Ik ben het jaar 2019 doormidden aan het zagen in Engeland. De laatste 3 dagen van juni en de eerste 4 van juli breng ik door aan de overzijde van de Noordzee. En dat met een zeer ambitieus reisschema, 7 steden in 7 dagen: Manchester, Blackpool, York, Scarborough, Bristol, Bath en Plymouth. Overnachten deed ik in het vorige deel in Manchester (3x) en ga ik in deze aflevering doen in Bristol (2x) en Plymouth (1x).
Deel 1 was vooral aan railvervoer gewijd. Deel 2 wordt het culturele, museale gedeelte van de reis. Het verhaal begint met de laatste ½ dag in Manchester. Op die laatste ochtend doe ik The Lowry in de voorstad Salford, gewijd aan de schilder L.S. Lowry. Daarna gaan nog volgen: The Roman Baths en Herschel Museum of Astronomy in Bath en ten slotte Mayflower Museum in Plymouth. Ook deze aflevering verschijnt in 2 à 3 ‘plukken’.
En
wat doet Bristol dan in dat rijtje? Die stad is alleen opgenomen in
mijn 7-steden-reisschema omdat de hotelkamers er betaalbaarder zijn dan
in toeristenstad Bath.
Ik
heb wel iets van een anglofiel over me. Al op school was Engels de
enige vreemde taal, dood of levend, waar ik mee uit de voeten kon.
Jarenlang heb ik geluisterd naar Britse popmuziek en gelachen om Britse
humor; deze artikelen zijn doorspekt met citaten uit beide. In de jaren
80, toen we de BBC op de kabel hadden gekregen, hing ik hele middagen
en avonden te kijken naar darts en snooker; niet altijd even opwindend,
maar wel op en top Brits.
Vreemd, dat ik als Engelandliefhebber
zelden of nooit in Engeland kwam. Misschien moet je ook niet te vaak
steden als Blackpool en Bristol bezoeken als je anglofiel wilt blijven.
Feit
is, dat ik in 1975 - toen nog met moeder en broer, de laatste
gezinsvakantie – een weekje Londen deed, en daarna 43 jaar lang geen
voet meer zette op Britse bodem. In ’75 waren we de Noordzee per boot
overgestoken: Hoek van Holland - Harwich. Dat varen vond ik ontzaglijk
vervelend: voor me zag ik zee, achter me zag ik zee, aan bakboord zag
ik zee en aan stuurboord zag ik zee; 6 uur lang, vreselijk! Vliegen
lijkt me net zo vervelend, maar dat doe ik so wie so niet: CO2,
klimaatramp; deug, deug, deugerdedeug! (nee, ik durf gewoonweg niet).
Toen
werd in 1995 de Kanaaltunnel in gebruik genomen en leek het tijd te
worden voor een tweede bezoek, deze keer per trein. Ik maakte daarvoor
ook vakantieplannen met een toenmalige vriend. Maar ieder jaar kwam er
wel iets tussen. Tenslotte kwam er tussen dat hij de zoveelste
vrouw-van-zijn-leven ontmoette, en die lag me minder goed dan de
vorigen; veel vriendschappen knappen daar op af.
Vanzelfsprekend
had ik ook heel goed in m’n eentje kunnen gaan. Maar er brak net een
periode aan dat ik mantelzorgtaken had voor mijn hulpbehoevende moeder
en broer. Een tijd lang kon ik helemaal niet langdurig weg. En vorig
jaar dan eindelijk de Beatles-bedevaart naar Liverpool,
en het voornemen om niet opnieuw 43 jaar weg te blijven van Engelands
bodem. En zodoende doe ik dan deze 7-daagse.
Door
dat anglofiel op afstand zijn, heb ik deze vakantie voortdurend van die
‘Héé, verrek, is dat híér?!’-momenten: enthousiasme over het feit dat
Engeland echt blijkt te bestaan, compleet met de echt Britse dingen
waarvan je je nooit hebt afgevraagd waar ze precies lagen op de
landkaart.
Minder enthousiast ben ik over sommige andere Britse dingen, zoals het
volgende:
Je
kunt in Groot-Brittannië op stations nergens je bagage even kwijt in
een kluis of een depot. En dat is juist zo handig als je onderweg een
paar uurtjes over hebt voor een stadswandeling, of als je nog iets wilt
doen nadat je al uitgecheckt bent uit je hotel. Zoals ik vanmorgen: ik
wil nog The Lowry in Salford nog bezoeken voordat ik naar Bristol
verkas.
Nu zijn er wel commerciële ondernemingen die je je
bagage uit handen willen nemen. Dat kun je zelfs maanden van tevoren al
boeken via Internet. In het gunstigste geval zitten die in of vlakbij
het station. Dat was vorig jaar op London St Pancras International het
geval, toen ik pas laat in de middag terug kon reizen naar Nederland,
en ik nog even over die zebra op Abbey Road wilde wandelen om mijn
Beatle-reis te vervolmaken.
Maar in minder gunstige gevallen
zit zo’n bagageonderneming helemaal aan het andere einde van de stad.
In Manchester had ik er een gevonden, BAGBNB, op een paar straten van
het station. BAGBNB is een wereldwijd concern voor bagagebewaring. Ik
erheen, op die maandagmorgen. Mijn app, waar ik het adres heb
ingevoerd, brengt me in de krochten van de stad, smalle stegen, met wat
schimmige ondernemingen.
Ik had een hal vol bagage verwacht,
maar op het opgegeven huisnummer is een taxicentrale gevestigd, annex
touroperator voor bustripjes, annex nog zo een paar dingen. In een raam
op de 2 etage verschijnt het hoofd van een dikke man, die roept:
‘You’re looking for number [zoveel], mate?’ Ik zit hier goed, zegt hij,
maar wacht maar, hij komt wel even naar beneden om me met die koffer te
helpen. Hij rent er bijna de trappen mee op, ik erachteraan; hij
plaatst de koffer op de 2e etage in een rommelig kantoor en laat me
iets tekenen op een formulier waar mijn naam opstaat; ik had
gereserveerd en betaald via Internet.
Het klopt allemaal, maar
het voelt alsof er iets niet klopt. Zie ik die koffer nog terug? Enfin,
echt kostbare en onmisbare dingen zitten in mijn schoudertas of in mijn
zakken. Maar ik wil ook niet in Bristol aankomen met verder alleen de
kleren die ik aanheb; ook aan travelling light zijn toch wel grenzen.
He
painted matchstalk men and matchstalk cat's & dog's
he
painted kids on the corner of the streets
that
were sparking clogs
now
he takes his brush and he waits
outside
them factory gates
to
paint his matchstalk men and matchstalk cat's & dog's
'Matchstalk
Men and Matchstalk Cats and Dogs' / Brian and Michael (1978)
HIER op YouTube
Going to Work (1943). Overgenomen van Wikipedia,
L.S. Lowry
Nou,
dat met die koffer zien we vanmiddag wel weer; eerst The Lowry,
overbuurman van Media City, zoals ik al schreef. The Lowry is voor een
gedeelte theater, en voor een ander gedeelte een museum gewijd aan de
schilder L.S. (Laurence Stephen) Lowry (1887-1976). Low in Lowry wordt
uitgesproken als lauw.
‘Wie?’, vroeg iedereen bij wie ik in
Nederland de naam Lowry heb laten vallen. Maar in Greater Manchester,
waar hij zijn hele leven gewoond en gewerkt heeft, ja, in heel
Noord-Engeland, is Lowry beroemder dan Rembrandt en Van Gogh bij
elkaar. Een pure Working Class Hero. Hij deed het schilderen ernaast,
naast een vervelend kantoorbaantje. Pas na zijn pensionering in 1952
begon zijn werk echt door te breken en geld op te leveren.
Hij
portretteerde deze industriestreek, schilderde vooral stadstaferelen
met fabrieken en stoffeerde ze met zijn karakteristieke lucifersmensen:
magere, dunne, nogal eenvormige gestalten zonder veel
gelaatsuitdrukking.
Ik
werd opmerkzaam gemaakt op Lowry door een liedje, 'Matchstalk Men and
Matchstalk Cats and Dogs’ van het duo Brian and Michael. ‘Wie zijn dat
nou weer?’ Nou, een loepzuiver één-hit-wonder. Hun song ter
nagedachtenis aan de kort tevoren overleden Lowry, een lied compleet
met kinderkoor, stond in april 1978 drie weken op één in de UK-top-40.
Daarvoor en daarna hadden ze geen enkele andere hit.
Ik
luisterde in die tijd altijd naar de popzender BBC 1. In Nederland
haalde de song van Brian and Michael de tipparade niet eens. Willy
Alberti coverde het liedje. In zijn versie ging het over een fictieve
schilder, die Ome Sjoerd heette, maar ook hij wist er zelfs geen
tipnotering mee in de wacht te slepen.
Lowry stond ook niet in
de 20-delige Winkler Prins-encyclopedie waaruit ik toen mijn wijsheid
en weetjes putte. Ik nam me wel voor, als ik ooit in Engeland zou
komen… Wel, hier ben ik dan uiteindelijk toch nog in Salford.
The
Lowry is een hypermodern, fonkelnieuw complex. Voor het museale
gedeelte van het gebouw vraagt men ook een vrijwillige bijdrage, net
als in het spoorwegmuseum in York. Je kunt dan, als je tenminste UK tax
payer bent, zelfs meteen een formulier invullen en laten stempelen, dat
je je donatie mag aftrekken voor de inkomstenbelasting; wat een
rompslomp!
Je mag er helaas niet fotograferen, en aan de
schilderijen van Lowry kleven copyright-kwesties. Ik laat hier alleen
een schilderij uit de Wikipedia zien, en link verder naar de rest. Via
de site van The Lowry kun je Lowry’s kopen op canvas, posters,
onderzettertjes, kopjes en zo.
Het heel aardige, maar wat
lievige, zoetige liedje van Brian and Michael zou de indruk kunnen
wekken dat Lowry een schilder was van romantische taferelen. Maar zijn
romantiek is van een aangenaam duister karakter.
De mensen op
zijn schilderijen zijn zelden of nooit op een lach te betrappen. Als er
al een gelaatsuitdrukking is te onderkennen in zijn figuren, kijken ze
vaak wezenloos. Zijn koppen zijn somber en soms grotesk. Maar meestal
schildert hij menigten, bestaande uit die lucifersmensjes die zijn
handelsmerk zijn. Het is de massamens, het lijken zelf wel industriële
producten, vervaardigd in een lucifersfabriek en zojuist uit
lucifersdoosjes geschud.
Ja, zie maar eens vreugde te leggen in een schilderij met begrafenisgangers, forenzen op een perron, arbeiders
die naar hun fabriek gaan… Maar ook supporters op weg naar een voetbalwedstrijd
zijn weer van de stokjesmensen. En zelfs bij een gevecht lijken ze aan touwtjes te
zitten, marionetten te zijn van een hogere macht die het allemaal
regisseert.
Lowry
is nooit getrouwd geweest en verklaarde aan het eind van zijn lange
leven in een interview dat hij nooit iets met een vrouw gehad had.
‘Iets’ dan als eufemisme voor seks. Na zijn dood kwamen er echter
onthullingen… Oh, veel en veel minder ernstige dan die over Jimmy
Saville naar wiens gezwatel ik altijd luisterde op BBC1, onwetend van
wat hij had uitgespookt. Maar de kwesties rond Lowry hebben zijn
bewonderaars nogal onthutst.
Hij onderhield namelijk
platonische vriendschappen met (jonge) vrouwen. Dat is bij mijn weten
ook in Engeland niet verboden bij de wet, en ik vind het ook absoluut
niet strijdig met zijn zelfverkozen celibaat en abstinentie. Maar er
werd nogal tut-tuttend geschreven over die ‘affaires’.
Maar wat
men nog veel erger vond: uit zijn nalatenschap kwamen geheime,
verborgen tekeningen tevoorschijn van ballerina’s; erotische tekeningen
nog wel, met ook blote borsten! Die worden niet tentoongesteld in The
Lowry. Maar je kunt ze op verzoek wel te zien krijgen. Onder de balie,
denk ik, vanaf 10 minuten voor sluitingstijd. En vermoedelijk moet je
dan ouder dan 45 jaar zijn en een certificaat overleggen van een
gediplomeerd psychiater dat je voldoende geestelijke stabiliteit bezit
om de aanblik te kunnen verdragen.
In dit artikel zie je er een paar -
als je op de link durft te klikken - en worden er gelukkig wat
verstandige dingen over opgemerkt.
Ik
vind er niks erotisch aan. De ballerina’s lijken gewurgd te worden door
hun eigen balletkostuum. Ook hier geen centje vreugde, en louter pijn.
Die tekeningen passen naadloos in het oeuvre van Lowry. Hij plaatst
zich met stip in mijn lijstje van favoriete schilders. Maar ik waardeer
hem volgens mij om heel andere redenen dan zijn streekgenoten.
Een
schoolklas, groep 7 schat ik, is het museum binnengekomen. Ze zitten op
de grond en werken geconcentreerd aan hun opdracht voor deze middag:
een tekening vervaardigen in de stijl van L.S. Lowry; ga er maar aan
staan! Zo’n klas vol onschuldige geüniformeerden zou zelf ook een
aardige Lowry vormen; Matchstalk kids.
Oh ja: volgens sommigen
gaat de song ‘Pictures of Matchstick Men’ van Status Quo uit 1968 ook
over Lowry. Maar de tekst geeft daarvoor geen duidelijke aanwijzingen.
Als
dit een slechte symbolische roman was, zou het straatje waar ik die
koffer heb achtergelaten, compleet onvindbaar zijn. Buurtbewoners
zouden me verzekeren dat er beslist geen straat van die naam bestaat in
het centrum van Manchester. In werkelijkheid vind ik hem zonder moeite,
kan ik die rolkoffer gewoon in ontvangst nemen, en draagt
de BAGBNB-man hem zelfs voor me de steile trap af. Aan de
dienstverlenende instelling mankeert zelden iets in Engeland.
Koersen
naar Bristol, nu, stad 4 van de 7. Ik ga nu dwars door Engeland met de
maatschappij CrossCountry, na NS, Thalys, Eurostar, Virgin Trains,
Northern en TPE de 7e spoorwegmaatschappij die me gaat vervoeren.
CrossCountry is ook weer een franchise, die tot oktober 2020 in handen
is van Arriva.
CrossCountry is gespecialiseerd in
langeafstandsvervoer, en doorkruist inderdaad het hele land. Daarbij
doen alle lijnen van die maatschappij station Birmingham New Street aan
en vertoont geen een trein zich in Greater London. De treinen van zuid
naar noord, bijvoorbeeld vanuit Southampton, rijden er met een wijde
boog omheen.
Maar CrossCountry is vooral actief op de grote
diagonaal van het Britse spoorwegnet, van uiterst Zuidwest-Engeland
naar Noordoost-Schotland: Penzance – Plymouth – Exeter – Bristol –
Birmingham – Leeds – York – Newcastle – Edinburgh – Dundee - Aberdeen.
Volgens de Wikipedia rijdt er zelfs één doorgaande trein Penzance –
Aberdeen per richting per dag, een kilometer of 1100, af te leggen in
een kleine 12 uur. Die heb ik niet kunnen vinden in een reisplanner,
maar wel een paar doorgaande ritten Penzance – Edinburgh en Plymouth –
Aberdeen v.v.; ook respectabele afstanden.
Deze die ik neem,
maakt maar een kort ritje voor Britse begrippen: Manchester Piccadilly
– Bristol Temple Meads, ca. 270 km in exact 3 uur. Dit is een
dieseltrein, een Class 220 Voyager die 200 km/uur kan rijden, maar dat
op deze reis nergens zal doen. Hij gaat stoppen in Stockport,
Macclesfield, Stoke-on-Trent, Stafford, Wolverhampton, Birmingham New
Street, Cheltenham Spa en Bristol Parkway.
Cheltenham Spa
Reserveren
in zulke treinen kan echt geen kwaad, merk ik. Maar na lang zoeken vind
ik een stoel die tot Birmingham vrij is, en aan de andere kant van het
gangpad een die vanaf daar onbezet zal blijven. Ik ga me de volgende
keer eens verdiepen in dat reserveren.
Deze trein gaat eens per
uur. Met een overstap in Birmingham kun je ook nog een half uur eerder
of later vertrekken naar Bristol.
Dit is een rit van
industriestad naar industriestad, over stukken van de 12000 mijl spoor
die Beeching heeft overgelaten. Tot Birmingham gaan we over de West
Coast Main Line, zij het over andere takken dan ik tot dusverre gezien
heb. Birmingham is de grootste Britse stad na Londen, en het wekt dan
ook geen verbazing dat het hoofdstation, Birmingham New Street, ook het
drukste is buiten Londen: 140.000 passagiers per dag. Het spitsuur
nadert; kantoormensen met laptops stappen in.
De
spoorverbinding Birmingham - Bristol dateert ook alweer uit het gouden
decennium van de spooraanleg: de jaren 40 van de 19e eeuw. In
tegenstelling tot de West Coast Main Line, is dit geen
hogesnelheidslijn; 100 mijl per uur, 160 kilometer, is de absolute top.
Maar ook die snelheid wordt lang niet overal bereikt. Het traject kent,
ook in tegenstelling tot de WCML, veel gelijkvloerse overwegen.
Het
uitzicht verschilt niet veel van dat waarvan ik tot dusverre genoten
heb: hoge heuvels, in Nederlandse ogen echt iets bijzonders. Heel enkel
passeren we een vlak stuk en dan is het, met het geronk van de
Arriva-diesel, en het matige gangetje waarmee hij rijdt, net of je door
de Achterhoek spoort.
Zoals in deel 1 al gezegd, heet het
hoofdstation van een stad zelden Central Station. In Bristol heet het:
Temple Meads, een groot station met stenen vloeren, versleten door
miljoenen reizigersvoeten.
Het
ontbreken van bagagekluizen op stations is dus een nadeel, maar een
voordeel is dan weer dat er werkelijk overal toiletten zijn, gratis ook
nog. In de ‘Gents’ van Bristol Temple Meads hangen plakkaten met de
boodschap dat je niet moet blijven rondlopen met zelfmoordgedachten,
maar je hart erover moet luchten. Vooral jongere mannen hebben
suïcidale neigingen, lees ik. Ik vraag me af of dat met name geldt in
Bristol (nergens anders iets over gelezen op een WC) en voor welke
gruwelen er wordt gewaarschuwd op het damestoilet.
Ik heb
geboekt bij Ibis, zonder Styles deze keer, op een steenworp van het
station en op een km van het centrum. Het hotel staat in een omgeving
met veel hoogbouw: moderne appartementen en van die oude,
opgekalefaterde textiel- en goederengebouwen.
Als ik het hotel
verlaat om te gaan eten in het stadshart, krijg ik gezelschap van een
magere, wat groezelige jongeman die uit een van die gebouwen komt. Hij
begint een verhaal tegen me af te steken in Engels dat slechts een vage
gelijkenis vertoont met dat van Jeremy Paxman en John Humphreys, en
rijkelijk doorspekt is met het stopwoord ‘fuckin’. Voor zover ik het
snap, is hij in dat gebouw financieel benadeeld; bij een
verkooptransactie of in verband met een uitkering; ik begrijp er het
fijne niet van.
Naar zijn zeggen huizen er in dat gebouw
slechts zonen van een teef; niets dan moederneukende buitenechtelijke
kinderen. ‘Het is ook overal hetzelfde’, praat ik met hem mee.
‘Als
ik jou nou eens vraag om een fuckin’ fiver’ (een neukend briefje van
vijf pond), probeert hij nu. Ik lieg dat ik geen geld bij me heb; ik
wil mijn vrijwillige donaties beperken tot culturele instellingen.
Nu
ontsteekt hij in toorn. Hij heeft mijn fuckin’ fiver niet nodig. Hij
heeft van helemaal niemand een fuckin’ fiver nodig. Hij vráágt me toch
helemaal niet om een fuckin’ fiver? Hij sprak slechts over een
hypothetisch geval: stel dat ik jou om een fuckin’ fiver zou vragen…
Hij
haalt een portefeuille tevoorschijn en trekt er een bundeltje
bankbiljetten uit waarmee hij triomfantelijk schudt in mijn richting.
Wat? Gaat hij nou uitdelen, in plaats van bedelen? Een erg sympathiek
gebaar, maar ik kan dit echt niet aannemen. Nee, hij wil maar zeggen
dat hij fuckin’ fivers genoeg heeft; kijk dan!
Gedreven
door zijn woede beent hij in de richting van een groot verkeersplein.
Ik schiet snel een steeg in. ‘Fuckin’ fiver’, hoor ik nog 2 keer tegen
de gevels kaatsen.
Na deze ervaring kan ik het niet helpen dat
ik tijdens de rest van mijn verblijf in deze stad op mijn hoede ben en
daardoor veel narigheid zie waar ik anders als een goede gast omheen
zou kijken.
Bijvoorbeeld het krapuul dat zich op vrijwel elke
straathoek heeft verzameld. En de trottoirbewoners die hier aanwezig
zijn in grotere aantallen dan in andere steden die ik gezien heb. Een
van hen, een vrouw, laat een snerpend heksengekrijs horen, telkens als
er iemand passeert. Anderen bezitten een hond, die er dan meestal
florissanter uitziet dan zijzelf. Ongepast geestig vraag ik me af of je
de hond van een dakloze wel een huisdier kunt noemen.
BONS,
BONS, BONS, BONS, hoor ik een paar straten verder, gecombineerd met
rauw gebrul. Wat is dit nu weer? Een woesteling beproeft de sterkte van
een abri door keihard tegen de glazen ruit aan te schoppen. Mensen
lopen wegkijkend door. BONS, BONS, BONS, een nieuwe poging, maar geen
barstje in het glas; het is blijkbaar gemaakt op dit geweld.
Dan
maar doen wat ik gisteren al van plan was, naar de chinees. Ik zoek de
dichtstbijzijnde op op mijn app (hoe hebben we ons ooit gered zonder?)
en word geleid naar een luxueus winkelcentrum met grote etalages vol
duur spul. Die chinees is daar gevestigd in een kelder. Ik volg de pijl
de trap af, naar een plek waar het naar pis stinkt en in een hoekje op
het plaveisel enkele lieden allerlei ongezonds tot zich zitten te nemen.
Op
die chinees zelf niets aan te merken, evenmin als op die gezellige
Italiaan op het hoekje bij Bristol Bridge, waar ik de avond daarna eet.
En ook Hotel Ibis zonder Styles geeft geen enkele aanleiding om te
mailen naar dat beschamende VARA-programma waar iemand in een hotel met
een witte handschoen langs de plinten op zoek gaat naar een paar
minieme vuiltjes. Zou hij dat thuis ook doen als de
interieurverzorgster geweest is?
Bristol is eigenlijk best wel
een mooie, fotogenieke stad, ook (zie hieronder). Hij heeft in dit
bijna voorbije decennium ook 2 keer de Oscar of zoiets van The Sunday
Times gewonnen voor de meest leefbare gemeente van de UK; dat is een
feit. Maar een stad kan maar één keer een eerste indruk op je maken;
dat is ook een waarheid als een koe.
Bristol
ligt aan de Avon (eén van de vele rivieren in GB die zo heten; niet die
van Shakespeare) en aan een parallel-kanaal daarvan, The Bristol Feeder
Canal. Via de Avon is de stad verbonden met het Kanaal van Bristol, een
zeearm die ik later dit jaar van de Welshe kant hoop te bekijken. Zoals
in vele steden is de middeleeuwse kathedraal het meest opvallende
gebouw.
Saint
Stephens is dan in ieder geval het meest welluidende. Tussen 20:30 en
20:45 klateren de klokken – althans op de avond dat ik erlangs loop.
Sinds 1574 is hier een groep van enthousiaste, letterlijke
klokkenluiders actief.
Het Grand Hotel uit de
1860’s.
Het winkelcentrum.
Heel in de verte de haven,
die in WO2 zwaar te lijden heeft gehad van bombardementen.
Bristol Bridge met links daarvan de Italiaan, en iets verderop de pub van iemand die met mij linkshandigheid gemeen heeft.
Tot hier gepubliceerd op 2 augustus 2019
Verder
met de 7-stedentrip door Engeland. Vandaag, deze dinsdag 2 juli, staat
er slechts een miniem treinreisje op mijn programma, een retourtje
Bristol Temple Meads – Bath Spa, zo’n 12 mijl en een rit van niet veel
langer dan een kwartier. Hij voert door een vallei. Onderweg stoppen we
alleen bij station Bath Oldfield Park, met enorme bloemperken op de
perrons.
Er rijden zo’n 4 à 5 treinen per uur tussen Bristol en
Bath. Dit is mijn kennismaking met GWR, Great Western Railway, een
bedrijf dat spoorlijnen exploiteert in de zuidwesthoek van Engeland.
Het is eigendom van vervoersbedrijf First. First rijdt ook de
stads- en streekbussen in Bath, Bristol en zeer wijde omstreken.
Over
deze korte treinreis valt verder niet zo gek veel meer te melden. Een
mooie gelegenheid om de Britse spoorwegen, alle maatschappijen waarmee
ik deze week reis, te complimenteren met hun klantvriendelijkheid en
ruime aanwezigheid van personeel. Het valt me echt op, het
serviceniveau van het Nederlandse OV gewend zijnde. Het lijkt erop dat
het ongeschreven adagium hier luidt: ‘Wij vervoeren gasten’, in plaats
van: ‘Wij spelen treintje en je mag blij zijn dat je mee mag’.
Zo
is er bijvoorbeeld altijd personeel aanwezig bij de toegangspoortjes.
Mijn BritRail Pass voor deze week staat zowel op papier als op mijn
telefoon. Hij bestaat uit een QR-code en een voor mensen leesbare tekst
met de naam van mijn persoon en de geldigheidsduur. Als het goed is,
moet je met de QR-code kunnen inchecken; zowel met die die op papier
staat als die van de smartphone. In de praktijk mislukt dat allebei nog
wel eens, maar er staat altijd een personeelslid bij het poortje om je
erdoorheen te loodsen. Overigens heeft de hele week lang niemand aan
mij gevraagd om aan te tonen dat ik echt de persoon ben die op mijn
BritRail Pass vermeld staat.
Ook de informatie op de stations is
overvloedig. Er wordt bij GWR bijvoorbeeld omgeroepen hoe lang de trein
is, waar de eerste klasse zich bevindt, waar de trein stopt langs het
perron, en zelfs waar hij vandaan komt, wat voor afhalers interessanter
is dan voor vertrekkenden.
Ik bekijk het wel met de ogen van een
toerist. Vorig
jaar schreef
ik al over het leed van de railforens die werkt in de
Londense City, een
vermogen betaalt voor zijn treinabonnement en dagelijks geconfronteerd
wordt
met overvolle treinen. Een paar dagen voor het ter webbe gaan van dit
artikel
las ik in de Evening Standard dat de forenzen
in januari 2020 geconfronteerd
worden met een fikse tariefstijging, boven de inflatie. Bovendien was
het
tijdens de hittegolf van juli 2019 ook in Engeland hommeles met
uitgevallen
treinen.
Ik sta er ook versteld van welke
afstanden forensen afleggen
voordat ze kunnen inklokken op de zaak. In het artikel worden
Canterbury (100
km) en Southampton (126 km) genoemd.
If it’s Tuesday, this must be Bath. Bath, ‘Bàààhfff’, is met zijn 80.000 inwoners een provinciestadje, maar wel toeristenstad nummer 2 in het VK, na Londen. Het levert een gezellige drukte op in de straten van de stad. En het levert onbetaalbare hotelkamers op; zelfs de tweesterrenhotels beginnen bij meer dan 100 pond per nacht. Ik ben uitgeweken naar Bristol.
Bath tapt uit een heel ander vaatje dan Blackpool; hier geen overmaat aan bingohallen en chipshops. Het vertier in Bath bestaat uit cultuur: monumentale panden waar je ook kijkt en op vrijwel elke straathoek een museum.
Ik begin mijn dag Bath bij de populairste attractie, The Roman Baths, het badhuis uit de eerste eeuwen van de jaartelling, toen er Romeinen rondliepen in Britannia. Al weken geleden heb ik er via Internet voor gereserveerd en betaald. Ik mag deze tempel van het Romeinse goede leven betreden in het time-slot tussen 11:00 en 11:30 uur.
Goed dat ik op tijd op pad ben gegaan. Met mijn legendarische oriëntatievermogen en kaartlezerskunst beland ik eerst bij de Thermae Bath Spa. Vreemd, het ziet er hier niet erg archeologisch uit; dit is een modern gebouw. Ik toon desondanks mijn uitgedraaide toegangsbewijs bij de kassa, en hoor dan dat ik helemaal verkeerd zit; dit is een bad in Bath waar je zelf een helend bad kunt nemen in warm bronwater.
Engelsen blijven dan altijd heel erg beleefd bij zoveel stupiditeit. Men wijst. Het echte Romeinse badhuis is een paar straten verderop. Ik ben nog ruim op tijd, en niet de enige, hier. De wachtende menigte op het plein bij de kathedraal wordt vermaakt door een violist.
Bath heette in de Romeinse tijd Aquae Calidae (Warme Wateren) of Aquae Sulis. Sulis was de godin van deze warmwaterbron, de enige in Brittannië, waaromheen de thermen werden gebouwd. De Romeinen vereenzelvigden haar met hun eigen godin Minerva.
Die
heilige bron werd en wordt gevoed door toedoen van ingewikkelde
geologische processen en levert niet minder dan 1100 kuub warm water,
met een temperatuur van 43 graden, per dag. Het water borrelt lichtjes,
door gassen die er in opgesloten zijn; het kookt niet, al lijkt dat net
zo.
Het badhuis werd aangelegd zo halverwege de 1e eeuw van de
jaartelling en werd in de 300 jaar daarna regelmatig uitgebreid. Zoals
overal in het Romeinse Rijk was het badhuis meer dan een badgelegenheid
alleen. Het was het centrum van het sociale leven in de stad. Mannen en
vrouwen, meesters en dienaars, konden er voor een paar sestertiën
chillen, eten en drinken, de politiek bespreken en de laatste roddels
van de stad uitwisselen.
Na de aftocht van de Romeinen aan het
begin van de 5e eeuw raakten de gebouwen in verval, stortten in en
belandden uiteindelijk onder een dikke laag aarde. Pas in de 19e eeuw
werden de resten van het enorme badhuis uitgegraven door archeologen en
opgeknapt tot de huidige attractie – waar je zelf geen bad kunt nemen
in dat bronwater; daar zijn de Thermae voor waar ik daarnet binnenliep.
Bij de ingang krijgt iedereen een praatapparaat, een guided tour, uitgereikt dat op verschillende plaatsen in het badhuis uitgebreide informatie verstrekt. Het badhuis zat heel ingenieus in elkaar. Een heilige bron, daar ga je natuurlijk niet met je blote kont in zitten poedelen. Het water uit die bron werd via een systeem van goten en loden pijpen naar verschillende baden gevoerd, met afnemende temperatuur.
Je kon je uitkleden in het apodyterium, een heet bad nemen in het caldarium, een lauw in het tepidarium, lekker uitzweten in het sudatorium, een soort sauna, en de poriën weer sluiten in het frigidarium. Niks geen warm bronwater, daar; gewoon ijskoud water uit de plomp, uit de rivier.
Dat wordt uitgelegd door die guided tour, maar ik wist het ook al. Uit Asterix, maar als ik hier rondloop komt uit de bronnen van mijn autobiografisch geheugen omhoog borrelen dat ik er op school een keer een spreekbeurt over heb gehouden, bij Antieke Geschiedenis. Het zal in 1972 geweest zijn, als het niet in 1973 was.
Van wat ik zelf in dat klaslokaal gezegd heb, is me blijkbaar meer bijgebleven dan wat docenten me er ingegoten hebben. Wat ik me bijvoorbeeld helemaal niet meer kan herinneren: waarom wilden die Romeinen Groot-Brittannië zo graag veroveren?
Ik bedoel: wat hèb je eraan, aan zo’n enorm brok land? Je moest erheen varen, en Romeinen waren geen grote zeevaarders. Het was er altijd kloteweer. Er viel geen zier te halen. De wilden die er woonden, spraken geeneens Latijn. Het was gewoonweg de hèb, denk ik; veroveringsdrang, expansiedrift, hebben, hebben, hebben!
Julius Caeser stak in 54 v.Chr. over naar Brittannië, waar hem een warm onthaal wachtte van horden tot de tanden gewapende krijgers die op de krijtrotsen stonden; een onvergetelijke scene uit zijn boeken. Caesar slaagde er niet in, het eiland te veroveren. Dat gebeurde pas een kleine eeuw later, in het jaar 43 AD, onder keizer Claudius.
In het jaar 122 kwam keizer Hadrianus op bezoek en liet in Noord-Engeland de naar hem genoemde muur bouwen. Hij zou hier in Bath een bad genomen hebben, misschien wel zowel op de heen- als op de terugweg. Op de foto herken je hem gemakkelijk. Hij is de enige die geen digitaal apparaat in de hand heeft.
De Romeinen hebben het hier nog bijna 4 eeuwen uitgezongen. Rond 410, toen hun rijk begon af te brokkelen, bliezen ze de aftocht uit Britannia. Noem het een Brexit!
Nog een paar fotograferenswaardige zaken in dit badhuis:
De heilige bron en het systeem van leidingen en goten.
Het
frigidarium, een koud bad. - Onder het sudatorium, het zweetkamertje,
werden vuren gestookt. Wie daar kwam uitzweten, liep op houten
sandalen, om zijn voeten niet te verbranden.
Sulis, alias Minerva. Je kon haar een offer brengen en dan meteen een wens uitspreken of noteren. ‘Voor wat hoort wat’, was het motto van de Romeinen, en het gold ook in de relatie van mensen met hun godheden. Ook handig: je kon bij zo´n offer in één moeite door iemand vervloeken die jou schade had berokkend, bijvoorbeeld een dief. Het slachtoffer omschreef dan precies wat de dief gestolen had en wat de godin hem voor straf zou moeten aandoen.
Peregrinus (‘Reiziger’) uit Trier deed zoiets lulligs niet; nee, hij richtte een altaar voor Sulis op uit dank voor zijn behouden aankomst. - In 2008 werd op 150 meter van het badhuis een enorme schat opgegraven uit de Romeinse tijd: ca. 17.500 munten.
In
een supermarkt speur ik naar een paar spelt- of volkorenkadetjes. Maar
ik ben nu toch lang genoeg in Engeland om te weten dat die hier
moeilijk te verkrijgen zijn. Even later vermaal ik een vettig, zoetig
broodje Joost-mag-weten-wat.
Alles is hier kleddervet en mierzoet. Het mag een wonder heten dat nog zoveel Britten hun Old Age Pension halen, ook met dat ‘vapen’, dat gevape, de hele dag. Uitwijken naar Chinezen en Italianen, wat ik hier meestal doe voor het diner, helpt ook niet altijd, want ook die passen hun kookkunst aan aan wat in dit land gangbaar is.
Het mist allemaal in de loop van de week zijn uitwerking niet op mijn ingewanden. Mijn broertje, die vroeger veel gereisd heeft in derdewereldlanden met exotische eetgewoonten, raadt in zulke gevallen Imodium aan, ook verkocht onder de naam Loperamide. De Engelse apotheken verkopen het gelukkig ook; een probaat middel.
Enfin, uit de ruime hoeveelheid musea in Bath, kies ik voor vanmiddag Herschel Museum of Astronomy. De sterrenkunde was een soort jeugdzonde van mij, heb ik wel eens verteld. Na het bereiken van de volwassenheid heb ik er niet veel meer aan gedaan. Maar het blijft me toch fascineren en trekken, op één of andere manier, ergens.
Het
museum is gevestigd in een woonhuis in New King Street; niet zo maar
een woonhuis, maar van 1777 tot 1782 dat van William en Caroline
Herschel (1738-1822, resp. 1750-1848). Broer en zus Herschel kwamen
oorspronkelijk uit Hannover; William moest vluchten door politieke
strubbelingen en Caroline reisde hem achterna.
Beiden waren in het dagelijks leven musici en in het nachtelijks leven astronomen. Zij maakten zich verdienstelijk met het aanleggen van hemelcatalogussen en het ontdekken van kometen. William ontdekte bovendien in 1781 de planeet Uranus, met een zelfgebouwde telescoop die hij had opgesteld in de achtertuin, déze tuin, bij dít huis! De telescoop die hier staat is helaas niet de originele, maar een replica. Behalve Uranus ontdekte Herschel ook de infrarode straling en het feit dat wij deel uitmaken van de Melkweg.
Met Uranus dreef hij Eise Eisinga uit Franeker tot wanhoop. Die had net in datzelfde jaar zijn planetarium voltooid in het plafond van zijn woning, met Saturnus als buitenste planeet. Hij had geen ruimte meer om Uranus er op schaal aan toe te voegen.
Astronomen werkten in die tijd vanuit huis. Zulke ontdekkingen in een achtertuintje van een rijtjeshuis, met zo’n klein kijkertje! Ik spreek mijn verbazing erover uit tegen de man achter de kassa. Hij vertelt dat de tuin van de Herschels indertijd wel groter was dan nu, met vrij uitzicht; de huizen erachter stonden er nog niet. En de nachten waren in die tijd nog echt nachten.
Het woonhuis werd in 1977 gered van de slopershamer en in 1981, op de 200ste verjaardag van de ontdekking van Uranus, geopend.
Broer en zus Herschel hadden nogal eens mot, zoals in de beste families voorkomt. Zij kon niet velen dat William hun huis veranderd had in een complete telescopenfabriek; hij sleep al zijn lenzen zelf en verkocht ook kijkers aan iedereen die de sterrenkijkerij wilde beoefenen.
Maar toen William Abraham al gezien had, gebeurde er nog iets veel verschrikkelijkers: hij trouwde tegen alle verwachting in toch nog, en Caroline voelde zich naar het tweede plan verdrongen.
William
werd door koning George III aangesteld als hofastronoom, Caroline als
Williams assistente, en ze verhuisden naar Slough, in de buurt van het
koninklijk paleis in Windsor. Daar bouwden zij de grootste telescoop
ter wereld, die kon draaien in een enorme houten stellage.
Caroline keerde na Williams dood naar Duitsland terug en zette daar haar astronomische werk voort. In haar kindertijd had zij tyfus en pokken overleefd. Ze was daardoor altijd wat minnetjes gebleven, wat onder de maat, wat niet wegnam dat zij de leeftijd van 98 jaar zou bereiken. In tegenstelling tot haar broer zou ze nooit in het huwelijksbootje stappen. Dat geldt toch voor opvallend veel grote geesten.
Niet iedereen begreep haar. Op deze cartoon uit 1790, die in het museum tentoon wordt gesteld, wordt zij belachelijk gemaakt. Ze heeft weer eens een komeet ontdekt, maar dat blijkt een scheet uit de reet van de liefdesgod Cupido. Ik betwijfel of ze erom kon lachen.
Overgenomen van Historical Astronomy Division
John
Herschel, de enige zoon van William, was een natuurkundige die veel
uitvindingen deed op het gebied van fotografie (waaronder het
blauwdrukprocedé en het woord: fotografie). Een zoon daar weer van vond
de dactyloscopie uit, het herkennen van mensen aan de hand van
vingerafdrukken. Een bijzondere familie!
William, Caroline en John Herschel
Ik
loop nog een stuk door de stad, die heuvelig is, zoals vrijwel alle
Engelse steden. Een van de heuvels in de verte heet Solsbury
Hill,
bekend van de song van Peter Gabriel. Ik bewonder de Pulteney
Bridge over de Avon, een brug
met winkeltjes, net als de Ponte Vecchio in Florence. De brug is
gebouwd in de tijd dat de Herschels in Bath woonden. In de
rivier is een cascade die heel fraaie foto’s oplevert. Maar hij is niet
om het mooie gemaakt. Het is een waterstaatwerk dat overstroming van
Bath voorkomt.
Na 2 musea en een lange stadswandeling kom ik vrijwel niet meer vooruit en strompel naar het station. Morgen gelukkig een lange treinreis om de kuiten te sparen. Wordt nog één keer vervolgd.
Frans – Perigrinus - Mensonides
8 augustus 2019
Er geweest: dinsdag 2 juli 2019
Verder
door het land met Cross Country, verder naar de Engelse Riviera, waar
volgens verhalen altijd de zon schijnt, een subtropisch klimaat heerst
en op de boulevards rijen wuivende palmbomen te zien zijn.
Ik
verlaat het Ibis-hotel in Bristol rond half tien in de morgen. De
zwerver die de stoep naar het station plaveit, is in slaap gevallen
boven een verfomfaaid en deels uit elkaar gewaaid boek.
Mijn
volgende en laatste pleisterplaats op deze 7-steden-in-7-dagen-reis
door Engeland is Plymouth, aan de genoemde zuidkust, 185 kilometer van
Bristol.
Zo’n reisschema uitstippelen is geen sinecure.
Avonden ben ik aan het passen en meten geweest. Het moest persé in 7
dagen, gezien het volume van de enige koffer die ik wilde meenemen.
Aanvankelijk wilde ik beslist ook naar Penzance. Dat station in het
graafschap Cornwall is zowel het meest zuidelijke als het meest
westelijke van GB. Maar of er over Penzance zo gek veel meer valt te
vertellen? Ja, er is een hele operette over gemaakt, en over
Scarborough (op het nippertje aan het 7-tal toegevoegd) alleen maar een
liedje.
Penzance is ook een enorm eind weg: nog weer 2 uur
sporen vanaf Plymouth, in een matig tempo, en je moet het allemaal weer
terug. Bovendien is het vanaf het station 3 uur lopen voordat je Lands
End bereikt, het echt aller-westelijkste punt van GB. Ja, fietsen kun
je het ook. Het is zelfs voor velen een sport en een vakantiebesteding
om van Lands End te fietsen naar John o’ Groats, een vissersplaats in
noordoost Schotland, 1407 km. Maar ik heb in Engeland geen equivalent
kunnen vinden van de OV-fiets om zelfs ook maar die 12 km naar Lands
End af te leggen.
Uiteindelijk heb ik Penzance maar geschrapt,
maar ik sluit niet uit dat ik gedurende de rest van mijn bestaan ooit
een keer zal rondlopen.
In plaats daarvan maak ik een ommetje
naar Torquay. Daarvoor moet ik in Newton Abbot de trein naar Plymouth
verlaten en overstappen op de stoptrein naar Paignton.
Newton
Abbot wordt vanuit Bristol bereikt na 5 kwartier treinen. We stoppen in
Taunton, Tiverton en Exeter. Tiverton Parkway is een simpel
stationnetje, niet veel meer dan 2 perrons met abri. Het ligt mijlen
buiten de bebouwde kom, maar wel met een rechtstreekse
verbinding
met London Paddington, waar mijn reis morgenmiddag zal eindigen.
Tot
Exeter rijden we door het zo langzamerhand overbekende heuvellandschap.
Daarna verandert het beeld plotseling. Vrijwel alle spoorlijnen op het
reusachtige eiland dat GB is, eindigen in een kustplaats. Maar vandaag
zie ik voor het eerst de zee vanuit een coupéraam. Eerst gaan we langs
de brede monding van de rivier de Exe, dan langs het Kanaal en ten
slotte langs ook alweer zo’n brede riviermonding: die van de Teign.
Overal uitzicht op bootjes in de verte in de nevel.
Daarna:
Newton Abbot. Dit is een rustig plattelandsstationnetje met gelukkig
wel een kiosk om een vroege lunch aan te schaffen. Hier moet ik bijna
een half uur wachten op de stoptrein naar Paignton. Tijd zat om om me
heen te kijken.
Ik
reisde daarnet met Cross Country, maar het railvervoer in het
zuidwesten van Engeland is grotendeels in handen van GWR, Great Western
Railway. Die omringen hun passagiers met een bijna ontroerende zorg
voor hun welzijn.
Overal overvloedige waarschuwingen. Ben je
slecht ter been? Neem dan liever de lift naar het perron dan de trap.
En neem je toch de trap: links houden! Als het perron ook maar een inch
afloopt in de richting van het spoor, staat op het plaveisel dat je
beslist in de remmen moet knijpen van alles wat zich maar voortbeweegt
op wielen. Bij klapdeuren op stations wordt de reiziger gemaand, de
deur niet zo maar blindelings met een ferme zwaai open te gooien. Er
kan een kind of een hond achter staan.
En met de hoge
temperaturen van deze zomer is het verstandig, voldoende drinken bij je
te hebben in de trein. Mocht je echter voor aanvang van je reis al
lichtelijk van je stuk zijn door de verlammende hitte, stap dan liever
helemaal niet in! Ach, het is allemaal vermoedelijk niet alleen uit
bezorgdheid, maar ook om vertragingen en schadeclaims te voorkomen.
Dit
halfuur, plus nog ruim 5 minuten vertraging die erbij komt, zit ik ook
vergeefs na te denken over het systeem dat ergens toch in de Britse
spoordienstregeling zal moeten zitten. Aan de andere kant van de
Noordzee heerst in meerdere landen de ijzeren logica van de klokvaste,
symmetrische dienstregeling, met zijn vaste vertrektijden per uur,
treinen die op het hele uur hun tegentrein kruisen, knooppunten waar
alles op alles aansluit en handige cross-platformoverstappen.
In
Engeland zie ik dat allemaal wat minder duidelijk. Ja, dat uurpatroon
is meestal wel te onderkennen, als je niet valt over verschillen van 5
á 6 minuten tussen de verschillende uren. Maar de rest? Als er al een
alles-overkoepelend systeem bestaat over al die spoorwegmaatschappijen
in al die regio’s, heb ik dat nog niet kunnen ontdekken.
Er
wordt omgeroepen dat de stoptrein naar Exeter 40 minuten vertraging
heeft doordat er onderweg een reiziger onwel is geworden. Zie je wel,
daar heb je het nou al! Mijn dieseltje naar Paignton verschijnt
uiteindelijk met lichte vertraging. De rit naar Torquay duurt niet
langer dan 11 minuten.
The sea between the land and the land and the land between the sea and
the sky, zo zit dat!
Mrs. Richards: ‘I asked for a
room with a view!’
Basil Fawlty: ‘This is
the view, as far as I can remember, madam, yes, yes, this is it.’
R: ‘When I pay for a
view, I expect something more interesting than that.’
F: ‘That is Torquay,
madam.’
R: ‘Thats not good
enough.’
F.
Well. May I ask what you’re expecting to see out of a Torquay bedroom
window? Sydney Opera House perhaps, the hanging gardens of
Babylon, herds of wildebeests…’
‘R: ‘I expect
to be able to see the sea.’
‘F: ‘You can see the
sea. It’s over there, between the land and the sky’.
Deze hele scene uit Fawlty Towers
op YouTube
Zeg
Torquay en ik zeg: Fawlty Towers. De legendarische sitcom over een
horror-hotel met horror-gasten is geboren in Torquay en speelt zich er
ook af. Het verhaal over het ontstaan van de serie is bekend – althans
bij de honderden miljoenen Fawlty Towers-fans all over the world.
De
cast van Monty Python’s Flying Circus, een ander iconisch komisch
tv-programma uit de 70’s, filmde eens op locatie in Torquay. Ze hadden
hun intrek genomen in het Gleaneagles Hotel aldaar. Dat werd gedreven
door ene Donald Sinclair, een zenuwenknoop die zich ongelooflijk bot
gedroeg. De meeste leden van het Monty Python-team waren hem na één dag
al zat en verlieten het hotel. Alleen John Cleese bleef, langer zelfs
dan de opnamen voor Monty Python duurden. Hij was geïntrigeerd door
Sinclair en observeerde hem: er zat beslist een komisch typetje in die
hotelbaas.
Dat werd dus Basil Fawlty. Hij is een vat vol
tegenstellingen: kruiperig en onderdanig tegen hotelgasten met
standing; een hork tegenover iedereen die hij beneden zijn niveau acht.
Basil laat zien wat er kolkt en borrelt onder de
gereserveerd-vriendelijke houding waar Engelsen bekend om staan.
Daardoor is hij zo’n herkenbaar typetje.
Mevrouw Sinclair
heeft altijd elke overeenkomst ontkend tussen haar man en Basil uit
Fawlty Towers. Diverse ex-medewerkers van Hotel Gleneagles hebben
echter verklaard dat de man in werkelijkheid echt volkomen doorgedraaid
was. Hij gedroeg zich als een verschrikkelijke hufter tegenover zijn
gasten en personeel.
Cleese schreef de serie Fawlty Towers met
zijn toenmalige vrouw Connie Booth (alias: Polly). Nou speelt Fawlty
Towers wel in Torquay, maar relieken van de serie zijn daar niet te
vinden. Ja, Trivago komt wel op de proppen met een hotel Fawlty Towers
als je zoekt op Torquay, maar dat is iemand die pronkt met andermans
veren. Het hotel dat je ziet in de serie is een landhuis ergens anders
in Engeland, dat bovendien in de jaren 90 is afgebrand. Hotel
Gleneagles is gesloopt. De schaarse buitenopnamen in de serie
(waaronder de befaamde scene dat Basil zijn onwillige auto ‘a damn good
trashing’ geeft) zijn ook niet in Torquay geschoten.
Wat zoek ik
dan in die badplaats aan de Engelse Zuidkust? De waarheid over de
hierboven geciteerde scene. Is het werkelijk waar dat je in Torquay de
zee ziet tussen het land en de lucht? Nee, duizendmaal nee! Tijdens de
korte wandeling die ik, met een rolkoffer achter me aan, onderneem, kan
ik zo’n plaatje nergens fotograferen. Wat is namelijk het geval?
Torquay - het wordt er in die aflevering niet bijverteld! - ligt aan
een baai. En aan een baai zie je tussen de zee en de lucht opnieuw
land, waar je ook kijkt; kijk maar!
Ook hier geldt weer wat
welhaast een stokpaardje van me is: je moet er zelf geweest zijn om
erover te kunnen oordelen. Waar Basil Fawlty dan wel weer gelijk in
had: het uitzicht op de Opera van Sydney, de hangende tuinen van
Babylon, kuddes gnoes en een uitbarsting van de Krakatau. Die dingen
zie je hier in Torquay inderdaad allemaal NIET.
Frankrijk is
ook niet zichtbaar aan de overkant van het kanaal; dat is hier 140 km
breed. Basil adviseert een gast die de Franse keuken (terecht)
prefereert boven de Engelse, naar Frankrijk te zwemmen. Maar ik zie
zelfs Maarten van der Weijden zo’n tocht niet volbrengen.
Wat ik
wel zie op een grasveldje in Torquay: voetballende kinderen met hun
hoofd in een plastic bubbel en met hun benen eronderuit; kopvoeters. Ze
kunnen lopen, maar ook, als ze hun benen intrekken, rollen. Het heet:
Bubble Football, nooit eerder van gehoord!
Verder
naar Plymouth; deze keer maar 20 minuten wachten in Newton Abbot. Ook
weer zo’n ‘Verdraaid, is dat hier!’-moment: we pikken een hoekje mee
van nationaal park Dartmoor; een zeer dunbevolkt heidegebied ter
grootte van de Veluwe. Dartmoor: legenden over hellehonden die hier ’s
nachts rondspoken, de Hound of the Baskervilles, en een moord die
Sherlock Holmes mocht oplossen.
Plymouth, ‘Plimmefsfsfs’;
Nederlandse zeevaarders kregen die naam niet goed over de lippen en
doopten de stad Pleimuiden; dat klonk erg vertrouwd in de oren, alsof
het tussen IJmuiden en Leimuiden lag. Het station ligt op 4 graden 9
minuten westerlengte. Al heb ik dan Penzance niet bereikt, nooit stapte
ik zo westelijk uit een trein.
Sommige feiten over de
geschiedenis van een stad hoef je niet op te zoeken; die zie je ter
plaatse. Het winkelhart van Plymouth wordt gevormd door een allee van
minstens 50 meter breed. Vrijwel louter moderne gebouwen; alleen de
kathedraal en de Guildhall dateren uit oude tijden. Conclusie: in WO2
verwoest door een Duits bombardement.
Dat klopt ook. Maar de
havenwijk The Barbican aan het Kanaal is vergeten door Heinz. Hij
bestaat uit een labyrint van smalle, steile straatjes met
kinderhoofdjes. Er zijn kneuterige knijpjes, er is een 18e–eeuwse
ginfabriek die legendarisch is bij liefhebbers van zulk sterk spul. In
deze wijk staat mijn verblijf voor de laatste nacht in Engeland; deze
keer een B&B in plaats van een hotel.
Het wordt gedreven
door een vriendelijk echtpaar van mijn leeftijd, Sue en Ron. Ik
vertel ze– ik had het de lezer ook nog niet verteld– dat ik
vooral kom voor de Pilgrim Fathers die in 1620 nog door mijn
stadgenoten uitgezwaaid zijn. Om ze te vinden krijg een plattegrond mee
van Pleimuiden, waarop Ron aangeeft waar het Mayflower Museum zich bevindt en
enkele andere bezienswaardigheden.
Nu
eens op pad met een kartonnen plattegrond; weer eens wat anders dan
kijken op een app. Wel raar dat ik nu de hele tijd vergeefs zoek naar
dat blauwe puntje dat mijn eigen positie op de kaart van Plymouth zou
moeten weergeven. Ondanks het ontbreken daarvan, weet ik het museum
gemakkelijk te vinden. Het zit onder één dak met de plaatselijke VVV en
vlak naast het stamcafé van de Pilgrim, dat nu een ijssalon
is.
De
Pilgrim Fathers, die gezien worden als de stichters van de USA, waren
puriteinen uit Engeland. Ze vormden een kleine groepering van zéér
orthodoxe protestanten die in eigen land in godsdiensttwisten met de
autoriteiten verwikkeld waren. Ze namen de wijk naar Amsterdam. Daar
beviel het leven hen niet goed. Iedereen was er compleet van God los;
toen al; het is niet iets van de laatste jaren. Ze verhuisden opnieuw,
en wel naar het meer provinciale Leiden.
Hun verblijf daar
duurde 11½ jaar. Hun geestelijk leider, William Brewster, had een
drukkerij waar hij godsdienstige literatuur printte die in Engeland
verboden was. Deze drukkerij was gevestigd aan de
Pieterskerk-Choorsteeg, een plaquette boven een poortje herinnert er
nog aan. Zijn drukpers stond in het pand waar in 1975 mijn
(vrijwilligers)werkplek was in het toenmalige buurthuis In de
Vroolijcke Arke.
Je snapt zeker wel hoe trots ik toen was, te
mogen werken op zo’n historische plek! Dat is een grove leugen; ik las
eergisteren pas over de geschiedenis van dat pand, toen ik gegevens
verzamelde voor dit stukje. Het verhaal van The Pilgrims
leeft in
de USA meer dan onder Leidenaren. Kort geleden is In de Vroolijcke Arke
trouwens verbouwd tot, één maal raden, appartementen. Op de begane
grond zit verder Het Stadslokaal; flexibele werkplekken die je per dag
kunt huren.
Leiden was voor de Pilgrims, die stijve
puriteinen, een veel té vrolijke arke. De mensen daar amuséérden zich
op zondag, in plaats van drie keer per dag in de kerk te zitten; stel
je vóór, zeg! Ook waren ze bang dat hun kinderen zouden verLeidsen als
ze met Leidse leeftijdsgenootjes zouden gaan spelen. Wat dat betreft
had ik ze wel gerust kunnen stellen: wie niet in Leiden is geboren,
wordt nooit een Leienaar. Ik voel me na 56 jaar ook nog steeds import.
Enfin,
de mensen die nu bekend staan als The Pilgrim Fathers, besloten in de
zomer van 1620 naar de nieuwe wereld te trekken, Noord-Amerika, om daar
een kolonie te stichten. Ze pakten de trekschuit naar Delfshaven en
daar een nauwelijks zeewaardig schip, de Speedwell, waarmee ze koers
zetten naar Southampton aan de Engelse zuidkust. Een groep
geestverwanten voegde zich daar bij hen. Die beschikten over een beter
schip, de Mayflower.
Met beide schepen ging men de oceaan op.
Maar het vergiet, genaamd Speedwell, zou beslist de overkant niet
halen; het werd al snel duidelijk. Ze keerden terug naar Engeland en
wel naar Plymouth, waar ze hergroepeerden. Na een paar weken verblijf
in deze stad besloten ze allemaal in te schikken op de Mayflower (noem
het een Arke!) en de Speedwell achter te laten. Hoewel de
zomer
al bijna voorbij was, kozen ze met een man of 50 toch nog zee in de
richting van de nieuwe wereld.
Hun tocht van 2 maanden, vol
najaarsstormen, vol ontberingen, doet me denken aan de eerste
maanwandeling, waarvan we deze zomer het halve eeuwfeest vieren: een
onverantwoord waagstuk dat wonder boven wonder goed afliep.
Na
hun veilige aankomst hielden ze een dankfeest dat volgens historici de
basis vormt van het huidige Thanksgiving, in heel de USA gevierd op de
4e donderdag van november. Dat feest zou elementen bevatten van de
Leidse 3-oktoberviering. En dan niet de taptoe, optocht, kermis en
zuippartij van heden, maar de ingetogen dankdienst anno 1620, toen er
nog mensen leefden die Leidens Ontzet zelf hadden meegemaakt.
De
Pilgrim Fathers stonden aan de basis van de huidige Amerikaanse
samenleving, for better or for worse. Ze hebben bepaald niet
stilgezeten: de 50 mensen van toen zijn na een generatie of 15
aangejongd tot 25 miljoen nazaten in de USA. Het geeft daar status om
van hen af te stammen. De ex-presidenten Bush en Obama behoren tot de
gelukkigen die dit kunnen aantonen.
Het wordt allemaal heel
helder uiteengezet in het Mayflower Museum. Na dit gezien te hebben,
zou ik ook eens een keer moeten doen wat Bush Sr. en Obama al gedaan
hebben: het Leiden American Pilgrim Museum
bezoeken…
Minster Church of St. Andrews – Guildhall – The Barbican (3x) met de B&B – De baai die uitkomt in het Kanaal (2x) – Hoe Park (2x) – De citadel, gebouwd in de tijd van de 2e Engelse Oorlog (2nd Dutch-Anglo War, een uitwedstrijd die ‘wij’ dik gewonnen hebben) – Sutton Wharf bij de haven (2x).
What shall
we do with a drunken sailor?
Kronkelstraatje
in The Barbican
En
dit zijn dan vermoedelijk de Mayflower Steps, die de laatste
voetstappen op Britse bodem gedragen hebben van de Pilgrim Fathers.
Vermoedelijk, want ik kan ze eerst niet vinden, noch via mijn app, noch
via Ron’s plattegrond. Er staan hekken om een deel van de kade heen, en
daar staat ook het Pilgrim Fathers monument achter, denk ik. Het zal
wel een opknapbeurt krijgen voor het 400-jarig jubileum van hun tocht,
in 2020.
Ik
handhaaf de traditie (als je een 2e keer al een traditie kunt noemen)
om tijdens een verblijf in GB één keer Fish&Chips te eten. Dat
wordt deze avond, want ik heb het tot nu toe steeds uitgesteld. Ja, ik
wilde ze de eerste dag bij Marks & Spencers in Manchester al
nuttigen, om ervan af te zijn, maar daar waren ze uitverkocht toen ik
me om 18:30 uur meldde in het restaurant. Veel vraag naar…
De
volgende aanslag op mijn al in de war zijnde darmen wordt de volgende
ochtend gepleegd door Ron, die uit principe alleen Britse ontbijten
serveert in zijn B&B, en geen continentale. Ik kies voor het
lichtste gerecht op de kaart, bestaande uit toast met spek met tomaten.
Spek eet ik al niet graag bij het diner tijdens koudegolven, laat staan
bij het ontbijt in de zomer. Ik zal tot diep in de middag geen zin
hebben in lunch.
In een B&B kom je gemakkelijker tot
gesprekken dan in een groot hotel als Ibis. Ron vraagt of ik gisteren
de halve finale Nederland-Zweden nog gezien heb (jazeker!) en hoe ik de
kansen van de Dutch lionesses inschat om zondag de wereldtitel te
veroveren.
Ik zeg bescheiden (profetische woorden) dat de
Amerikaansen de huizenhoge favoriet zijn en Nederland een reputatie
heeft opgebouwd in het verliezen van WK-finales. En als ik bijgelovig
zou zijn: de datum van de finale, zondag 7 juli, belooft ook niet veel
goeds; op diezelfde dag verloren we in ’74 van Duitsland. Engeland
heeft sinds mensenheugenis nooit meer een finale gehááld, maar dat zeg
ik natuurlijk niet, en denk ik alleen maar.
De andere gast in de ontbijtkamer is een weduwe uit Wales die op familiebezoek is. Zij staat aan het hoofd van een dynastie met 4 kinderen, 12 kleinkinderen (waarvan 6 echt en 6 aangetrouwd of aangescheiden) en al de nodige achterkleinkinderen.
Dan is het
moment van afscheid aangebroken. Ik
heb een railreis voor de boeg van 900 km: Plymouth – London Paddington,
met de metro naar St Pancras International, de trein naar Rotterdam,
overstappen naar Leiden Centraal en daarvandaan toch nog een paar km
met de bus. Vertrek uit Plymouth 11:00 uur, aankomst thuis ook tegen
elven, en toch niet meer dan 11 uur reizen, want de klok wordt weer een
uur vooruit gezet onder het Kanaal.
De trein van GWR van 11:00
uur staat gereed maar we mogen er nog niet in; eerst moet het treinstel
uit Penzance aangekoppeld worden. Dat verloopt niet helemaal soepel; we
vertrekken met 9 minuten vertraging, die echter helemaal ingelopen zal
zijn als we om 14:00 uur Paddington binnenrijden.
Ze hebben in
deze
treinen een mooi digitaal systeem om al dan niet gereserveerde plaatsen
aan te geven. Rood is bezet, net als op de WC, groen betekent: vrij tot
het eindpunt, geel: bezet op een deel van het traject.
We
berijden nu een van de oudste railroutes in GB, een van de eerste die
aangelegd zijn. Londen moest verbonden worden met de zuidkust, waar je
boten kon nemen om de Pilgrim Fathers achterna te reizen naar het land
van de onbegrensde beloften.
In 1838 werd de eerste 40 km van
de spoorlijn geopend: Londen Paddington – Maidenhead. Daarna ging het
via Bristol, Exeter en Plymouth verder naar Penzance; 526 km in totaal.
In 1860 kon je voor het eerst doorreizen van Londen naar
Penzance. Dat dan wel met een overstap in Truro, de hoofdstad
van
Cornwall: van breedspoor op normaalspoor.
In die tijd liep de
route naar het zuidwesten nog via Bristol. Maar in het begin van de
20ste eeuw kwam er een shortcut ten zuiden daarvan die enkele
tientallen kilometers afsneed.
Aan het hele railproject Londen
- Penzance is de naam verbonden van ingenieur Isambard Kingdom Brunel
(1806-1859), befaamd in Engeland. Hij ontwierp tunnels, kanalen,
schepen, bruggen en spoorlijnen.
In een verkiezing van de
Grootste Brit Aller Tijden behaalde hij de 2e plaats achter Winston
Churchill. Isambard Kingdom Brunel, dat is ook een galmende
naam,
een naam die klinkt als een klok. Hoe hoog zou hij geëindigd zijn als
hij Peter Jones had geheten, of zoiets gewoons?
Maar op
spoorgebied heeft Brunel de plank toch 2 keer misgeslagen. Eerst met
zijn uitvinding van treinen die zouden worden voortbewogen via vacuüm
gezogen ondergrondse buizen. Het waren wel bovengrondse treinen, maar
het pneumatische voortbewegingsmechanisme zat onder de grond. Brunel
was zijn tijd 2 eeuwen vooruit; het was een soort hyperloop avant la
lettre. Maar het bleef bij een mislukt experiment.
En vervolgens
door ´zijn´ spoorlijnen aan te leggen op een breedte van 7 voet, 2140
mm. De rest van de wereld was toen al overgegaan op wat nu normaalspoor
heet: 5 voet 8½ inch, 1435 mm. Het breedteverschil maakte
noodoplossingen noodzakelijk zoals overstappen, hybride wagens die op
beide breedten konden rijden en driespoor. Totdat in 1892 in één
weekend tijd Brunels complete breedspoorlijn werd omgebouwd tot
normaal-, een operatie waar meer dan 3000 spoorwegwerkers bij betrokken
waren.
Mijn trein van Plymouth naar Paddington stopt alleen in
Exeter en Reading. Hij passeert ook Slough, waar de Herschels hun
mega-telescoop bouwden. Ik volg het allemaal op mijn app; anders heb ik
geen flauw idee waar ik ben op de kaart van Engeland.
Op het
enorme, drukke station Paddington eindigt dit verhaal van 7 steden. Op
de terugweg gaat verder niets vermeldenswaards gebeuren; zoiets voel ik
van te voren altijd al haarfijn aan. In de herfst gaan we vanaf dit
station verder. De reis is al geboekt op het moment dat dit stuk online
gaat, en zal voeren naar Cardiff, Edinburgh en Greenwich, door het GB
van vlak voor de Brexit.
Frans Mensonides
28 augustus 2019
Er geweest: vrijdag 28 juni t/m donderdag 4 juli 2019
Paddington
©
Frans Mensonides, Leiden, 2019