Heel het land moet op zondagmiddagen één groot dansfeest geweest zijn in de Gouden Eeuw. Overal kwamen na de kerkdienst jonge mannen en vrouwen samen voor een dansje en om elkaar het hof te maken. De zondag was voor de meeste mensen de enige vrije dag; gedurende de rest van de week werd er van het morgenkrieken tot zonsondergang gewerkt.
De Zeeuwse dichter Philibert van Borsselen beschrijft in Den Binckhorst (1613) zo'n danspartijtje in het dorp Voorburg bij Den Haag. Den Binckhorst is een hofdicht, een werk waarin het leven wordt verheerlijkt van rijke plattelandsbewoners die wonen op een kasteel of buitenplaats (hof). Het gedicht is opgedragen aan de bewoner van het kasteeltje Binckhorst bij Den Haag, Jacob Snouckaert.
Des Sondaechs somtijds ghy
dijn sinnen wat vermeydet, |
Op zondag verzet je soms je
zinnen; na het middaguur troon je een goede
vriend mee naar het dorp Voorburg. Tijdens de wandeling praten jullie
wat. En overal in het dorp zien jullie groepjes van boerenmaagden die
zich verzamelen voor een dansje. Gebruind zijn ze, en gezond van lijf
en leden; eenvoudig maar toch aardig gekleed; wat onbehouwen van
gedrag, maar toch lieftallig; grof van leden, maar daarom niet minder
vaardig. |
Philibert van Borsselen, Den Binckhorst, p. 19.
Boeren dansten in een herberg, op straat zoals in het fragment hierboven, of soms in een weiland op een boerenerf. Er werd een groene krans opgehangen, precies zoals Huygens het beschreef in Een boer. De stad had zijn eigen ontmoetingsplekken. Het Voorhout in het hartje van Den Haag was zowel op zondagmiddag als op zomeravonden het decor van vele vrijages.
Jongens en meisjes mochten vrij met elkaar omgaan. Maar die vrijheid ging niet zover, dat seksuele contacten geaccepteerd waren. Jongeren moesten tot de dag van hun huwelijk in onthouding leven. Onnodig te zeggen dat ouders graag een oogje in het zeil hielden als hun zoon of dochter op vrijersvoeten was.
Ouders van ongehuwde kinderen organiseerden feestjes aan huis. Jongens en meisjes konden dan onder ouderlijk toezicht kennis maken met elkaar. Ondanks dat toezicht gedroegen de jongeren zich nogal eens ondeugend. Er werden bijvoorbeeld schuine liedjes gezongen of seksuele toespelingen gemaakt. Kerkelijke autoriteiten waarschuwden daarom tegen deze partijtjes die zouden leiden tot losbandigheid onder de jeugd.
Het is niet verwonderlijk dat jongeren op zondag het ouderlijk huis wel eens wilden ontvluchten en hun heil elders zochten. Tot ergernis van predikanten en kerkgangers stonden jongens al lang voor het einde van de dienst bij het hek van de kerk te wachten. Zodra de kerk uitging, troonden ze dan het meisje van hun keuze mee. De hangjongeren op de ontmoetingsplekken veroorzaakten soms overlast en daardoor irritatie bij vele volwassenen.
Boeren waren op hoogtijdagen vaak in de stad te vinden. Tijdens kermissen en jaarmarkten kwam menige relatie tot stand. Stadsjongens en –meisjes op hun beurt trokken op vrije dagen graag naar het platteland, weg van hun ouders. En als we Philibert van Borsselen mogen geloven, is een boerendorpje de uitgelezen plaats om verliefd te worden...
Kosteloze kost in een aards paradijs (pagina over hofdichten door Frans Mensonides).
P. van Boheemen (et al.), Kent, en versint Eer datje mint. Vrijen en trouwen 1500-1800. Apeldoorn / Zwolle 1989. p. 53-81 en 121-137.
Ph. van Borsselen, Den Binckhorst, ofte het lof des geluc-salighen ende gerust-moedigen land-levens. Aen Jonck-heer Jacob Snouckaert, Heere van den Binckhorst. Amsterdam 1613. In: Hofdichten. Binckhorst, Hofwyck, Ockenburg, Strande, Moufe-schans. Amsterdam 2002. Armorica editions. (2 CD ROM’s met facsimile’s van de oorspronkelijke uitgaven).
D. Damsma, Familieband. Geschiedenis van het gezin in Nederland. Utrecht / Antwerpen 1999.