Vorige week nam ik jullie mee naar een mega-treinstremming op de Zeeuwse lijn, met een sfeervolle fotorapportage van het vervangende busverkeer in de regen. Op zo’n dag doe je altijd meer dan naar treinen en bussen kijken (ik wel, tenminste). Daarom hier het vervolg van die aflevering, gevuld met zaken die weinig of niets met OV te maken hebben. Het eerste item nog wel, dat gaat over een WC op een station, maar het tweede en derde speelt in de stad Goes.
Het was verstandiger geweest als ik überhaupt was thuisgebleven, vandaag. Ik ben verkouden, heb last van hoest- en rochelaanvallen, tors een steen op de maag met me mee, voel steken op plekken waar het niet hoort te steken, ben snel moe (zelfs mijn leeftijd in aanmerking genomen), onderga vage duizelingen bij inspanning en nog een paar dingen meer. Maar dat is al een paar weken zo en ik ga er ook mee naar mijn werk, dus waarom niet naar een nat en winderig Zeeland? Het ergste wat me kan overkomen is dat het zo erg wordt dat ik me echt ziek moet melden, en dat zou weldadig zijn.
Naar de Zeeuwse lijn, dus. Maar mijn eerste pleisterplaats is Dordrecht, om soelaas te vinden voor mijn verlangen naar een kop koffie. Als die op is, moet ik natuurlijk weer plassen. Daarvoor had je tot voor kort op dit station een oerdegelijke ouderwetse plee in de stationsrestauratie. Maar nu ontwaar ik op perron 1 zo’n volautomatisch toilet.
Die dingen bestaan al een poosje, in Bergen op Zoom zal ik er straks trouwens ook een zien, maar ik ben er nog nooit binnengeweest. Louter het bestaan van iets is onvoldoende reden om er ook te willen wezen, zou ik zeggen. Ik heb me tot dusverre denk ik laten tegenhouden door de bepaling dat kinderen onder de 10 er niet in mogen. Ik had als kind altijd al een hekel aan zulke verboden. Als ik jonger was dan de leeftijdslimiet, had ik er de pest over in dat ik niet mocht. En als ik oud genoeg was, werd ik bang omdat er blijkbaar iets engs te beleven was, niet geschikt voor het kleine kind dat ik me dan ineens weer voelde.
Maar nieuwsgierigheid drijft me nu ineens naar de zilverkleurige deur. Die kan ik op twee manieren openen, door er een 50-centstuk in te gooien of door een SMS met een bepaalde inhoud (PLEE OPEN, denk ik) te sturen naar een bepaald telefoonnummer. Het is toch wel mooi, dat dat allemaal zo maar kan, anno 2008! Ik doe het echter op de ouderwetse manier, met een muntje, en betreed een ruimte die ook van binnen voornamelijk zilver is. Het lijkt meer op een ruimtecapsule dan een privaat.
Langzaam en majestueus, en volautomatisch, klapt de bril naar beneden. Op deze troon zul je moeten plaatsnemen, als je tenminste ambitie hebt voor een grote boodschap. Ook van aluminium, dus lekker koud aan je kont. Waarom maken ze zoiets van aluminium? Misschien om een lang verblijf te ontmoedigen. Je mag maximaal 15 minuten doorbrengen in deze capsule. Dan gaat de deur onherroepelijk van het slot. En na 12 minuten beginnen er al sirenes te loeien (‘een akoestisch signaal’, noemt de gebruiksaanwijzing het) om je daarvoor te waarschuwen.
Anderzijds, 12 minuten is toch ruim genoeg, zelfs voor de hardlijvigen onder ons, of degenen die deze plek bezoeken voor het bedrijven van de liefde op niet voor de hand liggende plaatsen; je hebt vast wel van die maniakken, die daar een sport van maken.
Natuurlijk gaat ook het handenwassen digitaal. Ook hier lopende bandwerk; het kent de efficiëntie van een legbatterij. Hou je je handen links, dan krijg je zeep, hou je ze in het midden dan water en rechts hete lucht. Natuurlijk is de zeep op, is het water ijs- en ijskoud en worden mijn handen niet echt droog van de hete lucht. Wat dat betreft is er weinig verschil tussen dit ruimtevaarttoilet en een gewone WC.
De gebruiksaanwijzing stelt dat na elk bezoek het toilet automatisch gereinigd en gedesinfecteerd wordt. Dat duurt knap lang; minutenlang zie ik mijn opvolger voor de metalen deur wachten. Wat gebeurt er daarbinnen? Wordt het complete gevaarte in die tijd gezandstraald? Ze gaan natuurlijk uit van het ergste geval – kots aan de muur, of diarree die van het plafond druipt – want met dit volautomatische systeem kunnen geen mensenogen zien hoe groot de schade is.
Wat was er eigenlijk mis met de ouderwetse retiradejuffrouw, die geld inde door tussenkomst van een schoteltje en die zelf waar nodig de toiletpot te lijf ging met Glorix? En zouden dit soort futuristische schijtpotten in exploitatie nu werkelijk zoveel goedkoper zijn dan hun voorgangers? Al dat elektronische spul kan stuk, het is zo kwetsbaar als de pest. Dan moet je een leger monteurs hebben die stad en land afreizen, en die verdienen meer dan een retiradejuffrouw. Ik zou bijna nog naar haar gaan terugverlangen, in deze over-geautomatiseerde brave new world.
Goesse bejaarden
Die titel heb ik eerder gebruikt, ook in dit sympathieke stadje. Het was in de winter van ’98 op ’99, ergens; niemand die het zich herinnert. Ik vertelde een verhaal over een Amerikaanse toerist die dat zei, na de rare naam ‘Goes’ op het stationsbord gezien te hebben: een werkwoordsvorm in plaats van een plaats.
Ik schoot toen een prachtfoto van de haven in de avondschemering en nam me voor, nog eens terug te komen bij daglicht. Het is er nooit van gekomen; nog wel een paar keer overgestapt in Goes, maar er nooit echt geweest. Vandaag zal het dan gebeuren, tijdens de grote spoorstremming van Zeeland. Maar als ik de tunnel onder het spoor uitkom, giet het van de regen.
Er is bovendien iets aan de hand met het licht. Is er dan altijd iets met het licht, in Goes? Het staat afgesteld op een te hoog contrast. Alles is knalhard, snoeihard, hier; zelfs in de grijsheid van een regendag. Winkeletalages schreeuwen me helemaal toe; de kleuren van de paraplu’s doen pijn aan mijn ogen. Blauw is staalblauw, vandaag, rood knalrood, geel gifgeel, paars fluorescerend paars. Het is vast een grieperig verschijnsel uit het rijtje in hoofde van dit artikel, dat moet het zijn, het licht aan mijn ogen, het ligt aan mijn ogen. Ik zie alles vaag, maar die vaagte dan juist weer hartstikke scherp; ik kan het niet uitleggen.
Een koninkrijk voor een museum! Het kaartje bij het station vermeldde er een, tevens VVV, het Historisch Museum De Bevelanden. Ik loop volgens mij in die richting. Na een paar keer verkeerd afslaan en een paar keer vragen bereik ik het. Maar ik ben te vroeg, kwart voor één, en het gaat pas om 13:00 uur open. Ben al blij dat het niet helemaal dicht zit; zoiets kan een dag als deze de genadeslag geven.
Ik druip af naar de HEMA, een paar stappen verder. Ook hier schreeuwen alle kleuren om aandacht. Ik bekijk mijn ogen in een spiegel. Niets bijzonders te zien; geen tekenen van wijde pupillen door grote opgefoktheid, of zo.
Maar kun je met je ogen wel zien wat er aan je ogen mankeert? Compenseert de afwijking zichzelf niet, door het zien ervan? Ik heb wel eens zoiets gelezen. De ogen van een mens zijn voortdurend in levendige beweging. Maar als je in een spiegel kijkt, lijken ze dode poelen vol stilstaand water. Dat komt doordat de beweging van je ogen wordt gecompenseerd doordat je die beweging met diezelfde bewegende ogen waarneemt. Het is me allemaal een keer voorgerekend in sinussen en cotangenssen.
Ik heb geen zin in de vetwaren die liggen te druipen in de vitrine. Maar moet toch lunchen. Ik kies een muffin. Dat is eigenlijk een rare lunch. Ik vermaal hem voor driekwart en spoel hem weg met thee. En verbaas me over het gebod op het dienblad: ‘Gelieve uw dienblad in de afruimwagen te plaatsen’; wat luxueus, zo’n ouderwetse aanvoegende wijs, gewoon maar bij de HEMA.
Ik kijk door het raam naar de parapluparade in de Goese straten. En dan is het één uur geweest. Gedwee plaats ik mijn dienblad in de afruimwagen – bij duurdere gelegenheden gelief ik dat nooit; daar acht ik de opruimwerkzaamheden inbegrepen bij de prijs. Nu kan ik gelukkig naar dat museum.
Het Historisch Museum De Bevelanden is een museum van de goede soort, ik zie het meteen als ik binnenkom. Er heerst in ieder geval een stemmig halfduister dat weldadig aandoet aan mijn overspannen ogen.
Bij binnenkomst krijg een kartonnen drinkbekertje uitgereikt. Is dat om een paracetamol in te nemen? Nee, er is achter in het museum een tentoonstelling over water, en je kunt daar een bekertje koud water tappen. Maar als je die bekertjes dáár neerzet, dan verdwijnen ze als sneeuw voor de zon; Zeeuwen die met een gros bekertjes in hun tas het museum verlaten.
Ik krijg ook, het kan niet op, een historische kalender van Goes van 2008, een jaar waar de kop al meer dan af is. Voor geld raken ze ze blijkbaar niet meer kwijt. Als ik hem bekijk in de bus terug, kan ik me wel voorstellen, waarom: de historische tekeningen zijn gemaakt door iemand die lichtelijk gespeend is van talent. En dat allemaal in heel schelle kleuren, maar dat kan komen door die rare ogen.
Ook het museum is gewijd aan de geschiedenis van dit stadje, dat in 1572 een aanval afsloeg van de geuzen, die na Den Briel toch in de winning mood waren. Je mag fotograferen in dit museum, maar helaas niet flitsen, zodat het meeste mislukt. Maar ik heb de zaal met schuttersstukken er goed op, alsmede het beulszwaard waarmee criminele Goesenaren een kopje kleiner werden gemaakt.
Natuurlijk is er ook aandacht voor de vroegere bewoners van dit pand: de wezen. Hun verhaal is schrijnend. In 1609, op een haar/jaar na vier eeuwen geleden, vielen de wezen onder het armbestuur. Die hadden er teveel, en ze besloten ze bij opbod te verkopen. Voor deze ‘uitbesteding’ (ik schreef bijna: ‘aanbesteding’) werden ze bijeengedreven in een zaaltje. Potentiële kopers, vloekende en dronken lieden van twijfelachtig allooi, bevoelden en beknepen ze, of ze wel geschikt waren als werkkracht, want daar was het om begonnen. De weesjes wachtte bij hun nieuwe ‘ouders’ een hard leven met veel werk en veel slaag. En dat alles in de Gouden Eeuw; hoe meer ik weet over dat tijdvak, hoe misplaatster ik die term ga vinden.
Tegen deze mensonterende toestanden klonken uiteindelijk toch protesten. Er moest een weeshuis komen, en dat werd het gebouw waar ik nu deze presentatie zie over de gebeurtenissen van toen. Het werd gefinancierd door het aanpalende oudemannen- en –vrouwenhuis, waar nog wel eens rijke proveniers woonden.
Niet dat de wezen het in dat weeshuis nou zo goed hadden. Men spaarde de roede niet, en er moest keihard gewerkt worden. De wezen werden klaargestoomd voor een vak waarmee zij hun brood konden verdienen.
Het wezen-wezen van Goes. Ik verlaat het museum en stap het hedendaagse Goes weer binnen, waar het nog harder regent dan een paar uur geleden.
Wat een treurige dag toch: vroeg opgestaan, een hoop tijd besteed, een hoop geld uitgegeven, een heel eind gereisd, en dat allemaal om hier een beetje in de stromende regen te lopen banjeren. En ik ben al niet helemaal goed. Medelijden met mezelf zou ik krijgen. Is er iets wat treuriger is?
Ja, onderbreek ik mijn eigen gedachtestroom: er ís iets wat treuriger is: een Goese wees te wezen in 1609! Die gedachte verzoent me ineens met deze dag. Een beetje relativeringsvermogen, eens een keertje je zegeningen tellen: het misstaat niemand!
Frans Mensonides
9 april 2008
Er geweest: 27 maart 2008
There he 'Goes' (met Van Fraassen)
© Frans Mensonides, Leiden, 2008