De Nederlandse alchemist en uitvinder Cornelis Drebbel (1572-1633) moet veel weg gehad hebben van de stripheld professor Zonnebloem. Tijdgenoten beschrijven hem als een sjofel gekleed man die meer leek op een boer dan op de eminente geleerde die hij in werkelijkheid was.
Drebbel heeft enkele miraculeuze uitvindingen gedaan die hun tijd zeer ver vooruit waren en zijn tijdgenoten met stomheid sloegen. Toch was hij ook aanhanger van een uiterst traditionele wetenschap, de alchemie. Hij was een beschermeling van de Britse koning Jacobus I. Huygens maakte tijdens zijn diplomatieke reizen naar Engeland (1618-1624) kennis met de geleerde, en er ontstond een vriendschap tussen beide Hollanders.
De vader van Constantijn Huygens waarschuwde zijn zoon voor de omgang met Drebbel. ´Pas toch op voor deze duivelskunstenaar!´, schreef hij vanuit Den Haag. Vader Huygens doelde vermoedelijk op de verhandeling die Drebbel geschreven had over het hermeticisme, een leer vol magie, vol occultisme, die stamde uit de klassieke oudheid.
Maar ook de uitvindingen van Drebbel leken soms wel duivelswerk. Hij bouwde voorlopers van de moderne camera, de microscoop, de thermometer, de thermostaat en de torpedo, en ontwikkelde een methode om stilstaand water op te pompen uit poelen.
Weinig praktisch nut had zijn klavecimbel, waarvan het deksel automatisch openklapte als de zon in de kamer scheen waar het stond opgesteld. Het werkte met vloeistof, die uitzette door de hitte van de zon. Koning Jacobus I, die al Drebbels geëxperimenteer betaalde, liet zich eens ontvallen dat de uitvindingen van de Nederlander zelden de ontwikkelingskosten waard waren.
Met de onderzeeër had Drebbel zijn beschermheer echter een effectief wapen in handen kunnen geven. In 1620 voer Drebbel onder grote publieke belangstelling met een primitieve onderzeeër onder het wateroppervlak van de Theems. Het voertuig bestond uit een houten boot met een houten ´deksel´ erop; het geheel moet geleken hebben op een oester of walvis. Het vaartuig was waterdicht gemaakt met leer en werd voortbewogen door roeiers. Het kon op elke willekeurige diepte varen.
Daar de uitvinder zelden of nooit iets op papier zette over zijn vindingen, weten we niet precies hoe de zuurstofvoorziening was geregeld. Mogelijk was de onderzeeër met de buitenlucht verbonden door een buis of door een slang, bevestigd aan een soort vlot dat op het wateroppervlak dreef. Er is ook gesuggereerd dat de alchemist Drebbel een methode had ontwikkeld om in de kleine ruimte van zijn boot zuurstof te produceren.
Koning Jacobus heeft een keer een tochtje gemaakt met Drebbels onderzeeër. De Britse marine zag er geen brood in; dit ondanks het feit dat Drebbel ook een methode had ontwikkeld om buskruit onder water tot ontploffing te brengen. Hij dacht, zodoende vijandige schepen te kunnen torpederen.
Huygens was zeer enthousiast over Drebbels vindingen. In zijn jeugdmemoires, die hij tien jaar later zou schrijven, spreekt hij over een kijker, een verticaal opgestelde buis met aan beide uiteinden een bolle lens. Het was een microscoop, waarmee Huygens insecten en andere voorwerpen kon bekijken. Wat hij zag, noemde hij ‘de tweede wereld’, een wonderwereld die de mensen des te meer ontzag zou bijbrengen voor Gods scheppingen.
Huygens kocht verder een dure bril van Drebbel, in de hoop dat hij soelaas zou bieden voor zijn gezichtsproblemen.
Voor ons, moderne mensen, is het vreemd dat een geleerde als Drebbel, die zulke geavanceerde uitvindingen deed, zich inliet met alchemie. Hij stond daarin echter niet alleen in de 17e eeuw. De alchemie werd nog steeds gezien als een serieuze tak van wetenschap. Het waren niet de minsten die zich ermee bezighielden: de astronoom Tycho Brahe en nog veel later de beroemde natuurkundige Isaac Newton.
Huygens wees de alchemie niet af, al maakte hij in zijn karakterschets De alchemist de beoefenaren van die wetenschap volkomen belachelijk. Hij vond dat de alchemie zich bezig moest houden met het ontrafelen van de raadselen der natuur, en niet met zoiets onserieus als het maken van goud. Hij bewonderde het wetenschappelijke werk van Drebbel. Toch had hij ook kritiek op diens alchemistische traktaten. Hij vond dat de geleerde zich nogal eens uitputte in vage mystieke en mysterieuze beschouwingen.
Van zijn vaders waarschuwingen voor die duivelse Drebbel trok hij zich weinig aan. Hij antwoordde vader Huygens luchthartig, dat hij en de geleerde samen hartelijk om zijn brief hadden zitten lachen.
C. Huygens, Zes zedeprinten. Ingeleid en voorzien van annotatie en cultuurhistorische toelichting door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. 2e dr. Utrecht 1976. Ruygh-bewerp 4. p. 74-78.
C. Huygens, Mijn Jeugd. Vertaling [uit het Latijn] en toelichting C.L. Heesakkers. Amsterdam 1987. Griffioen-reeks.
C. Huygens, Mijn leven, verteld aan mijn kinderen, in twee boeken. Ingeleid, bezorgd en van commentaar voorzien door F.R.E. Blom. Dl. I: Inleiding, teksteditie en vertaling. Dl. II: Commentaar en annotatie. Amsterdam 2003. (Dissertatie).
H.A.M. Snelders, ‘Alchemie rond 1600’. In: A. Klukhuhn, De Eeuwwenden. Deel 1. Renaissance 1600. Natuurwetenschappen. Utrecht, g.j. (ca. 1999). Studium Generale reeks 8807.