De originele tekst, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden)
De
beul (r. 1) Hij is een ambachtsman die alleen maar recht doet. Hij is de scherpe, zure saus van het bittere nagerecht. Hij is het leer van de zweep waarmee een koning zijn tol eist. Hij is een chirurgijn voor het grove werk, die alle kwalen geneest. Hij is een slager die geen lid is van het gilde, een maaier boven het gras. Hij speelt viool op snaren van henneptouw. Hij is de voerman van de dood die Charon het meeste geld bezorgt – afgezien van soldaten en aankomende artsen. (r. 9) Hij is een eerzame moordenaar, al doet hij het – net als echte moordenaars – om kleding en voor voedsel. Tenzij hij het ambt van scherprechter geërfd heeft van zijn voorvaderen. Dan heeft hij adellijk bloed in de aderen; dan heeft hij van de prins het recht verkregen om een wapen te voeren. Dan wordt hij in zijn jeugd gevormd om later te kunnen doden. Van kindsbeen af leert hij dat een appel op een stok het hoofd is van een veroordeelde. Stoepstenen en leeuwen op een brug ziet hij als ruggen die gegeseld moeten worden. |
|
(r. 19) Toch deinst hij terug voor de eerste galg. Nu er echt bloed moet vloeien, wordt het zijne zo koud als dat van de persoon die hij zal vellen. Ik vergeef hem dat hij aarzelt; het is dapperder lieden dan hem overkomen. Oefening thuis maakt nog niet dat men in het openbaar de situatie het hoofd kan bieden. Binnen houd je je groot tegenover kennissen, familieleden, tafels die niets terugzeggen en planken die niet luisteren. Maar verschijn je dan in die drom van toeschouwers, dan verstom je, alsof die mensenmassa je hart heeft bezwaard, je verstand verbijsterd, je longen verstikt en je buiten jezelf heeft gebracht. Men zegt wel – om begrijpelijke redenen – dat de mens de mens een wolf is; wij worden met stomheid geslagen als een andere wolf ons ziet. Het is heel begrijpelijk dat de beul staat te beven temidden van de menigte, dat afgrijselijke dier met zoveel handen, met zoveel ogen, zo vol afgrijzen voor het wurgen of onthoofden van een schepsel Gods. | |
(r. 35) Een rechter kan vonnis wijzen zonder
dat hij iets te vrezen heeft. Maar wie het vonnis voltrekt, moet het
correct uitvoeren. Als de strop breekt, als hij staat te zagen in een
nek, moet hij vrezen voor een regen van scheldwoorden en stenen vanuit
het publiek. (r. 39) Als de waarheid in de knel komt, in de boeien ligt en zit opgesloten binnen een haag van spijkerharde tanden, dan vindt zij geen trouwer, geen machtiger bondgenoot dan de beul. Die verbreekt de ketenen van de leugens. Zit de waarheid diep, is er sprake van een moeilijke bevalling, dan verlost de beul haar met een tang en slaat hij haar eruit met touwen en roeden. En zoals de beul de bijl gebruikt, zo gebruikt de overheid de beul. Daarom mag hij geen wrok koesteren tijdens het afknijpen en insnoeren, en mag hij zijn eigen lusten niet botvieren terwijl hij zijn plicht doet voor zijn superieuren. Zodra de wraakzucht bezit neemt van zijn bloed, is hij niet rechtvaardig meer, zelfs al voert hij zijn werk uit zoals het behoort. |
|
(r 51) Hij diept waarheid op vanachter een
dikke dijk. Zo doet hij een ander aan wat anderen zichzelf aandoen.
Iedereen draagt zijn eigen beul mee in het hart. Schuldgevoel knaagt
aan ons allen, en hooguit een op de miljoen mensen kan het zonder pijn
verdragen. (r. 54)
Den Haag, 21 november 1623 |
C. Huygens, Zes zedeprinten. Ingeleid en voorzien van annotatie en cultuurhistorische toelichting door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. 2e dr. Utrecht 1976. Ruygh-bewerp 4. p. 80-87.