In het middelste gedeelte van De doorsneedichter maakt Huygens een groot aantal toespelingen op de Grieks-Romeinse mythologie. Alle verhalen waarop hij zinspeelt zijn afkomstig uit wat hij noemt ‘de schatkamer van de gedaanteverwisselingen’, ofwel: de Metamorphoses van de Romeinse dichter Publius Ovidius Naso (43 v.C. – 17 AD).
Het hoofdthema uit Ovidius’ oeuvre is de liefde, waarover hij zich op humoristische, soms pikante wijze uitlaat. Naast Metamorphoses is Ars Amatoria (De kunst van het liefhebben) zijn belangrijkste werk.
Metamorphoses vormt een mythologisch geschiedenisverhaal, vanaf de schepping van de wereld tot de vergoddelijking van de befaamde veldheer en keizer Julius Caesar, die was vermoord in het jaar voor Ovidius’ geboorte. Het werk dankt zijn titel aan de gedaanteveranderingen die de hoofdpersonen ondergaan. De stervelingen uit Metamorphoses worden door de goden voor straf of als beloning veranderd in sterrenbeelden, bomen, rotsen, etc.
Ovidius voltooide Metamorphoses in het jaar 8 AD. In hetzelfde jaar werd hij door keizer Augustus verbannen naar Tomis aan de Zwarte Zee (de huidige Roemeense stad Constanta). Eenzaam en als verbitterd mens stierf hij negen jaar later in zijn verbanningsoord.
Het is onduidelijk waaraan hij zijn verbanning te wijten had. Had zijn dichtkunst er aanleiding toe gegeven, waren politieke strubbelingen de oorzaak of was hij verwikkeld in schandalen? De historici hebben het nooit kunnen ophelderen.
Onze brooddichter laat zich, zoals zoveel dichters uit Huygens’ tijd, inspireren door de klassieken. Maar hij geeft wel een heel eigen draai aan de mythes die hij leest. Zo putten de Griekse en Romeinse dichters hun inspiratie uit twee waterbronnen, maar houdt de broodpoëet het het liefst bij wijn.
Die twee waterbronnen bevonden zich op de Griekse berg Olympus met twee toppen, de woonplaats van de Goden, en op de berg Helikon. Beide bronnen worden nogal eens met elkaar verward. De bekendste van de twee is die op de Helikon, de Hengstenbron (Hippokrènè), die ontstaan zou zijn door een hoefslag van het gevleugelde paard Pegasus. De andere is de Castalische bron op de Olympus. Beide bronnen zijn gewijd aan de negen Muzen, de godinnen die alle kunstenaars inspireren – behalve natuurlijk Huygens’ doorsneedichter, aan wie het allemaal niet besteed is.
Koning Midas had volgens de mythologie ezelsoren. Ovidius en vele andere dichters beschrijven, hoe hij daaraan was gekomen. Midas luisterde graag naar het fluitspel van de bosgod Pan. De laatste verstoutte zich, de zonnegod Apollo uit te dagen tot een muzikaal duel: Pan op de fluit tegen Apollo op de lier. Zo geschiedde. Alle aanwezigen wezen Apollo als winnaar aan, behalve Midas, die de muziek van Pan prefereerde. Apollo ontstak in woede en gaf Midas ezelsoren – dezelfde oren die Huygens het onkritische publiek van de doorsneedichter al had opgezet.
Na Midas roert Huygens Tantalus aan, een halfgod, zoon van de oppergod Zeus / Jupiter en van een menselijke vrouw. Tantalus had allerlei wandaden bedreven en had de goden beledigd, onder meer door zijn eigen zoon te doden en hen die als maaltijd voor te zetten.
Zijn straf was verschrikkelijk: hij werd geplaatst in een waterplas waaromheen vruchtenbomen stonden met laaghangende takken. Als hij van het water wilde drinken, dan stroomde het weg; wilde hij fruit grijpen, dan weken de takken achteruit. Hij kon zijn voedsel zien, zonder het te pakken te kunnen krijgen, een ware ‘Tantaluskwelling’. Huygens’ gesjeesde dichter voelt die kwelling aan den lijve; ook hij lijdt nogal eens honger en dorst.
De jager Actaeon werd gestraft omdat hij Diana, de godin van de jacht, naakt had gezien terwijl zij aan het baden was. De lichtgeraakte godin veranderde hem in een hert. Hij werd vervolgens door zijn eigen jachthonden opgejaagd en gedood.
Waarom noemt Huygens deze fabel? Hij vergt in deze passage weer veel van het interpretatievermogen van zijn lezers. Actaeon droeg als hert een gewei, ofwel hoorns. De doorsneedichter is ook een hoorndrager: zijn vrouw bedriegt hem. Dat komt doordat hij haar in figuurlijke zin als lessenaar gebruikt heeft; door zijn fanatieke dichtwerk, dag en nacht, heeft hij haar emotioneel verwaarloosd.
De dichter zou zichzelf niet zijn als hij ook uit deze situatie niet een slaatje zou slaan. Hij denkt aan de mythe van de oppergod Zeus / Jupiter, die Danaë, een goden- en koningsdochter, bezocht in de gedaante van een goudenregen, en een kind bij haar verwekte. Huygens suggereert daarmee dat de vrouw van de dichter uit geldgebrek was overgegaan tot prostitutie. De dichter kan deze ‘regen van goud’, deze verdiensten, erg goed gebruiken. En opnieuw betrekt hij een verhaal uit de Metamorphoses op zichzelf.
Op 21ste-eeuwse lezers zal deze passage uit De doorsneedichter nogal vergezocht en ingewikkeld overkomen. Huygens’ lezers hadden echter een grotere belezenheid in de klassieken dan de gemiddelde literatuurliefhebber van tegenwoordig. Metamorphoses behoorde bovendien tot de populairste werken. Zeer veel lezers hadden een exemplaar ervan in hun boekenkast staan, in het Latijn of in vertaling. Namen als Midas, Tantalus en Actaeon deden bij de meesten beslist een belletje rinkelen. Die lezers lachten fijntjes om Huygens’ spot: tenslotte hadden zíj geen ezelsoren!
M. Smits-Veldt, ‘Huygens’ kritiek op ‘Een allgemeen poeet’, 21 augustus 1623’. In: A.Th. van Deursen, E.K. Grootes, P.E.L. Verkuyl (red.), Veelzijdigheid als levensvorm. Facetten van Constantijn Huygens’ werk. Een bundel studies ter gelegenheid van zijn driehonderdste sterfdag. Deventer 1987. Deventer Studiën 2. p. 183-193.
Ovid’s Metamorphoses,
translation Anthony S. Kline. A complete English translation
and Mythological index. ( University of Virginia Library ).
Engelse prozavertaling. NB: klik op de´ Index´ om te zoeken op
persoonsnamen als Midas, Tantalus, etc.
Ovidius’ Metamorphoses
(Kox Kollum en klassieken)
Nederlandse vertaling op metrum: klik in linkerkolom op ‘Vert. Scheuer’.