar uit bij de juiste halte in Bloemendaal, ter hoogte van een witte villa met ruim voldoende zuilen om classicistisch genoemd te mogen worden. Daarna vind ik wonderlijk genoeg het Dorpshuis van Bloemendaal nog terug, plus die oncomfortabele bank die ik zes dagen geleden passeerde. Tot zover gaat het goed.

Daarna begint het gedwaal. Het Meertje van Caprera zie ik over het hoofd, misschien omdat de naam ervan indrukwekkender is dan het ding zelf. Zou het misschien dat watertje zijn, dat per ongeluk op die ene foto is gekomen? De grauwgrijze runderen in de wei daarnaast geven geen bescheid op mijn vraag naar de juiste weg.

Ik loop achter de sportvelden langs, waar een man op een groot ijzeren voertuig voor het laatst dit jaar het gras zit te maaien, sta ineens voor het Nationaal Park Zuid-Kennemerland dat ik probeerde te vermijden, even later bij een Padvindershuis, en nog weer later te rammelen aan ijzeren hekken die niet willen wijken.

Een klein half mensenleven geleden liep ik hier vaak rond, ook op vrijdagmiddag. Maar ik herinner me er niet echt veel meer van, behalve dat ik toen ook altijd al verdwaalde, met de plattegrond in mijn hand, en toen ook altijd al tegen dichte hekken aanliep.

Onderweg zie ik een apart verkeersbord: een waarschuwing aan vrachtwagens voor het te dicht rijden langs overhellende bomen. Daaronder zit op een bankje een verweerd, deftig wijfje me weg te kijken. Even later passeert me traag en kalm een hoogbejaarde heer op de fiets, gekleed in een soort cricketoutfit; Bloemendaal blijft Bloemendaal.

Het Simon de Heerplantsoen staat niet eens op de kaart, maar is er wel degelijk. Dan kan ik eindelijk het landgoed Caprera betreden, waarvoor een detonerend beeld staat van een oranjegezinde hond. Vroeger mocht je hier gratis lopen. Tegenwoordig moet je een euro in het offerblok storten voor iedere homo sapiens of canis familiaris in je gezelschap. Ik doe het, al is er helemaal geen controle op; de munt valt met hol gekletter in de ijzeren bus.

 


In de zes dagen, verlopen sinds de eerste etappe, is de boswereld pas goed in de najaarsbrand gevlogen. Groen schuift in het spectrum langzaam op naar geel, naar rood, naar bruin. Op de grond begint zich een mozaïek af te tekenen van bladeren. Denk dat witte maar even weg; dat is geen blad, maar een weggeworpen plastic bekertje, dat er nog zal liggen als de rest al jaren tot humus is vergaan.

In Caprera heb je, behalve een openluchttheater, een hoge duintop. Daarvanaf kun je in de verte een streepje zee zien, tussen het land en de lucht, zoals een beruchte hotelier uit Torquay eens duidelijk maakte aan een kippige hotelgast.

In de afdaling zie ik een huisje met een oudmodische vuilnisbak ervoor, en een vermolmde zitbank die ooit is gemaakt uit een boomstam; een stuk artefact dat nu al weer bijna is teruggegeven aan de natuur. Woont hier een rijke zonderling?

Eindelijk ontwaar ik het Kopje in de verte, plus die duivelse trap om er te komen. Maar helaas achter hekken; de hekken om Caprera. Overal hekken om wat ze de vrije natuur noemen. Wat is er zo vrij aan?

 


Ik verlaat Caprera weer bij de oranje hond, loop terug via de openbare weg en beklim de trap met 78 treden. Je hebt in deze buurt ook de Karmeltrap en de Kijkduintrap, volgens mijn plattegrond, maar deze is naamloos. Maar wel een uitgelezen conditietraining.

Op het uitkijkpunt van dat hoogste duin van Holland staat een betonnen, twee verdiepingen hoog gevalletje. Het was eens een Duitse bunker, en nu uitkijktoren, pas nog geheel gerestaureerd. Het torentje wordt geflankeerd door een pannenkoekenterras dat helaas dicht zit.

 


Een gedicht vertelt een halve eeuw geschiedenis. Het heeft een heel apart metrum, een amfibrachys (kort-lang-kort), heel passend bij dit bijzondere punt; plechtig, maar ook opwekkend. Als je het hardop leest, ga je bijna automatisch met je armen zwaaien (er is hier toch verder niemand). Maar dat metrum ontspoort een paar keer deerlijk. Niemand maalde daarom in 1946; het gedicht verwoordde wat iedereen toen dacht.

Boven werp ik een heiige blik om me heen. Ik zie de pluimen van de Amsterdamse haven in de verte, flats van Haarlem en randgemeenten, de Grote of Sint Bavokerk op de Grote Markt en natuurlijk weer dat streepje zee.

De ‘oriënteertafel’ heeft een hoogte van 51 meter boven NAP, staat er trots op vermeld, maar O.K., dat ding hebben ze er zelf bovenopgezet. Van nature had dit duin een nog altijd respectabele hoogte van 43 meter. Die ‘oriënteertafel’ bevatte eens pijlen naar omliggende dorpen, maar die zijn verbleekt en overschreven met teksten die wandelaars persé kwijtwilden.

 

Ik daal af, en zoek mijn weg door écht rijke buurten, waarbij die van de vorige etappe weer in het niet zinken. Dat is toch wel een nadeel van rijk zijn; er zijn altijd mensen die nog rijker zijn. En nog meer afgunst wekken, en nog meer geboefte aantrekken.

In deze omgeving woonde Gerrit Jan Heijn, die op 9 september 1987 ontvoerd werd. De zaak hield Nederland weken, zo niet maanden in de ban. De dader bleek Ferdi Elsas, een volkomen doorgedraaide ingenieur uit Landsmeer. Elsas wilde wraak nemen op vier vroegere opdrachtgevers die hem benadeeld zouden hebben en nu op zijn dodenlijst stonden. Hij zou zelfs bezig geweest zijn met het ontwerpen van een ingenieuze martel- en moordmachine. Voor de realisatie van zijn plannen had hij veel geld nodig, en dit moest Heijn, die hem nooit iets in de weg had gelegd, dan maar fourneren.

Hij schoot zijn slachtoffer laf in de rug, begroef hem ergens op de Veluwe in een kuil en wist een flink losgeld te innen door bij de familie de suggestie te wekken dat hij nog leefde. Een paar maanden later liep hij door een toeval tegen de lamp.

Ferdi E. zat twaalf jaar gevangenisstraf uit en werd vrijgelaten op grond van het goede gedrag dat ook moordenaars kunnen vertonen als ze hun best doen. Vervolgens inde hij 7 ton WAO die men tijdens zijn verblijf in de gevangenis voor hem had opgespaard. Zijn vrouw vulde de gezinsfinanciën verder aan door een boek te schrijven over hoe het is om de echtgenote te zijn van Nederlands meest beruchte moordenaar.

Het echtpaar Elsas ging stil leven van de centen. Tot de morgen van 3 augustus 2009, toen Ferdi op zijn fiets uitgerekend geschept werd door een grote graafmachine. Dood. ‘Gerechtigheid’, zeiden vele mensen. Maat ik houd het op stom toeval.

 


Een ijzeren hek staat zes dagen per week open voor de bezoekers van Thijsse’s hof. Deze anderhalve hectare grote tuin is in 1925 door het gemeentebestuur van Bloemendaal geschonken aan de beroemde veldbioloog en natuureducator Jac. P. Thijsse, ter gelegenheid van zijn 60ste verjaardag.

Jac. P. Thijsse, mijn moeder zegt ogenblikkelijk ‘Verkade-albums’, als die naam valt. Twee generaties zijn opgevoed met die fraaie natuurboeken. Ze verschenen van 1904 tot 1940, met een nabrander in 1965; 31 banden, voor 19 waarvan Thijsse tekende.

Je kon het tekstuele gedeelte van die albums voor weinig geld bestellen bij de koekjes- en beschuitfabrikant. Maar om de boeken te illustreren moest je flink doorvreten, want in de verpakkingen van Verkade zaten telkens een paar plaatjes. Die kon je dan met degelijke, ouderwetse gom op de juiste plek in het boek plakken. Die boeken verenigden het ganse volk, over de grenzen van de zuilen heen. Iedereen ruilde plaatjes met iedereen, om het gros compleet te krijgen; er waren 144 plaatjes per boek.

Thijsse’s hof brengt de flora van Kennemerland bijeen. Je ziet hier wat je buiten ook ziet, in bos en duin. Je zou dus net zo goed een hek om heel Kennemerland kunnen zetten, en dát Thijsse’s hof noemen. Maar educatief bezien is het handiger om alles netjes bij elkaar te hebben. En je kunt dan ook nog een oogje op houden op de groei en de bloei, en het een beetje sturen. ‘Geleide wildernis’, zo luidt de filosofie.

Behalve die Verkade-albums produceerde Thijsse in 1899 ook nog zijn bekende langwerpige Flora, waarmee men alle inheemse planten kon determineren. Ik heb als middelbare scholier nog een 98ste druk ervan in mijn bezit gehad. Die behoorde evenmin tot mijn favoriete lectuur als Bomans’ Erik of Het klein insectenboek, dat hier staat uitgebeeld als standbeeld, naast dat van Thijsse zelf.

Ik zet mijn fototoestel zoals gewoonlijk in zulke tuinen op macro, zonder te documenteren of determineren wat ik voor de lens krijg. Ook zonder botanische kennis is het hier aangenaam wandelen en fotograferen.

Bij de ingang van de tuin staat al 260 jaar het opvallende gebouwtje op de foto hieronder, met die heel krasse zuilengaanderij aan dat verder zo gewone huisje. Het was eens de tuinierswoning van een deftig landgoed, en is sinds 1900 pannenkoekenhuis.

Het zal in de loop van 110 jaar talloze exploitanten gehad hebben, maar nu is het pandje in handen van een jong stel, dat de onderneming ‘Lunch in de kidschen’ gedoopt heeft. Voor de kids staat er een rijtje trapautootjes klaar. Iedereen erin klimmen, natuurlijk, en dan is het al gauw: een ijsje, een pannenkoek, en een kopje koffie voor de ouders. De loop komt er wel in, zo.

In de tijd dat ik mijn pannenkoek vermaal, tel ik twaalf verschillende kinderen in en om ‘Lunch in de kidschen’; wonderlijk genoeg allemaal meisjes. De oudste is een jaar of 10, de jongste een maand of 18. Ze zet haar eerste wankele schreden, onder het oog van haar moeder.

Twaalf meiden, alleen meiden; een kans van 1 op 4096, tenzij je zou aannemen dat meisjes grager gebruik maken van trapautootjes en fanatiekere pannenkoekeneters zijn dan jongetjes, maar dat lijkt me raar. Wat natuurlijk wel zo is: er zitten een paar van die hechte vriendinnenclubjes bij. Meisjes gaan op die leeftijd om met meisjes, en jongetjes met jongetjes; die clustervorming beïnvloedt natuurlijk de kansrekening. Pappadag is het ook niet op 01/10/10; ik zie ook geen vaders.

 


Wat er in die pannenkoek zat, weet ik niet, maar na consumptie ervan volg ik een vreemde, dolende koers over de kaart van Bloemendaal. Ik zie grazige weiden met runderen, een plas met miljonairspaleisjes eromheen, een stuk bos, met ook weer villalanen erlangs…

Dan ineens een flits van herkenning. Daar heb je het raadhuis van Bloemendaal; een hagelwitte 18e-eeuwse villa die eruit ziet als het zomerpaleis van een juntaleider in een bananenrepubliek. Bij huwelijksvoltrekkingen is confetti strooien verboden in Bloemendaal; dat geeft maar rotzooi op straat, en dat kunnen ze niet hebben in een nette gemeente als deze. Men raadt zeepbellen aan, zonder oog te hebben voor de gevaarlijke symboliek van spoedig uiteenspatten.

Ik heb hier nog een zeer blauwe maandag gewerkt, voor dat louche archiefbureau waarover ik het al vaak gehad heb. Ik moest even bijspringen, bij een collega die zo onnavolgbaar aan het jongleren was met inventarissen, mappen en dozen, dat ik me altijd afvroeg of zijn slachtoffers nog wel iets terug zouden kunnen vinden.

Nu ik hier loop, schiet me ineens een anekdote te binnen over die vreemde snaak die in 2005 de zaak uiteindelijk overnam, een toen al half failliete boedel. Die man bezuinigde op letterlijk alles. Hij werkte vanuit zijn huis, een schamele schotelantenneflat. Maar daar zijn vaste telefoon afgesneden was, bestond het telefoonpark van de firma uit één mobieltje. Het nummer daarvan vermeldde hij zodanig in zijn briefhoofd dat het een vaste telefoon leek. Hij had een netnummer vermeld in plaats van een 06-nummer; het begon met 061-…

Als hij een archiefverhuizing moest regelen, liet hij geen verhuisbedrijf komen, al berekende hij dat vast wel door aan de opdrachtgever, hem kennende. Nee, hij deed het sjouwwerk zelf, met een door hem aangewezen vrijwilliger. Hij huurde dan een bestelbusje, want een wagenpark bezat zijn wormstekige onderneming ook niet. Dat busje propte hij zo onverantwoord vol met archiefdozen dat hij niet eens meer met goed fatsoen kon remmen; bij een noodstop zou hij geplet worden onder een paar ton papier.

Tijdens het rijden had hij zijn neus op de voorruit. Op zekere dag stak er een hond vlak voor zijn auto de weg over. Hij remde niet, maar reed zó die hond dood. Een (oud-)collega van me, die bij hem in de wagen zat, vertelde het me vol afgrijzen. De kersverse archiefdirecteur keek ook niet op of om, om te zien wat hij had aangericht: ‘Motte se ‘m maar fasthouwe!’. Ik vertel deze anekdote altijd graag aan hondenliefhebbers. Ik had de firma toen al verlaten; het einde ervan naderde met rasse schreden.

 

Bloemendaal gaat ongemerkt over in Overveen. In het tamelijk knusse winkelstraatje kun je je laten opkalefateren bij het Instituut voor Huidverbetering. Klinkt wetenschappelijk.

Het stationsgebouw van Overveen is een van de vele in Nederland die omgebouwd zijn tot restaurant. In de trein stappen kun je er ook nog; elk halfuur in de boemel Zandvoort – Haarlem – Amsterdam CS. Ik doe het. Einde van etappe twee.

Frans Mensonides
12 oktober 2010
Er geweest: vrijdag 1 oktober 2010

 


Eerder verschenen in deze reeks:
1) Middelharnis – Stad aan ‘t Haringvliet, ofwel: Horizontale houtopstanden (29/08/2010)
2) Maer- of Korendijkroute, ofwel: Castricummer bakens (14/09/2010)

3) Putten – Drie via het Solsche Gat, ofwel: ‘Situatie gewijzigd’ (17/08/2010)


 

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2010


<< naar thuispagina Frans Mensonides