Nrs. 15 t/m 19; JANUARI 2010


19. LEVENSLOT, OFWEL: HET GOOGLE-EN NAAR OUD-KLASGENOTEN (28/01/2010)
18. INTAKE: MOEDER IN ZIEKENHUIS (21/01/2010)
17. SPORTVERDWAZING; DOPINGVERDWAZING. TENTOONSTELLING OVER DOPING (16/01/2010)
16. DOLHUYS HAARLEM: DWALEN DOOR DE PSYCHIATRIE (10/01/2010)
15. WORSTELEN MET DE STIJL VAN THEO VAN DOESBURG (05/01/2010)

<<< DECEMBER 2009 - - - - - FEBRUARI 2010 >>>

 

19. LEVENSLOT, OFWEL: HET GOOGLE-EN NAAR OUD-KLASGENOTEN

Doen jullie dan ook wel eens, Google-en naar oud-klasgenoten, om te zien, hoe ze terecht zijn gekomen? Handig zijn die klassenfoto’s op Schoolbank.NL; je kunt je medeleerlingen één voor één aflopen. Zo werkte ik laatst op een avond mijn brugklasfoto af, die ik zelf al jaren kwijt was.

We zaten toen pas een week of zes op die school. 30 leerlingen, kinderen nog, staren mij nu aan, vol levensverwachtingen. Ikzelf kijk niet naar de lens, maar in een zeer ver verschiet. In ons midden zit de lerares Latijn. Ze was de veertig net voorbij, maar leek me toen oud genoeg om nog in het rijk van keizer Augustus geboren te zijn.

Mijn eigen weerga heb ik niet gevonden met Google; geen van mijn ex-klasgenoten heeft een zo grote voetafdruk achtergelaten op het WWW als ik. Ik heb maar één ander opgespoord die er een eigen website op na hield. Wel hebben enkelen een pagina op zo’n modern smoelenboek als Hyves of LinkedIn, maar mijn generatie lijkt ook daar niet echt warm voor te lopen.

Ongeveer de helft van mijn brugklasgenoten bleek spoorloos verdwenen; helemaal niet te vinden op Internet. Verder zijn zeer vele levens hooguit fragmentarisch overgeleverd op het web; die personen staan bijvoorbeeld in de uitslagenlijst van een sportevenement of ze hebben eens een keer iets gepost in een forum. Of je vindt ze, inderdaad, alleen maar terug op SchoolbankNL. Sommigen hebben een webpagina via hun werkgever; je kunt dan alles te weten komen over hun beroepsleven, maar niets over hun privé-bestaan.

Hoe ze beroepsmatig terecht zijn gekomen, is eigenlijk zelden een verrassing. De zoon van een arts is arts geworden. De vlotte prater die nooit iets uitvoerde, maar altijd net zesjes haalde, is nu het soort consulent waaraan mijn werkgever zich arm betaalt. Die natuurliefhebber is tegenwoordig iets hoogs bij VROM. De toneeldiva die op de schooluitvoering schitterde in Arsenicum en oude kant, werd politica. Die jongen die ik altijd zo onsympathiek vond, doet thans aan in vitrio fertilisatie en draagmoederschap. Dat ernstige kind met haar ouderwetse rokjes ging in de diplomatieke dienst. Het meisje dat altijd negens en tienen had voor algebra en meetkunde, is nu professor in de mathematica. Dat die ene jongen het niet verder zou schoppen dan kantoorklerk, moet ook voorbeschikt geweest zijn, al verbaast het hem zelf nog dagelijks.

Leed blijft geen mens bespaard. Ik vond het borstkanker-dagboek van een meisje uit mijn klas, bij wie we toen nog die spannende klassenfuif hebben gehad.

En bij een andere naam die ik intoetste, stuitte ik meteen op een condoleanceregister. Ik las stukken en brokken van een bizar levensverhaal. Deze jongen leefde eerst als kroegmuzikant in Noord-Holland en later als Bacchus in Frankrijk, waar hij dronken van hooiberg naar hooiberg zwierf. Over de omstandigheden van zijn dood werd tactvol gezwegen op dat register.

Gefascineerd speurde ik verder. Een paar jaar daarvoor was hij al eens halfdood geslagen door een paar dorpelingen die hem het recht ontzegden, in hun hooiberg te overnachten. Ze zijn daarvoor veroordeeld tot een fikse gevangenisstraf wegens poging tot doodslag; moeizaam ontcijferde ik een rechtbankverslag uit een Franse krant.

Kon je dat nou ook al zien aankomen? Hij was helemaal geen kwaaie jongen. Juist heel sympathiek; echt de allerlaatste die je zo’n levenslot zou gunnen.

Maar het was wel zo’n jongen waar altijd wel wat mee was. Als er onrust was in de klas, werd HIJ er altijd als eerste uitgestuurd. Bij een plantkundeles in de schooltuin klom hij over de muur en verdween. Tijdens de Romereis in de vijfde is hij met enkele anderen bijna het hotel uitgezet wegens wangedrag. Hij kon je met naïeve trots zijn nieuwe sportschoenen laten zien en dan achteloos laten vallen waar hij ze gestolen had. Typisch dus iemand van wie je zou verwachten dat het uiteindelijk wel goed met hem zou komen. Maar het mocht niet zo wezen. Het verhaal bleef nog lang in mijn hoofd rondspoken.

FHM
28/01/2010
Er geweest: augustus 1968 / juni 1969
Opgetekend uit een feilbaar geheugen



18. INTAKE: MOEDER IN ZIEKENHUIS

De zaterdag hadden wij ons beiden heel anders voorgesteld. Mijn moeder wilde die middag op ziekenbezoek in Den Haag. Het was de eerste keer sinds lang, na die sneeuw, dat zij weer de straat op ging. En ik vond haar de laatste tijd wat sukkelend, zonder dat ik precies kon zeggen wat er dan mis was. Ik besloot haar even op weg te brengen met de bus naar het station.

Onderweg raakte zij hevig buiten adem. Halverwege de halte, die een meter of 250 van onze deur is, moest ze even uitrusten op een bankje. ‘Het is niets, hoor; het is een beetje de kou, die ik niet meer gewend ben’. Maar het leek me verstandiger, het ritje naar het station om te zetten in één naar de dokterspost in het ziekenhuis daar vlakbij. Afwimpelingen negeerde ik. Dit moest nu maar eens goed uitgezocht worden.

Na onderzoek bleek mijn moeder hartritmestoornissen te hebben en een ernstige bloedarmoede. De eerste waren gelukkig van de goede soort, verzekerde men ons, want hartkloppingen zijn net als mensen: je hebt er goed- en kwaadaardige onder.

‘Na onderzoek’ is sneller opgetikt dan doorstaan. Hoe gaat dat op zo’n EHBO-post? Er komt iemand bloed afnemen, er moet een hartfilmpje gemaakt worden en dan nog even een foto. Er komt een uur later een co-arts, die het nog moet leren; er komt nog een stijf uurtje later een echte arts en weer een klein uur verder nog een derde arts, die erbij gehaald is door de tweede.

Toen dat alles achter de rug was, was het al tijd voor het avondeten. Ik kreeg een warme maaltijd, maar mijn moeder kreeg niets, daar onder behandeling zijnde patiënten niet mogen eten. Na enig aandringen mijnerzijds (‘Ze heeft sinds het ontbijt nog niets gehad’) werd haar toch een bordje met boterhammen voorgezet.

De vergadering van artsen wilde haar een poosje houden ter observatie. Maar dit ziekenhuis had geen plek, dus moest ze overgebracht worden naar het andere hospitaal in onze stad. Toen hebben we nog een kleine drie uur op transport moeten wachten, voor een afstandje van 500 meter hemelsbreed. Het is dat mijn moeder kortademig was en aan apparaten lag, anders hadden we het wel kunnen lopen.

In het nieuwe ziekenhuis moest vanzelfsprekend een intake volgen, afgenomen door een jonge verpleegkundige die ‘er al vijf achter de rug had’, die dag. Natuurlijk stelde zij deels precies dezelfde vragen als de artsen in het vorige ziekenhuis.

‘Ja, we hebben het dossier wel overgedragen gekregen, maar horen het liever zelf, uit de mond van de patiënt zelf. Vraag 27, dan. Wat zijn uw verwachtingen ten aanzien van uw verblijf in dit ziekenhuis?’
‘Ja, goh, goh, wat moet ik zeggen? Dat ik… dat ik weer beter wordt, toch?’
‘Vraag 28. Hoe is uw attitude tegenover uw ziekte? Heeft u er bijvoorbeeld schuldgevoelens over?’

Mijn moeder wist nu geen antwoord meer. Ik zei tegen de verpleegkundige, dat mijn moeder erg moe was, en vroeg of ze dit soort niet helemaal ter zake doende vragen misschien niet liever wilde overslaan, voor misschien een andere keer. Dit alles natuurlijk op allervriendelijkste toon, want het zitten aan een ziekbed vereist nu eenmaal veel geduld en tact.

‘Ja meneer, ik vind het eigenlijk ook rare vragen, maar ik moet ze toch stellen. Vraag 29: wat is uw levensovertuiging?’
‘Atheïst’, zei ik nu zelf, hoewel me niets gevraagd was. Haar hand aarzelde. ‘A.T.S.’, zegt u? Daar heb ik nooit van gehoord. Wat voor richting is dat precies, als ik vragen mag?’
‘Schrijft u maar op: Niks! Wij zijn helemaal naks!’

Je kunt alles zeggen van zo’n ziekenhuis, maar niet dat ze hun papierwerk te licht opvatten.
Tegen middernacht verliet ik het gebouw. Node liet ik mijn moeder achter – maar zonder twijfel in zorgzame handen.

Frans Mensonides
21 januari 2010

PS: De vrijdagmorgen daarop werd moeder ontslagen. Ik kreeg haar zo maar mee; een patiënt meenemen uit het ziekenhuis is gemakkelijker dan er een achterlaten.



17. SPORTVERDWAZING; DOPINGVERDWAZING



Dopinggrootverbuiker Ben Johnson
Overgenomen van Fastbreak Futbol

Glibberen door beijzelde Goudse stegen, op weg naar het Catharina Gasthuis voor een tentoonstelling getiteld: ‘Doping!’ Doping, is dat nou wel een geschikt onderwerp voor in een museum – zelfs al is de expositie georganiseerd in samenwerking met Nationaal Farmaceutisch Museum De Moriaan en de Dopingautoriteit Nederland?

Nee, dat is het inderdaad niet, merk ik al snel. ‘Doping!’ toont wat van YouTube geplukte videootjes, kasten vol potjes waaruit sporters hun fysieke en psychische krachten putten, en verklarende tekst, te veel tekst.

Eén van de filmpjes laat Ben Johnson zien, aan de start voor zijn gouden race op de 100 meter op de olympiade van 1988. De Canadese atleet ziet er uit als een vreeswekkende vleesbonk, met een onnatuurlijk opgepompt spierenstelsel en een enge, verdaasde blik in de ogen. Johnson wint de race met grote voorsprong. Een paar dagen later wordt de gouden plak hem echter ontnomen; hij blijkt groeihormonen geslikt te hebben. Johnson was volgens mij ook die atleet die zich ooit bij een arts beklaagde over zijn borsten: de ene was groter dan de andere, en dat verontrustte hem enigszins.

Ik neem dan verder maar de tijd voor twee lange films die hier vertoond worden. De ene is een TV-documentaire over de wantoestanden in de voormalige DDR. Hun systeem was beter dan het kapitalistische. En niets bewees dat duidelijker dan sportprestaties. Hoe meer medailles, hoe groter de natie.

Daarvoor waren pilletjes nodig. Sporters kregen die vanaf jonge leeftijd toegediend. Weigering, of zelfs maar het stellen van vragen, werd beslist niet op prijs gesteld. Het begon onschuldig met vitaminepreparaten. Maar waar het uiteindelijk op uitdraaide, weet iedereen die die mannetjesputters van DDR-zwemsters wel eens op TV gezien heeft. Door de regelmatige toediening van testosteron werden het halve of hele kerels. Na de val van de muur kwamen alle dopingschandalen aan het licht en belandden zelfs enkele sportartsen achter de tralies.

Maar hier doen we de dingen liever op eigen kracht; hier sporten we liever clean. En mochten sommige sporters daar andere ideeën over hebben, dan is er de Dopingautoriteit, die de naleving van de internationale regels controleert. Daarover gaat het andere filmpje. Dat is eigenlijk bedoeld voor topsporters, en niet voor mij, uitgezakte vijftiger, die urenlang naar sport kan KIJKEN.

Ik krijg het gevoel, een blik te werpen in een andere wereld, die bijna even horribel is als een Oost-Duits trainingskamp. Sporters moeten, als waren het TBS-ers op weekendverlof, hun ‘whereabouts’ kenbaar maken aan de Dopingautoriteit. Van uur tot uur moeten ze bereikbaar zijn voor een controle. En als dan dat moment aanbreekt, dienen ze zich te ontkleden van de borst tot de knie. Dit natuurlijk om te voorkomen dat ze hun plaspotje vullen zoals tourrenner Michel Pollentier dat in 1978 deed: vanuit een rubberen zak met cleane urine van een ander.

Maar die sporters mogen dan, in het kader van ‘wie controleert de controleurs’, dan wel zelf het pispotje kiezen uit een verzameling die de controlearts bij zich heeft, om iedere verdenking van manipulatie te voorkomen. Zo zijn er tientallen regels, allemaal in extenso uit de doeken gedaan in het filmpje.

En dan met angst en beven de uitslag afwachten: word je voor een jaar geschorst, en daarmee even lang brodeloos, alleen omdat er toch iets verdachts zat in die neusdruppeltjes voor je verkoudheid? Dat is regel 1: je bent zelf verantwoordelijk voor wat er in je body terecht komt, en kunt je niet verschuilen achter de clubfarmaceut.

Sportverdwazing, dopingverdwazing, controleverdwazing. De sporter gereduceerd tot een machine die naar wens medailles of plasjes produceert. De sport lijkt wel heel erg ver afgedwaald van wat pioniers als Baron de Coubertin en Pim Mulier ooit bedoeld hebben.

- - - - -

Zo, dat was dus de tentoonstelling ‘Doping!’. Gelukkig heb ik nog even tijd voor de zeer bezienswaardige martelkamer in de catacomben van het Catherina Gasthuis; die past er perfect bij, ergens.

FHM, 16/01/2010
Er geweest: zondag 3 januari 2010
De tentoonstelling is nog tot eind februari 2010 te zien.




16. DOLHUYS HAARLEM: DWALEN DOOR DE PSYCHIATRIE

Frenologie: alles netjes in vakjes
Overgenomen van: Vereniging tegen de kwakzalverij - Frenologie

In vervlogen eeuwen was het een leuk uitje voor een verloren zondagmiddag: in het dolhuys kon je je voor een paar stuivers vergapen aan de daar opgesloten krankzinnigen. Zelf bezoek ik op zondag vaak een moderne variant van het dolhuis, gratis, en niet uit verlangen naar troebel amusement, maar omdat een familielid daar verpleegd wordt. Ik kan getuigen dat er weinig bijzonders te zien is in zo’n verpleeginrichting – weinig andere bezoekers ook, nu ik erover nadenk.

Deze zondag, de laatste van ’09, bezocht ik eens een echt ouderwets dolhuis. Museum Het Dolhuys is gevestigd in een voormalige inrichting even buiten de singels van Haarlem. Zeven eeuwen lang zijn hier de arme donders en verschoppelingen van de stad ondergebracht en verpleegd: krankzinnigen, leprozen, pestlijders, hoeren met syfilis, arme bejaarden en zielige weeskindertjes. Tegenwoordig is het een museum, gewijd aan de psychiatrie.

Apies kijken is natuurlijk niet meer het doel van Het Dolhuys. De missie van het museum is: begrip te kweken voor de psychiatrische patiënt. In de eerste zaal komen er vijf letterlijk uit de kast. Als je een kastdeur open doet, hoor je hun verhaal. We volgen dit vijftal op onze weg door de voormalige ziekenzalen. Wat is nou eigenlijk normaal? Dat is de centrale vraag in dit museum.

Het Dolhuys is ook een doemuseum. Achter een batterij beeldschermen kun je je eigen ziel tegen het licht houden. Zo kan de bezoeker de – zwaar achterhaalde – Rorschachtest doen, die met de inktvlekken, en ontdekken dat bij de interpretatie ervan op heel andere dingen gelet werd dan je altijd gedacht had.

En je kunt een heuse stethoscoop te luisteren leggen op de geschiedenis van de psychiatrie. In de middeleeuwen weten sommige geleerden krankzinnigheid aan een scheve verhouding tussen de vier lichaamsvochten (humeuren). Had de zwarte gal (melancholie) de overhand, dan werd je depressief. Andere geleerden gingen uit van bezetenheid en probeerden het met duiveluitdrijving, als de lijders al niet simpelweg als heks verbrand werden.

Daarna zijn de theorieën gekomen en gegaan. In het tijdperk van de schedelmetingen hoefde je een mensenhoofd alleen maar van buiten te bekijken om te weten wat er in omging; prettig gemakkelijk. We hebben ook nog een poosje gedacht dat het allemaal lag aan verdrongen seksuele impulsen. De behandelmethoden verbeterden intussen langzaam. In de 20ste eeuw werd het dwangbuis langzamerhand vervangen door lichamelijke arbeid en boetseren.

Het is ook nog niet zo heel lang geleden dat psychose (de moderne term voor krankzinnigheid) werd geweten aan zoiets vaags als ‘de maatschappij’ en zoiets verschrikkelijks als liefdeloze moeders. Dat was toen ik tot de jaren des onderscheids kwam; voor mij geen geschiedenis, maar retro.

Het leek mij indertijd wel plausibel. We schreven 1975, Foudraine en Laing stonden op ieders boekenplank, en in mijn omgeving was vrijwel iedereen in therapie – voor zover niet alreeds in een inrichting opgenomen. En al die slachtoffers hadden het altijd over de opvoeding, de verhouding tussen man en vrouw en over onze keiharde prestatie- en consumptiemaatschappij, die hun zielen danig gekneusd had.

Tegenwoordig weten ze het ook nog steeds niet. Ik sprak een paar jaar geleden met de psychiater van mijn hierboven genoemde naaste die ik regelmatig opzoek. De oorzaak van zijn lijden was ‘multifactorieel’, wat een eufemisme is voor: ‘onbekend’.

Lopend door de zalen van Het Dolhuys kreeg ik de indruk dat de geschiedenis van de psychiatrie, meer nog dan die van andere wetenschappen, vooral een geschiedenis is van dwalingen. Neemt niet weg, dat het aangenaam dwalen is door dit alleraardigste en sympathieke museum. Beslist een aanrader, niet alleen op een verregende of versneeuwde zondagmiddag.

FHM
10/01/2010
Er geweest: zondag 27 december 2009




15. WORSTELEN MET DE STIJL VAN THEO VAN DOESBURG

 


De beeldend kunstenaar, typograaf, architect, schrijver en dichter Theo van Doesburg (1883-1931) was het middelpunt van de avant-gardebeweging De Stijl en tevens oprichter en hoofdredacteur van het gelijknamige tijdschrift. Hij heeft een aantal jaren gewoond en gewerkt in Leiden, op een stuk of vijf adressen nog wel; hij had geen rust in zijn gat. Daarom streek de uitgebreide tentoonstelling Van Doesburg and the International Avant-garde. Constructing a New World even neer in de Leidse Lakenhal, voordat hij naar de Tate Gallery in Londen gaat.

Het werk van Van Doesburg, tja, ik loop er niet achteloos aan voorbij, het doet me niet niks; de beschouwing vergt vaak een worsteling. Ik vind sommige dingen mooier dan andere. Neem de twee schilderijen hierboven. De linker hangt op de tentoonstelling in Leiden. Hij heet: Compositie IX, opus 18, Doorbeelding van de Kaartspelers (1917). Dat het kaartspelers zijn, zie je volgens het begeleidende boekje vooral nog aan de vijf vingers die hier en daar opduiken om de kaarten vast te houden.

Ik denk bij zo’n schilderij, vrees ik, hetzelfde als duizenden andere barbaren denken, die er langslopen: zijn dát nou kaartspelers? Is dát nou kunst?

Mijn wrevel wordt vermoedelijk veroorzaakt doordat ik weet dat het kaartspelers zijn. Had het werk Compositie met rechthoeken geheten, of zoiets, dan zou het geen ergernis opgewekt hebben. Dan was het een wat hoekig mozaïek dat je mooi, lelijk of middelmatig kunt vinden. En had het rechterschilderij (het eerder vervaardigde Kaartspelers) ernaast gehangen, dan zou je inzicht krijgen in Van Doesburgs werkwijze: de werkelijkheid steeds verder abstraheren, platslaan, zodat mensen en voorwerpen langzaam stollen tot kleurvlakken.

Voor mij, en vast vele andere toeschouwers, is het rechterschilderij het meest geslaagd. Maar voor Van Doesburg was het nog niet af, nog niet volmaakt.

Met van Doesburgs poëzie is iets vergelijkbaars aan de hand, al gaan alle vergelijkingen hier nog manker dan normaal. Zie deze dadaïstische gedichten, ooit gepubliceerd in De Stijl:

 

 

Het bovenste, De Trom (De Stijl 1921, nr. 11), lijkt wel wat op de rechter-kaartspelers. De realiteit wordt gestileerd tot wat beelden en geluiden – zelfs voorzien van aanwijzingen voor de declamatie. Maar het blijft een herkenbare werkelijkheid: een militaire drumband op een kerkplein die blijkbaar enige angst inboezemt bij de beschouwer en stilte achterlaat na om de hoek verdwenen te zijn.

Zo’n gedicht bevalt me uitstekend (Doesburgs tijdgenoten zullen vermoedelijk gezegd hebben: ‘Het rijmt niet eens helemaal’). Ik las het in de trein op weg naar mijn werk, en moest me beheersen om het niet luidkeels te gaan voordragen in die stiltecoupé met ingedommelde forenzen: BOM - BOM - BOM!

Maar het tweede, Letterklankbeelden IV (ibidem) is dan weer een stap verder. Alle betekenis is nu verdwenen. Dit ‘gedicht’ bestaat uit klanken die op een bepaalde manier voorgedragen moeten worden. Van Doesburg geeft daarvoor aanwijzingen in aflevering 7 van de jaargang 1921. Het accentteken na de U betekent bijvoorbeeld dat deze klank kort afgebeten uitgesproken moet worden. De J- moet drie tellen aangehouden worden, en zo moet het hele gedicht afgewerkt worden. ‘Hiervoor zal men zich eenige studie moeten getroosten’, zo besluit Van Doesburg, niet ongeestig, zijn aanwijzingen.

Wat betekent dat nou? Theo van Doesburg schreef zijn meeste gedichten onder het pseudoniem I.K. Bonset, wat een anagram is van ‘Ik ben sot’. Is het allemaal één grote zotternij? Neem het maar niet te serieus. Het is een grap, dit letterklankbeeld. Maar wel één die je niet vaker dan één keer moet horen; zulke poëzie gaat nog sneller vervelen dan schilderijen met rechthoekige vlakken.

FHM 05/01/2010
Er geweest: al op 03/12/2009; lang mee geworsteld…

Compositie IX, opus 18, Doorbeelding van de Kaartspelers overgenomen van Wikipedia NL Compositie IX (De kaartspelers)
De Kaartspelers (1916-1917) Overgenomen van Wikipedia NL De Kaartspelers (van Doesburg)
De Trom en Letterklankbeelden IV overgenomen uit: I. Bakker en E. Thorissen, De dichter Theo van Doesburg / I.K. Bonset. Nijmegen 1997.

© Frans Mensonides, Leiden, 2010


<< naar thuispagina Frans Mensonides