14. WITTE, ZWARTE WEEK VOOR VADERLANDS OV (28/12/2009) met REACTIES
13. MIDWINTERGROET AAN ALLE LEZERS VAN DIT MAGAZINE (21/12/2009)
12. DE MATRONE VAN TRAM 9 (18/12/2009)
11. DE ENIGE ECHTE BOEKENKIST; HET ENIGE ECHTE STOKJE (11/12/2009)
10. GROENOORDHALLEN: LEIDS BOEGBEELD RIJP VOOR SLOOP (05/12/2009)
9. PAGINA’S IN MEERMANNO WESTREENIANUM (01/12/2009)
<<< NOVEMBER 2009 - - - - - JANUARI 2010 >>>
Een witte wereld leverde een zwarte week op voor het OV in dit land. Een heel decennium lang heeft iedereen zich in slaap laten wiegen door de (zogenaamde) opwarming van de aarde. Die ouderwetse winters, zoals die van 1985, 1979, 1963, 1956 en 1947, die zouden toch nooit meer voorkomen; alleen nog in de heldenverhalen van wie er toen al bij was. Valt er dan - ironisch genoeg net na die geldverslindende en CO2-producerende klimaatconferentie in Kopenhagen - weer eens een ouderwets pak sneeuw, dan is het hele land in last.
Zondag de 20ste hoefde ik de deur gelukkig niet uit, en deed dat dan ook niet. Ik was ook niet ver gekomen. Treinen reden niet meer, maar zelfs de Leidse stadsbus van Connexxion liet het afweten. Er viel die dag natuurlijk een heel pak sneeuw. ‘Overmacht’, kun je dan zeggen – met een oneervolle vermelding voor de RET, wiens Hofpleinlijn (tegenwoordig: lijn E) al dagen vóór het vallen van de eerste sneeuwvlok vorstverlet zou nemen. Maar je verwacht dat het vervoer de maandag daarop gewoon weer op gang komt.
Die maandagmorgen raadpleegde ik om 6:30 eerst maar even Internet, alvorens me naar mijn werk te begeven in Castricum. Het beeld was niet gunstig. NS hield met moeite een soort oorlogsdienstregeling op gang, met alleen stoptreinen. Ik zou moeten overstappen in Haarlem en Uitgeest. Connexxion was in vele steden, waaronder Leiden, helemaal niet uitgereden. Ik zou mijn werk niet kunnen bereiken vóór pakweg 11:30. En dan meteen weer terugmoeten om nog voor de volgende sneeuwstorm thuis te komen. Die storm ging niet door, KNMI kleunde ook die dag weer flink mis, maar dat wist ik toen nog niet.
Ik ging terug naar bed en belde me enkele uren later af, met een verwijzing naar pleidooien die ik in het verleden heb gehouden om thuiswerken mogelijk te maken. Dat had me aardig uit de brand kunnen helpen, die maandag.
Later die dag ging ik nog even kijken op Leiden Centraal, met de Connexxionbus die zowaar toch nog was gaan rijden. Er reed een sterk uitgeklede treindienst, met elk half uur een stoptrein naar Utrecht, Den Haag CS, Rotterdam, Haarlem en Schiphol. Onze hoofdstad was alleen met een overstap bereikbaar. En die weinige treinen reden nog niet eens allemaal netjes op tijd. Van drukte geen sprake: weinig passagiers voor weinig treinen.
Terug naar radio, Internet en TV – met één van de laatste bussen, want bij de val van het eerste sneeuwvlokje die avond zocht Connexxion meteen de warme garage weer op. In de media was een levendige discussie op gang gekomen over de wanprestatie van de OV-sector. Ik ga die op dit ene A-viertje niet overdoen. Maar wil wel een paar rotsmoezen noemen die ik in 2010 niet meer wil horen.
1) De chaos bij ProRail is een gevolg van de privatisering
Kletsica! ProRail is een dochter van Railinfratrust (waarvan ik nooit gehoord had, voordat ik het net nasloeg in de Wikipedia) en die is eigendom van de Staat der Nederlanden; van ons allen, dus. Niks, privatisering; ProRail is gewoon een loepzuiver staatsbedrijf.
2) Ja, maar het is ook zo verschrikkelijk druk op het Nederlandse spoorwegnet!
Ja, ongetwijfeld drukker dan in Zweden, Canada en Oostenrijk, waar de treinen zelfs nog rijden als er anderhalve meter sneeuw gevallen is. Maar ons railnet is vast niet veel drukker dan dat rond Brussel en dat in het Ruhrgebiet, waar de treinen de afgelopen week ook bleven rijden.
3) Het is allemaal de schuld van de overheid. Die steekt er geen cent in.
Nee, dat miljard belastinggeld dat ProRail jaarlijks te besteden krijgt voor infrastructuur, daar kan een paar miljoen voor fatsoenlijke wisselverwarming natuurlijk niet af.
Dinsdag rentenier ik altijd. Woensdag slaagde ik erin, Castricum te bereiken, weliswaar met een omweg via Sloterdijk, en met een kwartiertje vertraging. Daar ben je dan al blij om, als bewoner van een achterlijk apenland.
FHM
28/12/2009
Een lezer vulde de oorspronkelijke versie van dit stukje aan met de mededeling dat het onderhoud van het spoor in de jaren negentig wel degelijk geprivatiseerd is, en wel naar de private bedrijven Strukton, NBM en Volker Stevin, die er vast niet armer van geworden zijn. De aansturing van die bedrijven door ProRail schijnt te wensen over te laten. Daar zou dan iets aan gedaan moeten worden, lijkt me. Hoe lang kun je blijven verschuilen achter fouten van twee decennia geleden?
Een andere lezer was van mening, dat de oplossing in kleine dingen zit, zoals zo vaak. Zet bij elk eindstation een mannetje neer om de aangekoekte kluiten pakijs weg te bikken die onderaan de treinen hangen. Dan komen er minder treinenstoringen en ook minder wisselstoringen, omdat die prut dan niet meer tussen de wissels kan vallen. Vervang je vervolgens ook nog de gaswisselverwarming door een modernere elektrische, dan kunnen we een eventuele volgende strenge winter in ieder geval met een gerust hart tegemoet zien.
Aangevuld op 08/01/2010
Kerst en nieuwjaar: een duistere, nare tijd, waar je ieder jaar maar weer doorheen moet. Tegen kerst- en eindejaarstradities heb ik op mijn website al eerder gefulmineerd. Ik zal daarom dit jaar maar geen tirade houden tegen: kerstpakketten waar nooit inzit wat je nodig hebt; leurders met nieuwjaarswensen van krantjes waar je niet om gevraagd heb; vreten op aarde, in de pensen een welbehagen; echt keiharde vuurwerkwaarschuwingscampagnes, nog harder dan die van vorig jaar; jaaroverzichten op een moment dat het jaar nog lang niet afgelopen is; Last Christmas tot brakens op de radio; nieuwjaarstoespraken van onder andere hoofdcommissarissen…
Ik zal het ook maar niet hebben over dé trend van december 2009: bedelbrieven van charitatieve instellingen waaraan je in een vorig leven ooit eens een paar zuurverdiende tientjes hebt afgestaan. Ze laten niet af je, ‘juist in deze maand’ tot een nieuwe, liefst ruimere, bijdrage te pressen. Ik snap het wel: de directeuren van dergelijke instanties willen dit jaar een extra grote bonus, ter compensatie van het op de beurs geleden leed. Daar ga ik allemaal niet op in. Wel heb ik dit jaar afgezien van een kerstpakket en de waarde ervan weggeschonken aan een goed doel – niet in een aanval van filantropie, maar om er niet mee te hoeven zeulen. Dank aan mijn werkgever die deze afkoopconstructie mogelijk heeft gemaakt.
Daar wil ik het allemaal niet over hebben. Maar wel over het probleem genaamd: kerst- en / of nieuwjaarskaarten. Ergerlijk zijn die kaarten, die je ontvangt van mensen die al jaren niet meer naar je omgekeken hebben, of erger nog: waar je al jaren mee gebrouilleerd bent. ‘Ontvrienden’ mag dan het woord van het jaar zijn; het zou vaker gedaan moeten worden met die kerstkaartbestanden die jaarlijks maar klakkeloos worden hergebruikt.
Zulke kaarten laat ik natuurlijk onbeantwoord, maar anders is het met kaarten die je krijgt van dierbaren, verre vrienden, nabije kennissen, collega’s en mensen van wie je in de loop van 2010 nog iets gedaan hoopt te krijgen. Jarenlang heb ik botweg geweigerd, kerst- of nieuwjaarskaarten te versturen, aan wie ook, maar dat voelt toch ook niet goed; het voelt erg onbeleefd.
Vandaar dat ik in 2007 de eeuwenoude traditie heb bedacht van de Midwinterkaart. Dat is een zelfgemaakte foto – al een stuk origineler dan zo’n in de winkel gekochte kaart die ieder jaar exact hetzelfde is. Op zo’n Midwinterkaart staat afgebeeld: een tafereel dat te maken heeft met de tijd van het jaar. Kerst- en religieuze symbolen worden daarbij echter zoveel mogelijk buiten beeld gehouden.
Ik verstuur hem altijd (per mail, uiteraard) op 21 december, de dag waarop de zon zijn laagste declinatie bereikt (23o 26’) en daarmee per definitie pal boven de Steenbokskeerkring staat. Dat is een astronomisch feit, al zie je het nergens aan. Maar daarom kun je er nog wel even aan denken. Dit jaar gebeurt het op maandagavond om precies om 18:47 uur MET. Eigenlijk moest er op dat moment een doffe, mondiale donderslag klinken, maar daarin heeft de Schepper helaas niet voorzien.
Het kerstfeest is eigenlijk niet meer dan een Germaans midwinterfeest, en dat dan nog vier dagen te laat, ook. De nieuwjaarsdag valt 11 dagen te laat.
Ik stuur mijn kaart dus op de enige geschikte dag daarvoor. Hierboven mijn Midwinterkaart voor de duizenden lezers van mijn Thuispagina, waarvan ik de mailadressen natuurlijk niet allemaal ken. Hij is genomen bij een kunstijsbaantje in het hart van Leiden, dat men heeft aangelegd toen men nog niet wist dat het dit jaar écht zou gaan vriezen in december.
Ik wens alle lezers een zo draaglijk mogelijke kerstmis en jaarwisseling toe. En, daarna: weer op weg naar het licht!
FHM
21/12/2009
lijn 9 in Diemen (archieffoto De digitale reiziger, 2008)
Tram 9 naar Diemen rijdt volgens de officiële dienstregeling om de 7,5 minuut, maar laat in de praktijk ook wel eens een kwartiertje op zich wachten. Als hij dan bij de halte verschijnt, is hij overvol, overvol met mensen die blijkbaar geen fiets bezitten. Want met een tweewielig, door spierkracht aangedreven voertuig ben je echt twee keer zo snel in Diemen.
Ik werk me naar binnen. In het krappe conducteurshokje zit een dikke matrone met korte worstarmpjes, die het van wand tot wand vult. Haar blik is op voorhand sceptisch, maar van mijn chipkaart kan ze niet veel zeggen, want die zegt volgens voorschriften gewoon BLIEP als ik hem bij het leesapparaat houd.
Eerder wordt haar aandacht getrokken door een man die tegenover haar tegen de wand geleund een boek staat te lezen. Naar haar oordeel staat hij voor de deur, terwijl ik zelf toch eerder zou zeggen dat hij ernaast staat.
‘Hallo, hallo meneer, kennu niet ergens anders goan stoan, u stoat voor de deur, so kenne de mense niet instappe’. De man reageert niet. Hij is verdiept in zijn lectuur. Het is weliswaar maar Grunberg, maar alles in zo’n tram is goed genoeg om je van de realiteit af te sluiten.
‘Hallo, hallo, HALLO’, brult het wezen.
Nu kijkt de lezende man op. ‘Kennu niet effe ergens anders goan stoan, u stoat voor de deur, so kenne de mense niet instappe!’
De man werpt haar een snijdende blik toe. Ik lees iets als ‘druktemaker’ van zijn lippen. Even hoop ik dat hij aanstuurt op een confrontatie en zal blijven staan waar hij staat. Dat heeft hij ook een ogenblik overwogen, maar tegen dit type kan hij niet op. Hij verkast.
Nu is er een vrouw binnengekomen met een kinderwagen. ‘Hallo, Hallo, die mefrou met die kinderwaoge! Die kinderwaoge mag doar niet stoan, u hindert de ráázegers, wilt u…’.
‘Mens, ik stoan me ááge vast te houwe!’
‘HALLO, wilt u die kinderwoage…’
‘Joa, je wacht moar effe, hôr, dat we stilstoan! Ik gaan foor jouw lol niet op me bek, hôr!’
Nu krijgt ze tegengas.
‘HALLO, HALLO!’
De tram komt met omstandig gegier en gekreun tot stilstand. ‘Hallo meneer, as u doar nou effe weggoat, dan ken die kinderwoage doar stoan. Doar motte kinderwoages stoan’.
Dat is tegen mij gericht. Ik heb na instappen postgevat op een vierkante decimeter vloer die toevallig nog vrij was, en ben daar blijven staan – op het plekje voor kinderwagens, zoals nu blijkt.
‘Kun jij je niet gewoon eens een poosje met je kaartjes bemoeien, stuk bemoeial?’, zeg ik.
‘Hallo, ja HALLO hé, bemoeial? Ik? ik seg allenig moar…’ Ze krijst nu.
Nu stoppen bij een halte waar vrijwel iedereen uitstapt. We naderen Diemen, en daarmee de beschaafde wereld. De boekenman, de kinderwagenvrouw en ik kunnen nu zowaar een zitplaats bemachtigen. Ik kies er een waar ik de conductrice kan zien, die met een vuile blik naar me terugkijkt.
Ik ben er zeker van, dat ze de andere kant op zal kijken, als haar ingrijpen werkelijk nodig is; als er bijvoorbeeld iemand in de tram een hartverzakking krijgt of gemolesteerd wordt.
Ik snap niet hoe een mens in Amsterdam kan leven. Er lopen hier teveel van dit slag mensen rond. De lezer vraagt zich misschien af, wat ik er dan DEED. Dat vertel ik een andere keer misschien nog wel eens.
FHM
18/12/2009
Er geweest: 09/12/2009
Een van de echte boekenkisten van Hugo de Groot staat in het Rijksmuseum Amsterdam
Waarom ik het grote Hugo de Grootjaar vrijwel gemist heb, weet ik niet. Zijn boek Mare liberum over het internationale recht op zee is precies vier eeuwen oud, maar ik ontdekte dat pas toen het jubileumjaar al bijna voorbij was.
Bijna vijftig manifestaties zijn dit jaar gewijd aan de man van wie de meesten niet meer weten dan dat hij in 1621 uit Slot Loevestein ontsnapte in een boekenkist. Ik bleek de meerderheid ervan al gemist te hebben toen ik de folder diep in de herfst in handen kreeg. Beschamend, maar ik gooi het maar op ‘niet op alles kunnen letten’ en ‘maar op één plek tegelijk kunnen zijn’.
Ik dacht mijn omissie in één klap goed te kunnen maken met een bezoek aan de tentoonstelling ‘Het vredesjaar 1609’ in het Haags Historisch Museum. Maar ik kwam een beetje thuis van een koude kermis. In deze aan hem gewijde expositie speelt De Groot slechts een zeer bescheiden bijrol. Ik kwam niet meer aan de weet dan wat ik al gelezen had op de site van de Canon van Nederland. Verder ging de tentoonstelling over de Opstand (v/h de Tachtigjarige Oorlog), waarover je iemand van mijn generatie moeilijk nog iets nieuws vertelt.
Al even vergeefs zocht ik naar de originele boekenkist waarin Hugo Grotius zijn gevangenis heeft verlaten (een omgevallen boekenkast in een boekenkist, dacht ik, want als de balorigheid eenmaal bezit neemt je geest, is er doorgaans geen houwen meer aan). Er zijn drie à vier van die originele boekenkisten te bezichtigen op deze wereld, dus men had er best één naar Den Haag kunnen halen.
Wat er wel was: het enige, echte, originele wandelstokje waarmee Johan van Oldenbarneveldt op 13/05/1619 het schavot beklom. Ook van die originele stokjes zijn er een stuk of zes in omloop. Maar deze zag er oud en verweerd genoeg uit om voor echt te kunnen doorgaan; de andere die ik gezien heb, waren allemaal veel te mooi.
Wat me vooral overtuigde: dit stokje kwam van de Universiteit Amsterdam. En het echte bevindt zich sinds jaar en dag in de universiteitsbibliotheek aldaar. Het is daar terecht gekomen uit de nalatenschap van de Haagse arts, arminiaanse predikant en dichter Jacob Westerbaen (1599-1670), gezamenlijk met een gedicht van hem:
OP EEN HAND-STOCKIE ZYNDE IN MYNE BEWARINGHE,
DAER DEN HEER VAN OLDENBARNEVELT MEDE TER DOOD GINGH
Ick was het Stockje van den Vader van het Land:
Van OLDENBARNEVELD: ick styfde zyne hand
En diende tot een stut der afgesloofde leên
Doe hy, ter dood gedoemt, most nae het zand toe treên.
Op my heeft Hy gesteunt, die met zyn wysen raed
Selfs veertigh jaren langh de steun was van den Staet.
Ghy, die my komt te zien, verwaerdigt met een traen
Te loonen mynen dienst, die ick hem heb gedaen.
Overgenomen uit: Hollantsche Parnas. Nederlandse gedichten uit de zeventiende eeuw.
Met inleiding en aantekeningen door Ton van Strien. Amsterdam, 1997.
Styfde: steunde; leên: leden; Doe: toen; nae het zand toe treên: de dood tegemoet zien / in het stof bijten(?); Selfs: zelf.
Hoe kwam Westerbaen dan aan dat stokje, op het bezit waarvan hij prat ging? Dat is ook niet helemaal zeker. Maar het zou als volgt gegaan kunnen zijn.
Reinier van Groenevelt, een van de zoons van Van Oldenbarnevelt, zou dat stokje in zijn bezit gehad kunnen hebben. Reinier werd in 1623 evenals zijn vader onthoofd. Hij had een aanslag op prins Maurits beraamd. Toen zijn zijn spullen natuurlijk in eigendom gekomen van zijn weduwe, de rijke Haagse dame Anna Weytsen. Die werd later aan de haak geslagen door Westerbaen, die zijn dokterstas toen meteen aan de wilgen kon hangen.
Na de dood van Anna in 1647 kwam het stokje in het bezit van Westerbaen. Zo moet het gegaan zijn. Het enige echte stokje is nu dus terug in de stad waar het thuishoort, en is daar nog tot 10/01/1010 te zien.
FHM
11/12/2009
Het stokje gezien: 29/11/2009
Meer over Van Oldenbarneveldt en Westerbaen op pagina’s van mijn hand.
De Groenoordhallen in Leiden staan te wachten op de slopershamer. De voormalige veehallen met het markante ronde dak gaan plaatsmaken voor dure huizen die geen Leidenaar kan betalen. ‘Van hallen naar huizen’ heet dat project; het kan allemaal niet op, als je de site bekijkt.
De sloop van de hallen, die nu al gedeeltelijk schuilgaan achter een torenflat en een modern kantorencomplex, is al een paar maanden uitgesteld. In dit crisisjaar raken ze die mooie woningen niet kwijt. Ze doen er tegenwoordig, naast spaarzegels, ook al een sloep bij. Ik bedoel: een echte sloep, die kan varen, ter waarde van 9000 euro. Maar nog bijten de vissen niet; misschien moeten ze er een ‘sloep’ op vier wielen bij beloven, een SUV of een Hummer, ter waarde van 90.000.
De Groenoordhallen. Ik kocht er ooit voor 50 cent een boek dat mijn kijk op de wereld onomkeerbaar veranderde; dat schreef ik laatst nog op deze plek. Er ik scoorde er nog eens een belangrijk doelpunt op een schoolsportdag, met zaalvoetbal, klas tegen klas, alfa tegen bèta. Het was maar een lucky. Maar hij telde wel, en daar gaat het om. Het was een doelpunt dat de wedstrijd deed kantelen. De bal caramboleerde op mij af, ik (bèta, toen nog) klemde de ogen dicht en gaf hem een loeiharde schop; hij werd van richting veranderd door een alfa en vloog in de touwen.
Veel later bezocht ik er nog eens de kilste tentoonstelling die ik ooit gezien heb. Maar dat is allemaal onvoldoende reden om te pleiten voor behoud van deze hallen. Ook de architectonische schoonheid is geen argument, integendeel. Het complex is zelfs uitgesproken lelijk; het is een goed ding dat het al vrijwel aan het oog ontrokken is door die moderne gebouwen.
Nee, waar het mij om gaat, en wat het gemeentebestuur zich vast niet gerealiseerd heeft: met de Groenoordhallen verliest Leiden zijn boegbeeld. Iedereen kent ze. Ik werk boven het Noordzeekanaal. Daar woont een ander volkje, een ander slag mensen, met een andere tongval. Zelden dalen zij af tot Zuid-Hollandse breedten. Maar als ik zeg dat ik uit Leiden kom, beginnen ze allemaal over de Groenoordhallen.
Ze hebben er eens gesport. Of ze hebben er The Police, The Osmonds of Queen gezien (met die rottige akoestiek onder dat gebogen dak). Of ze hebben er een van de vage rommelmarkten of ruilbeurzen bezocht, waaraan de hallen vooral hun bestaansrecht ontleenden. En ze hebben zich er altijd kostelijk vermaakt.
Leiden heeft een goede naam, louter dank zij de Groenoordhallen. Geen sterveling begint ooit tegen mij over de Leidse Burcht die zo fier staat te pronken op zijn heuvel, de gevel van het stadhuis die de brand van 1929 overleefd heeft, het Gravensteen waar Floris V nog heeft rondgelopen, noch over de Hortus of de Schouwburg, die in Nederland de oudste zijn in hun soort.
Dus: laat die Burcht desnoods inzakken, het Gravensteen verkruimelen, die stadhuisgevel alsnog afbranden, enzovoort. Maar laat die Groenoordhallen alsjeblieft staan, majestueus, in hun meest afzichtelijke gedaante. Die huizen krijg je toch nooit verkocht, en je boegbeeld krijg je nooit meer terug.
FHM
05/12/09
Er geweest: te vaak, en voor het laatst op 19/11/2009
Zoals zou kunnen blijken uit mijn verslagen van de Mauve-tentoonstellingen, wil ik exposities soms liever lezen dan bekijken. In Museum Meermanno Westreenianum vallen deze twee activiteiten naadloos samen. Het Haagse museum met die onmogelijke naam is gewijd aan het boek.
Tot 10/01/10, de einddatum van vrijwel alles wat er momenteel aan cultuur te zien is in ons land, loopt hier de tentoonstelling Boekenwijsheid. Deze vond haar aanleiding in de voltooiing van de STCN, de Short Title Catalogue Netherlands. In de STCN zitten alle boeken die in de periode 1540-1800 in Nederland gedrukt zijn, aangevuld met alles wat er in die periode in het buitenland verschenen is in onze taal. In totaal bevat de STCN zo’n 200.000 werken.
In ‘Meermanno’ liggen er enkele tientallen opengeklapt in vitrines. Evenzoveel Nederlandse cultuurpausen mochten hun favoriete boek bijdragen aan Boekenwijsheid.
Al snel komt een nadeel aan het licht van het lezen van boekententoonstellingen: je ziet nooit meer dan de twee pagina’s waarop een boek is opengeklapt. Je kunt niet even lekker bladeren; ze liggen onder glas. Maar twee pagina’s moet ook genoeg zijn voor deze rubriek, die FHM’s A-viertjes heet en zelf uit niet meer dan één pagina per keer bestaat. Ik doe gewoon een greep.
Naast een enorme turf met een vertaling van Ovidius’ Metamorphoses ligt een dik, doch handzaam klein boekje, in het formaat van een wat fors uitgevallen postzegel. Het bevat Cicero’s De officiis libri tres, ofwel: Over de plichten. Het is in 1603 uitgegeven bij Plantijn. Je kon ze letterlijk in je zak steken, die plichten; misschien om ze onderweg in de trekschuit nog eens na te kunnen slaan.
Er was een grote vraag naar boekjes voor lange, lange reizen met langzame, langzame vervoermiddelen. De meeste waren dunner en joliger dan Cicero. Bijvoorbeeld deze uit de 18e eeuw, met ‘snaakagtige vertellingen’. Ik had er graag één gedebiteerd op deze plek, maar helaas is het boekje niet opengeslagen en zien we alleen het kaft. Caférokers zullen misschien nog wat argumenten kunnen putten uit ook zo’n klein pamfletje uit 1751: Kragt van de tabak.
Constantijn Huygens ligt hier natuurlijk ook, en wel met zijn enige klucht: Trijntje Cornelis. Zijn zoon Christiaan zie ik een paar vitrines verder met Systema Saturnium uit 1659, waarin hij betoogt dat Saturnus geen ‘oren’ heeft, doch een ring. Een opluchting, want de geleerden zaten erg in hun maag met die rare uitstulpsels die ze meenden waar te nemen; nog meer misschien dan met de Comeet met een Langebaert. Die verscheen in 1618 aan de hemelen en werd beschreven door Nicolaas Mulerius (Knuttel 2799).
Intrigerend is het boekje zonder jaartal dat volgens kenners afkomstig is uit het derde kwart van de 18e eeuw. Het is geschreven door JAVH, verscheen bij J. Mensert uit Den Haag en heet: Haagsch Nederduitsch Woorden-boekje.
Uit de opengeslagen pagina, T t/m V, blijkt dat het Haags aardig veranderd is in de 2,5 eeuw tussen toen en nu. Woorden als ‘turrif’ (turf) en ‘vallik’ (valk) zou je ook nu nog wel kunnen horen uit de mond van Haagse Harry. Maar vormen als ‘verbieje’ (verbieden), ‘veurf’ (verf), ‘ummers’ (immers), ‘vrog’ (vroeg) en ‘vlokke’ (vloeken) klinken erg boers, landelijk en naar Malle Pietje uit Swiebertje. Den Haag was ook nog maar een dorpje in die tijd.
Het wordt tijd, de straten van dat dorpje weer eens te betreden. Van de winter ga ik eens één van die boeken helemaal lezen. Die komeet met die lange baard lijkt me wel wat, of anders die snaakse vertellingen met wellicht een even lange baard.
FHM
01/12/09
Afbeelding overgenomen van: Patrick Coolen - Legacy Report
© Frans Mensonides, Leiden, 2009