De staatsman, dichter en musicus Constantijn Huygens (1596-1687) schreef zijn Zedeprinten in 1623 in Den Haag, nadat hij was teruggekeerd van een diplomatieke missie in Engeland. Zedeprinten bestaat uit karakterschetsen, gedichten over ‘typetjes’, waarvan de meeste beoefenaren zijn van beroepen.
Huygens begon met zijn eigen metier, de gezant, en beschreef vervolgens een achttiental andere hoog- en laaggeplaatsten in de maatschappij, waaronder de koning, de hoveling, de professor, de arts, de soldaat, de kastelein, de boer en de bedelaar. Hij keek de kunst af van Theophrastus, een schrijver uit de Griekse oudheid, en van enkele moderne Engelse schrijvers. Inspiratie vond hij in zijn eigen ervaringen en in zijn eigen omgeving: het Den Haag van de Gouden Eeuw.
Huygens geeft de lezer in Zedeprinten het volle pond van zijn woordspelige inventiviteit, zijn schier onnavolgbare gedachtesprongen, zijn speelse, vaak wat cynische humor en niet te vergeten: zijn wijze, moralistische lessen.
Die lessen draaien vooral om wat wij ´professioneel gedrag´ zouden noemen. Huygens maakt zijn lezers duidelijk, wat ervoor nodig is, een goed professional te zijn, welk beroep je ook uitoefent. Men moet zich met de juiste instelling inzetten voor zijn klanten, zijn gezin, zijn omgeving, zijn vaderland. In Zedeprinten zien we enkele mensen die daar in slagen, maar vooral lieden die louter geld en eer najagen en daardoor hun beroep een slechte naam bezorgen.