Onze voorvaderen legden een opvallende inventiviteit aan de dag bij het voltrekken van de doodstraf. Hieronder de zes meest gebruikte methoden.
Ophanging was vaak het lot van dieven. Tegen de galg stond een brede ladder opgesteld. De beul geleidde de misdadiger naar het schavot en beklom de ladder met hem. Boven deed hij hem de strop om de nek. Daarna werd de veroordeelde van de ladder afgeduwd.
Onthoofden was meestal een luxe-straf voor mensen van aanzien. Als de onthoofding geschiedde door een kundige scherprechter, met een goed geslepen beulszwaard, dan was dit voor een veroordeelde de minst pijnlijke methode om de wereld te verlaten.
De misdadiger werd geblinddoekt en moest knielen voor de beul. Op 13 mei 1619 onderging Johan van Oldenbarnevelt dit lot; na een lang slepend conflict met stadhouder Maurits was hij ter dood veroordeeld wegens hoogverraad. De hoogbejaarde politicus beklom het schavot met een wandelstokje. Het enig echte ‘stockske’ van Van Oldenbarnevelt wordt thans in meerdere Nederlandse musea tentoongesteld. Zijn laatste woorden waren: ‘Maak het kort, maak het kort’. Vermoedelijk waren die woorden gericht tegen zijn knecht die afscheid van hem wilde nemen, en niet tegen de beul, hoewel dat ook zeer toepasselijk zou zijn geweest.
Verbranding, een gruwelijke vorm van terechtstelling. De veroordeelde werd op de brandstapel aan een paal gebonden en verbrandde levend. Vrouwelijke misdadigers kwamen vaak voor deze methode in aanmerking.
Radbraken was de meest pijnlijke methode om de doodstraf te voltrekken; speciaal bedoeld voor de meest verachtelijke misdadigers. De veroordeelde werd wijdbeens en met uitgespreide armen vastgebonden op een houten radbraakkruis. Daarna sloeg de beul zijn lichaam kapot met een houten wagenwiel (rad) of met een ijzeren staaf. Soms kreeg hij een ‘slag op het hart’, de genadeslag. Ook werd hij wel halfdood naar het galgenveld gesleept om daar langzaam te sterven aan zijn verwondingen.
Verdrinking was de meest toegepaste straf voor homoseksuelen. Door twee man werd de veroordeelde ondersteboven in een ton vol water gehouden. In Amsterdam vond men het te veel eer om het stoffelijk overschot dan ook nog over te varen naar het galgenveld. Het werd verzwaard met een gewicht en vervolgens in het IJ gesmeten.
Wurgen. De misdadiger zat met de rug tegen een wurgpaal en kreeg een touw om de nek. Als het touw stevig werd aangetrokken, stierf hij een snelle dood. Maar soms bepaalde de rechter dat de veroordeelde langzaam en in etappes gewurgd moest worden. Hij werd telkens bijgebracht als hij het bewustzijn verloor.
Een straf was een middel tot vergelding; voor sommige misdadigers kon de executie niet pijnlijk en langdurig genoeg zijn.
C. Huygens, Zes
zedeprinten. Ingeleid en voorzien van annotatie en
cultuurhistorische toelichting door een werkgroep van Utrechtse
neerlandici. 2e dr. Utrecht 1976. Ruygh-bewerp 4. p. 88-91.
H. C. Jelgersma, Galgebergen en galgevelden in West- en
Midden Nederland. Zutphen 1978.
H. Steensma, Straffen door de eeuwen heen. De beul, het tuchthuis en de gevangenis. Den Haag 1982.