Nrs. 40 t/m 44; JUNI 2010

44. LEIDSE DERBY: MEER MIJMERINGEN TIJDENS EEN WK (26/06/2010)
43. KRIJTLIJN (MIJMERINGEN TIJDENS EEN SAAIE WK-WEDSTRIJD) (21/06/2010)
42. LEKKER DUBBELZINNIG: HUYGENS OP VRIJERSVOETEN? (16/06/2010)
41. SOUNDBITES OF THE SEVENTIES (100): DE GENERAAL / LENNY KUHR (1974) (11/06/2010)
40. ACHTER HET KAMERSCHERM: VROUWENLEVENS IN HUYGENS’ TIJD (06/06/2010)

<<< MEI 2010 . . . . . JULI 2010 >>>

 

44. LEIDSE DERBY: MEER MIJMERINGEN TIJDENS EEN WK

 


Driekwart van de WK-wedstrijden dient om de helft van de deelnemende landen naar huis te sturen. Die groepswedstrijden, er was weer bijna niet doorheen te komen; alleen het Franse team zorgde voor de broodnodige komische intermezzo’s. Alweer dwaalden mijn gedachten af, en ik mijmerde verder.

Na de WK van 1966, die een dubieuze zege had opgeleverd voor Engeland, bleef ik het voetbal volgen. Toen mijn opa in de gaten kreeg dat er ook in mij een voetballiefhebber schuilging, besloot hij me mee te nemen naar dé Leidse voetbalhappening: de derby UVS-Roodenburg. Dat was een tweestrijd in de eerste klasse zondagamateurs, de hoogste amateurklasse die er toen was. Leiden was geen profclubs rijk, en is dat ook tegenwoordig niet; de helft van de Leidenaren is voor Ajax, de andere helft voor Feyenoord en niemand voor ADO, bij mijn weten.

Ik onderging de eerste echte voetbalwedstrijd in mijn leven als een kind van het televisietijdperk. Het voordeel van live-wedstrijden vond ik, dat het in kleur was; het nadeel dat er geen herhalingen gegeven werden. Je moest voortdurend goed opletten. Opa legde uit, wanneer het buitenspel was, maar dat vond ik wel erg lastig om te begrijpen. Het is ook een lastige regel; er wordt nog steeds hartgrondig over gediscussieerd door Borst, Mulder en de rest van die wauwelende zuursmoelen, die niet vrolijker schijnen te worden van hun gratis vakantie in Afrika.

Je betaalde een daalder entree, als ik me goed herinner, en daar kreeg je wel wat voor. ‘Wij wensen u een plezierige sportmiddag’, kraste het altijd uit de speakers aan het begin, en plezier kreeg je dan ook, ongeacht wie er won. Voor kenners (in mijn geval: in de dop) was dat ook helemaal niet belangrijk.

Minstens even amusant als het spel was de ambiance. Half Leiden zat op de tribunes. Er was een gezonde rivaliteit tussen UVS (Uit Vriendschap Saam) dat een eliteclub heette te zijn, en Roodenburg, het kluppie voor arbeidersjongens. Het spreekkoor ‘U-vaij-ìs, U-vaij-ìs’ (in sappig Leids) werd zelfs nog overstemd door die ene marktkoopman met een stem als een misthoorn, die gedurende de hele wedstrijd riep: ‘Toe nou, jongetjes, toe nou, Rrraudenburrrg, toe nou, jongetjes!’

We werden vaste bezoekers van de derby. Ook gingen we wel naar andere duels, die cruciaal waren voor de strijd om de titel, tegen namen als: Overmaas, EBOH, De Musschen, Unitas. Waar zijn ze gebleven, die clubs? Je hoort ze nooit meer, hoewel het regiovoetbal tegenwoordig elke week op zater- en zondagavond op TV-West komt, becommentarieerd door Willem (‘Tsjonge-jonge!’) van Zuilen, die een sprekende gelijkenis vertoont met stripsportheld Appie Happie.

Dat voetbal wond sommige mensen nogal op. Een keer, bij UVS-De Musschen, zaten er een dochter en moeder achter ons, met een dekentje over de knieën tegen de maartse kou. Je had toen een margarinereclame: ‘Zo slank zijn als je dochter’. Deze dochter was zo vet als haar moeder. Met zijn tweeën hebben die bebrilde 250-ponders 90 minuten lang onophoudelijk zitten krijsen. Opa en ik keken elkaar aan met een blik van verstandhouding. Zoiets was toch feitelijk niet meer normaal. ‘En dat voor vrouwen’, zeiden we, op weg naar huis. Voetbal was een mannenaangelegenheid. Opa en ik; mijn broertje was nog te klein en moest gelukkig thuisblijven.

Er gebeurden ook altijd dingen die je op de tv nooit zag. Een keer moest een duel gestaakt worden omdat er een hond op het veld gesprongen was, die zijn tanden meteen in de bal gezet had. Node liet hij zich het leder ontfutselen. Daarna wou hij niet van het veld af. 22 spelers, een scheidsrechter en twee grensrechters renden vertwijfeld achter hem aan om hem weg te jagen; het was pure slapstick.

UVS speelde en speelt in de Kikkerpolder achter de Leidse Hout, Roodenburg op een veldje tussen de huizen achter de Willem de Zwijgerlaan. Het is zondagmiddag. Ik laat de WK de WK en pak de bus naar Noord. Er zijn nog meer huizen bij gekomen, maar het mini-sportcomplexje van Roodenburg is er toch ook nog steeds. Het seizoen is over, maar een paar mannen, die ook hun buik vol hebben van de mondiale, trappen nog een balletje.

Waar zijn ze gebleven, die twee roemruchte Leidse clubs? De eerste klasse is al lang de hoogste niet meer. Er is een hoofdklasse bovenop gekomen, en komend seizoen komt er zelfs een topklasse. Die twee Leidse clubs hebben daarin niets te zoeken. UVS is in de loop der decennia afgezakt naar de middelste regionen van het zondagvoetbal, Roodenburg zelfs naar de onderste. Roodenburg-UVS, UVS-Roodenburg; het behoort tot de vele dingen die voorgoed voorbij zijn.

FHM 26/06/2010



43. KRIJTLIJN (MIJMERINGEN TIJDENS EEN SAAIE WK-WEDSTRIJD)

 

Waar landt die bal? Voor of achter de krijtlijn? WK-finale Engeland – West-Duitsland, juli 1966.
Foto overgenomen van Daily Mail on line

 

Het is een hele zit, en nou heb ik het niet eens over die 4,5 uur voetbal per dag, maar vooral ook over die voor-, tussen- en nabeschouwingen met die nozemkop van Hugo Borst, die niet van het scherm te branden is. Ik zie lang niet alles, en bij wat ik wel zie, dwalen mijn gedachten ook nog wel eens af. Bijvoorbeeld naar de eerste WK die ik onderging. Dat was in 1966, die was in Engeland, en ik was toen 9.

Ik moest het allemaal zo’n beetje in mijn eentje uitzoeken, het voetbal, net als alle mannendingen: ik had geen vader, geen oudere broer, weinig vrienden, en een opa die in mij misschien geen voetbaltalent zag, en aanvankelijk nooit met mij sprak over de edele balsport die hijzelf in zijn jonge jaren nog had beoefend.

In ’66 las ik stukken in de krant over de op handen zijnde WK, en besloot geheel eigener beweging, het te gaan volgen. Ik kreeg meteen alles mee wat voetbal tot voetbal maakt, zowel in het schone als in het smerige, want het was me de WK wel, die van 1966!

Er was de sensatie van Noord-Korea, die met 3-0 voorkwamen tegen Portugal, maar uiteindelijk met 5-3 verloren. Vandaag (21/06/2010) verloren ze weer van Portugal, maar nu met 7-0. Brazilië en Italië kwamen niet door de poulefase heen en werden bij terugkeer in hun respectieve naties door woedende supporters opgewacht met rottend ooft. ‘Onsportief’, vond ik, in mijn kinderlijke rechtvaardigheidsgevoel. Het was toch maar een spel?

Er was iets met een scheidsrechter Kreitlein; dat vond ik toen al komisch, een scheidsrechter die krijtlijn heette. Ik sloeg het laatst na. Tijdens de kwartfinale Engeland – Argentinië stuurde de geen woord over de grens sprekende Duitse arbiter de Argentijn Rattín eruit, wegens vermeende aanmerkingen op de leiding. Deze begreep niet wat hem overkwam, en weigerde het veld te verlaten, waarna hij door de politie afgevoerd werd. Dit incident was aanleiding tot de invoering van gele en rode kaarten – en indirect tot de Falklandoorlog van flink wat jaren later.

Engeland werd in de draagstoel naar de finale getransporteerd; die indruk krijg ik als ik de geschiedenisboeken nasla. Tijdens die finale Engeland – West-Duitsland, op een zaterdagmiddag in juli, kwam mijn oma op bezoek. Zij was haar eigen huis ontvlucht omdat opa daar met enkele kennissen en in dikke sigarendampen naar de wedstrijd aan het kijken was.

‘Kijk jij nou ook al naar dat smerige voetbal?’, verzuchtte zij, waarop ze vroeg: ‘Wie staat er eigenlijk vóór? Toch niet Moffrika, hè?’
- ‘Nee hoor oma, het staat 2-1 voor Engeland’.
- ‘Mooi, zo. Ik gún het ze gewoonweg niet, die rot-Moffen!’

Het was blijkbaar meer dan een spelletje, waar ik naar keek; het was een verlate oorlog tussen Hitler en de geallieerden, een soort herkansing. Mijn moeder mompelde iets van: ‘Meer dan 20 jaar geleden’, en ‘Die jongens hebben geen schuld aan de oorlog’, maar oma hield vol: ‘Ik gún het ze niet, die Moffen’.

Duitsland kwam op de valreep nog op 2-2, maar werd in de verlenging toch nog verslagen, dank zij een Engels doelpunt dat er geen was. Uit vertraagde beelden bleek later overduidelijk dat de bal via de onderkant van de lat op de doellijn stuiterde, en zeker niet erachter. Engeland won deze reeks thuiswedstrijden ten onrechte.

Toch brulden de kranten dat Engeland zo’n rijke voetbaltraditie had, en zo’n geweldig voetballand was. Dat heeft zich in mij vastgezet. Bij ieder volgend toernooi tipte ik ze in pooltjes als winnaar. En altijd tevergeefs; ze hebben nooit die beker meer gewonnen, ook de EK niet; zelfs nooit meer een finale bereikt. Ze vallen iedere keer weer even hard door de mand. Ook deze keer tekent zich na twee wedstrijden alweer een sof af. Zonder een krijtlijn om ze te helpen, zullen ze het nooit meer redden.

FHM
21/06/2010



42. LEKKER DUBBELZINNIG: HUYGENS OP VRIJERSVOETEN?

 

Portret van Maria CasemBROOT achter de (sterk spiegelende)
etalageruit van bakker Klink in de Herenstraat in Voorburg

 

Dat zijn van die vragen voor The book of lists: welke historische figuur zou je graag interviewen en wat zou je hem / haar dan vragen? Ik zou Constantijn Huygens graag interviewen, niet alleen omdat hij leefde in de Gouden Eeuw, maar vooral omdat hij bijna de Gouden Eeuw wás. En ik zou hem onder meer vragen – als je zoiets zou durven te vragen aan een heer van stand – of hij gedurende de halve eeuw na de te vroege dood van zijn vrouw nog wel eens een seksuele relatie gehad had.

Dat is onderwerp van speculatie. En dat zal het wel blijven. Huygens’ oudste zoon, Constantijn jr., zou later een dagboek bijhouden van wie het aan het hof allemaal met elkaar deden, maar Huygens zelf had zo’n dagboek niet.

Zijn vriendin, de dichteres Maria Tesselschade Roemersdochter Visscher (1594-1649), was een kandidaat. Maar als we onderstaand ouwe-jongens-krentenbrood, mannen-onder-elkaar-gedicht mogen geloven, ving de diplomaat-dichter bot bij haar. Huygens richtte het gedicht aan zijn vriend, de Amsterdamse geleerde Caspar Barlaeus. Hij had Tesselschade (Tesseltje voor intimi) eindelijk, na veel uitnodigingen en afwimpelingen, te logeren in zijn huis aan het Plein in Den Haag.

 

TESSELSCHA BOVEN MIJN SLAEP-CAMER

De weew leit t’mijnent thuijs: maer ick belegse niet;
Siet, ick besittse maer. O wonderlick verdriet!
Of doen ick? jae ick toch. maer, o verdrietigh wonder!
De Weew leit boven, en de Wewenaer leit onder.
(5) Barlaee, hoe vatt ghy dit? wat meent ghij dat ons scheidt?
Myn’ kouwe solderingh, en haer’ koele eerbaerheid.
27. Feb.

TESSELSCHADE BOVEN MIJN SLAAPKAMER

De weduwe ligt in mijn huisje, maar ik beleger haar niet. Kijk, ik heb haar alleen maar even in mijn bezit. O, wat een vreemd verdriet! Of zal ik toch een beleg beginnen? Ja, toch wel, maar o, wat een verdrietig wonder: de weduwe ligt boven en de weduwnaar onder. Barlaeus, hoe kun je dit begrijpen? Wat denk je dat ons scheidt? Mijn kille zoldering en haar koele eerbaarheid.
27 februari 1645

De originele tekst van dit gedicht, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens, is overgenomen van 'De gedichten van Constantijn Huygens' (Universiteit Leiden)
Dit gedicht vind je ook in: Ton van Strien, Korenbloemen, Gedichten van Constantijn Huygens. Amsterdam 1996. Griffioenreeks .


Het gedicht is wat je noemt: lekker dubbelzinnig. ‘Beleggen’ betekent, behalve het beleggen van een stad, ook nog: ‘liggen op’. Vrouwelijke docenten en studenten Nederlands kunnen zich verschrikkelijk kwaad maken om dit gedicht.

Dan hebben we Maria Casembroot, een beeldschone vrouw die een virtuoos was, althans in Huygens’ oren, op de klavecimbel. Huygens ontmoette haar in 1648, toen hij zelf 51 en zij 27 jaar oud was.

Zeker is dat Huygens diep van haar onder de indruk was; dat blijkt overduidelijk uit een Frans gedicht over een gezamenlijke beklimming van de Haagse toren, en nog enig ander dichtwerk uit die tijd. Een huwelijk zal hij niet overwogen hebben; dan zou hij ongetwijfeld het voorwerp zijn geworden van roddel en spot: een man in zijn positie, huwen met een vrouw, half zo oud als hijzelf… Wel was Maria Casembroot vaak gast op boottochtjes die Huygens ondernam vanuit Voorburg. In een paar gedichten over zulke dagtochtjes meldt Huygens nadrukkelijk dat er bij de lunch ‘kaas en brood’ gegeten werd, en dat is een duidelijke aanwijzing dat Maria erbij was.

Vermoedelijk is een van zijn bekendste gedichten, Twee ongepaarde handen op een clavecimbel uit 1648, ook door haar geïnspireerd.

Een oudere man en een jongere vrouw zitten samen achter het klavier. Hij speelt de partij van de linkerhand, zij die van de rechter. ‘Ongepaarde’ in de titel moet opgevat worden als ‘afzonderlijk’, niet tot één lichaam behorend.

Het spel van die twee spelende handen doet Huygens denken aan het samenspel dat noodzakelijk is in een huwelijk. Hieronder de nrs. 3 t/m 7 van de 23 coupletten waaruit het gedicht bestaat. Dit fragment geeft een aardig doorkijkje op het denken van de Gouden Eeuwer over de verhouding tussen man en vrouw, waarover ook heden ten dage zo veel geschreven schijnt te moeten worden.

TWEE ONGEPAERDE HANDEN OP EEN CLAVECIMBEL

(...)

Sij scheiden nu en dan in ’t wiss’len van ’tgeluijd;
(10) Maer gaen, als Man en Vrouw, elck om den oorbaer uijt;
De man in swaerder werck, de Vrouw in luchter handel,
Of, is ’t maer wand’len, beid’ in schickelicken wandel.

De Vrouw, de Rechter hand, (men gunts’ haer meestendeel)
Heeft van geboorte ’tscherpst geschetter van de Keel:
(15) De man de dieper stroot: soo gaen oock syn’ gedachten:
Maer ’tlaeghe dient om ’thoogh te temp’ren en te sachten.

De Vrouw valt vrouwelijck, dat’s vrolick van gelaet,
Ia veeltijds huppeligh van voeten en van praet:
Maer stadigh siet sy om, of ’t alles op de maet gaet,
(20) En hoe ’t in ’t aensien van haer liefste Cameraet staet.

De Man gaet soo gerust op haer’ beproefde deughd
Dat hij se stutt en stijft in haer’ onnoosel’ vreughd:
Haer trillende gelach en kan hem niet vervelen,
Hy stoockter toe, en will sy danssen, hij will velen.

(25) De Vrouw lett op den mann syn’ steedsche staticheid;
’Tschijnts’ op haer luijmen en in soete laghen leijt;
Men siets’ hem op syn droefst met meeste vreughd te goe doen,
All souws’er Quinten (maer een quintje teffens) toe doen

(...)

23. Feb.

TWEE ONGEPAARDE HANDEN OP EEN CLAVECIMBEL

(...)

[Die twee handen] verlaten elkaar zo nu en dan, als het muziekstuk van toon verandert. Maar als man en vrouw doen zij beiden wat nuttig is. De man doet het zwaardere werk; de vrouw het lichtere en, ook als het maar ontspanning is, beide op een fatsoenlijke wijze.

De vrouw, die men meestal de rechterhand gunt, heeft van jongs af de hoogste tonen in haar keel, de man de diepere. Dieper zijn ook zijn gedachten, maar die laagte dient om de hogere van de vrouw te temperen en minder schel te laten klinken.

De vrouw is vrouwelijk, dat wil zeggen, blij van gezicht en opgewekt van voeten en van toon. Maar voortdurend kijkt zij om, of alles wel op de maat gaat en hoe haar beste kameraad ertegenover staat.


De man is zo gerust op haar gebruikelijke goedheid dat hij haar steunt en aanmoedigt in haar onnozele plezier. Haar schaterlach zal hem nooit vervelen; hij spoort haar ertoe aan, en als zij dansen wil, zal hij haar begeleiden op de viool.

De vrouw is attent op de voortdurende ernst van de man. Het lijkt alsof zij in een zoete hinderlaag op de loer ligt. Als hij op zijn droefst is, zal hij de meeste vreugde aan haar beleven, al zou ze kwinten hoger spelen dan hij (maar liefst niet meer dan één kwintje).

(...)

23 februari 1648

De originele tekst van dit gedicht, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens, is overgenomen van 'De gedichten van Constantijn Huygens' (Universiteit Leiden)
Dit gedicht vind je ook in: Ton van Strien, Korenbloemen, Gedichten van Constantijn Huygens. Amsterdam 1996. Griffioenreeks,
en in: F.L. Zwaan, Tien gedichten van Constantijn Huygens, Assen / Amsterdam 1976.


De oudere weduwnaar geeft de jonge vrouw niet alleen muziek- maar ook liefdeslessen. Maar die vrouw, zo blijkt uit de laatste strofe, reageert niet en doet er het zwijgen toe. Men ziet in deze afloop wel een aanwijzing dat Maria een huwelijksaanzoek van Constantijn heeft afgewezen. Maar dat is natuurlijk volkomen uit de lucht gegrepen, en zeer onwaarschijnlijk. Het kan toch ook zijn, dat zij die ouwe man maar liet praten, omdat hij nu eenmaal niet wijzer en verstandiger was; wie zal het zeggen?

FHM
16/06/2010

Bronnen:
T. van Strien, ‘Virtuoos en vertueus. Maria Casembroot (1621-?). In: De Zeventiende eeuw, Tijdschrift van de werkgroep Zeventiende Eeuw. Themanummer Vrouwen rondom Huygens. 25 (2009) 2, p. 113-130.
T. van Strien, Korenbloemen, Gedichten van Constantijn Huygens. Amsterdam 1996. Griffioenreeks
F.L. Zwaan, Tien gedichten van Constantijn Huygens, Assen / Amsterdam 1976.

Portretje Maria Casembroot overgenomen van: Huygensmusuem Hofwijck



41. SOUNDBITES OF THE SEVENTIES (100): DE GENERAAL / LENNY KUHR (1974)

Nummer: De generaal
Uitvoerende artieste: Lenny Kuhr
Tekst en muziek: Lenny Kuhr
Jaar: 1974
Radio Veronica top-40: Tip
Radio 2 top-2000: Niet genoteerd

Soundbite:

Vermagerd door de Spaanse zon kwam hij die zag en overwon
De trainer die haast alles kon – de generaal

Zijn kennis van het spel is rijk, men wint, verliest of speelt gelijk
Zo geeft-ie van z'n inzicht blijk – de generaal

Hij slaat zijn korte droge kwinks, hij schuift met rechts, hij schuift met links
En houdt z'n image van de sfinx – de generaal, de generaal

Hij is een welp van Holland's Leeuw, verheft z'n stem nooit tot een schreeuw
Staat borg voor soccer's gouden eeuw – de generaal, heel magistraal

La lalala lala lajlala lajlala... La lala lajlala la... La lalala lala lajlala lajlala... La lala lajlala la...

Volledige tekst
Dit nummer op YouTube

Waar is de tijd gebleven dat we gewoon nog nette jongedames konden afvaardigen naar het Eurovisie Songfestival, die het vervolgens, in hun mooiste jurk, nog wonnen, ook? Lenny Kuhr flikte het in 1969, voor de derde en voorlaatste keer in de geschiedenis van ons vaderland. Geen extreme act; gewoon een aardig chanson over een troubadour, die doet wat tot het metier van troubadours behoort: liedjes zingen en rondtrekken door het land. Lenny kreeg de volle mep van de Franse jury en werd eerste, ex aequo met Frida Boccara, Lulu en Salomé. De laatste kan ik me eerlijk gezegd niet meer herinneren.

De troubadour, met ‘la, la-la-LA, la-la-LAI-la-la, LAI-la-la’ als meest in het geheugen beklijvende tekstregel, kwam op 12 in de top-40. Dat viel een beetje tegen, maar de concurrentie was wel erg sterk, want 1969 was een uitstekend popjaar.

Vijf jaar later speelde het Nederlands voetbalelftal op het WK in Duitsland. We deden het heel goed in die bijna-thuiswedstrijden; de ene na de andere werd gewonnen. Al snel kwamen we in de winning mood. Voor het eerst raakte Nederland in de ban van de oranjegekte. Nee, geen oranje vlaggetjes langs de straten, maar werkelijk iedereen keek naar de wedstrijden en had het erover, en alles wat er in Duitsland gebeurde, was groot nieuws.

In het spelershotel, het Waldhotel Krautkrämer in Hiltrup (geen mens die toen al ter wereld was, zal die namen ooit vergeten!) waren er regelmatig feestavonden, die op de tv werden uitgezonden en werden opgeluisterd door bekende artiesten.

En zo trad Lenny Kuhr op een avond op met een speciale versie van De troubadour: De generaal. Daarmee werd natuurlijk Rinus Michels (1928-2005) bedoeld, die als supervisor was aangesteld boven bondscoach Dr. Frantisek Fadrhonc, een veel te sympathieke man voor dat helse vak.

Michels was een hardliner. Berucht bij pacifisten was zijn uitspraak: ‘Voetbal is oorlog’. Minder berucht, maar wel mallotig, was wat hij zei aan de vooravond van het WK van ’74: ‘Kijk, in voetbal is het dus zo: je wint, je verliest of je speelt gelijk’. En uitgerekend die enormiteit hoorde hij, wat verlegen glimlachend, terug in dat liedje van Lenny Kuhr, die er de lachers en meezingers mee op de hand kreeg.

Nu was dat nog een aardig feestje, maar op andere avonden in het Waldhotel slopen er wat valse tonen in. Sportjournalist Ben de Graaf werd een keer het zwembad in gejonast, omdat hij kritiek had geuit op het harde spel van de Hollanders. En die keer dat The Cats hadden opgetreden, amuseerden enkele voetbalsterren, waaronder Johan Cruijff, zich ’s nachts in datzelfde zwembad met een aantal spiernaakte, spartelende meiden. Alle camera’s waren toen al weg, behalve helaas die van de Bild Zeitung, waar het verhaal de dag daarop in geuren en kleuren werd opgedist. En dat kwam natuurlijk weer in extenso in de Nederlandse media.

De rest is bekend (waarom schrijf ik het dan nog op??). Cruijffs echtgenote Danny schold hem gedurende de rest van het toernooi dagelijks via de telefoon verrot, Cruijff stond tijdens de finale tegen Duitsland als een natte dweil op het veld, en daardoor verloren we de strijd. Het hangt soms van kleine dingen af, die niets met voetbal te maken hebben.

Het had ook gevolgen voor Lenny’s De generaal. Dat nummer had bij Nederlandse winst een grotere klapper kunnen worden dan De troubadour. Nu wilde iedereen de WK zo snel mogelijk vergeten. De generaal werd nog wel verkozen tot ‘Treiterschijf’ bij het op zijn laatste benen lopende Radio Noordzee, maar kwam niet in de top-40.

Vier jaar later mocht Cruijff van Danny helemaal niet meer mee, en daardoor verloren we ook toen de finale van het gastland, Argentinië. Nooit zijn we dichter bij de wereldbeker geweest dan toen; als Rensenbrink die ene bal een decimeter meer naar rechts had gemikt…

Deze keer kunnen we de finale ook weer halen, voor een derde kans, als Van Marwijk tenminste de goede spelers opstelt. Maar de finale van het Eurovisie Songfestival halen we in geen honderd jaar meer; dat kunnen we echt wel vergeten.

FHM
11/06/2010

Michels overgenomen van Anekdotes.net

De reeks Soundbites of the Sixties / Seventies / Eighties begon ruim zeven jaar geleden in mijn toenmalige rubriek REFLEXXIONZZ!, werd in 2005 voortgezet als zelfstandige rubriek op mijn Thuispagina en is nu geïncorporeerd in FHM’s A-viertjes. HIER zie je het archief van bijna een honderdtal soundbitejes.



40. ACHTER HET KAMERSCHERM: VROUWENLEVENS IN HUYGENS’ TIJD

 

Zonder handen: Anna Maria van Schurman

Voorburg pakt deze maanden flink uit met zijn befaamde weekendlogé Constantijn Huygens. Je hebt de tentoonstelling Vrouwen rondom Huygens in Huygensmuseum Hofwijck en in Stadsmuseum Leidschendam-Voorburg. De expositie gaat gepaard met een Huygens-muziekfestival en een lezingencyclus. En de maestro zelf verscheen ook nog ten tonele om de prijzen van een opstelwedstrijd uit te reiken. En dat alles zo maar, zonder speciale reden: Huygens is dit jaar 414 jaar geleden geboren en 323 jaar geleden overleden. Dat zijn allebei palindromen, maar een echt jubileumjaar is het niet.

Grote portretten van alle vrouwen uit Huygens’ leven hangen boven de Herenstraat. Alle vrouwen, behalve zijn eerste liefde, zijn buurmeisje Dorothée van Dorp. Zij ontbreekt, omdat er geen afbeelding van haar is overgeleverd. Maar ik zie haar haarscherp voor me, driedimensionaal; als ik kon tekenen, zou ik haar hieronder tekenen. Dorothée van Dorp, het meisje dat best een partij voor Huygens had kunnen zijn, als zijn ambities niet hoger gereikt hadden dan de familie van Dorp, die hooguit tot de subtop van Den Haag behoorde. Mogelijk kwam het daarom niet tot een huwelijk; ‘mogelijk’, want Huygens liefdeswegen waren soms even ondoorgrondelijk als zijn poëzie.

Als je die twee tentoonstellingen afloopt, schetst dat zeventiental, die ene man en die zestien vrouwen, toch een wat schrijnend tijdsbeeld, vooral over de positie van de vrouw. Vrouwen uit aanzienlijke kringen hadden het vast beter dan die uit het volk; in dat opzicht verschilde de zeventiende eeuw niet van andere eeuwen. Maar hun Gouden Eeuw was toch zelden meer dan een vergulde kooi.

Een vrouw in die tijd moest haar plek kennen, en die was in huis, in de familiekring. Een goede partij trouwen, vervolgens leiding geven aan de opvoeding en het huishouden, dat werd allemaal van veel meer waarde geacht dan een beroep uitoefenen of je bekwamen in een tak van kunst of wetenschap. Wat een vrouw werkelijk waard was, zag je alleen als ze nog ‘vrijster’ (ongehuwd) was of weduwe. Daartussenin diende zij ganzenveer, graveerstift en studieboeken aan de wilgen te hangen en was zij niets anders dan echtgenote. Het was voor een man niet eens netjes om een brief te schrijven aan een gehuwde vrouw; men richtte zich tot haar via haar echtgenoot.

De kunstzinnige en geleerde vrouwen met wie Huygens correspondeerde, waren hooguit de uitzonderingen die de regel letterlijk bevestigden. Bijvoorbeeld Anna Maria van Schurman (1607-1674), een hoogbegaafde vrouw die twaalf talen beheerste, verhandelingen schreef over theologie en zeer verdienstelijk kon tekenen (al maakte Huygens zich vrolijk over het ontbreken van de handen waarmee ze haar zelfportret gemaakt had). Mannen van aanzien bewonderden haar. Maar meer dan een freak was zij toch eigenlijk niet: komt dat zien: een vrouw die zich qua intelligentie kon meten met de slimste mannen!

Bij de stichting van de Utrechtse universiteit in 1636 gaf Van Schurman in rijm blijk van haar mening, dat ook vrouwen er moesten kunnen studeren. Uiteindelijk mocht zij er zelf enkele college’s volgen, als eerste vrouw in de vaderlandse geschiedenis. Maar de knappe maagd moest dan wel plaatsnemen achter een kamerscherm, om de mannelijke studenten het hoofd niet op hol te brengen.

Op dat punt aangekomen op mijn alweer bijna volle A4-tje (mag ik er anderhalf van maken, deze keer?) moest ik ineens denken aan mijn eigen studie aan diezelfde universiteit. Anna-Maria kreeg in de 20ste eeuw navolging, ruime navolging. Toen ik me meldde als propedeusestudent Nederlandse taal, was ruim 80% van de studenten van de vrouwelijke kunne. Ik was als man nog net geen freak, en moest nog net niet achter een kamerscherm. Maar ik kreeg toch des te meer sympathie voor Van Schurman, die trouwens zo ongeveer onze achterbuurvrouw was; zij woonde ooit in de Voetiusstraat, op hooguit 100 meter van de Trans, waar de neerlandicae zetelen.

Oh, over het algemeen werkt het alleen maar stimulerend, hoor, als vrijwel enige man tussen vrouwen te verkeren. En dan bedoel ik stimulerend op een heel andere manier dan mijn kapper veronderstelde, die eens met een vette knipoog via de spiegel tegen mij zei: ‘Jij stelt je afstuderen zeker steeds uit, ja, jáááh, dat snap ik wel!’

Maar een paar dingen moest ik wel in de gaten houden. Een paar dingen moet je nalaten. Wat je zeker niet moet doen: feministische artikelen afkammen, zoals dat stuk dat ik ooit las waarin werd geanalyseerd hoe de 13e-eeuwse ridderroman Ferguut eruit gezien zou hebben als hij vanuit vrouwelijk perspectief geschreven was. Zoiets moet je met een verfijnde glimlach lezen en vervolgens naast je neerleggen.

Wat je ook niet moet doen, daar heb ik zelf echt de grens bij getrokken: een collegereeks volgen in het vak Genderstudies. Dat moet puur masochisme zijn. Dan krijg je, als je daar als enige kerel tussenzit, de fiolen van de verontwaardiging over tientallen millennia vrouwenonderdrukking over je onschuldige hoofd uitgestort.

Wat je zeker niet moet doen: lachen om seksistische gedichten als dat van Huygens, waarmee een volgende aflevering van deze rubriek begint (zie FHM 42, hierboven). Houd je je daar allemaal aan, dan kun je een aangenamere studietijd tegemoet zien dan die beklagenswaardige Anna-Marie van Schurman doormaakte achter haar scherm.

FHM
06/06/2010

© Frans Mensonides, Leiden, 2010


<< naar thuispagina Frans Mensonides