39. RUST
OP HOFWIJCK - HET VOORBURGSE GEVOEL VAN HUYGENS (28/05/2010)
38. LEVENSPAD OP DE PLATTEGROND VAN
VOORBURG (19/05/2010)
37. STEMADVIEZEN VOOR DE DOLENDE KIEZER
(13/05/2010)
36. VIER MAANDEN ZORG: ZWACHTELS EN
NAAMSVERKLARING (08/05/2010)
35. ‘VAN HUNEBED TOT HYVES’, OFWEL:
ZOETERMEER MOET IN DE CANON (03/05/2010)
<<<
APRIL 2010 . . . . .
JUNI 2010 >>>
Hofwijck,
rond 1660 getekend door de oudste zoon van Constantijn Huygens:
Constantijn jr.
Collectie Huygensmuseum Hofwijck.
Overgenomen uit: Ton van Strien en
Kees van der Leer, Hofwijck,
het gedicht en de buitenplaats van Constantijn Huygens. Zutphen 2002,
p. 100.
In mijn vorige FHM’s had ik het over het Voorburg-gevoel, mijmeringen die me bekruipen wanneer ik door het oude dorp van Voorburg loop, het dorp waar je bijna struikelt over de cultuur. Het Voorburg-gevoel is niet uniek voor mijzelf. Wie heeft het ooit beter beschreven dan Constantijn Huygens in Rust op Hofwijck uit 1656?
Ik noemde hem een deeltijd-Voorburger. Zijn hele leven heeft hij, afgezien van de lange perioden dat hij op diplomatieke missie was, gewoond in Den Haag. Maar in 1639 ontwierp hij een buitenplaats aan de Vliet bij Voorburg: Hofwijck. Een betekenisvolle naam, want zijn buitenhuisje was bedoeld als wijkplaats van het stadhouderlijke hof, waar hij een hoge functie bekleedde in dienst van de Oranje’s.
Het hof, het was bijna een cliché in de literatuur van die tijd, was een plek waar roddel en laster hoogtij vierden. Och, kijk maar eens, wat er tegenwoordig plaatsvindt op dezelfde plek als toen, rond hetzelfde Binnenhof!
Rust op Hofwijck laat een scherp contrast zien tussen werkweek en weekend. ‘Weekend’ is dan een modern woord dat toen nog niet bekend was in onze taal. Het verschijnsel bestond voor de meeste mensen ook niet. Een arbeider werkte zes dagen per week gedurende twaalf tot veertien uur per dag en had alleen de zondag vrijaf. Huygens’ rooster kende blijkbaar een vrije zaterdagmiddag en hij hoefde zich ’s maandags pas op de herentijd van elf uur weer op zijn werk te melden. Waar hij meteen weer middenin de hofhectiek terecht kwam.
In de tussentijd gaf hij zich over aan mijmeringen. Dromen, waken, slapen: het zijn drie veelvoorkomende thema’s in zijn oeuvre. Maandag begon het gedonder weer en vooral het gepraat. Tussen een dozijn magistrale regels door hóór je gewoonweg het nimmer aflatende gekwetter en getetter rond het Voorhout: aan het hof en in de koetsen waarmee deftige dames naar hun roddelkransjes reden. Een schrijnend contrast met de rustig-kabbelende stijl van de eerste helft van het gedicht.
RUST OP HOFWIJCK |
RUST OP HOFWIJCK
|
De originele tekst van dit gedicht,
uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens, is overgenomen
van 'De gedichten van Constantijn Huygens'
(Universiteit Leiden)
Dit gedicht vind je ook in: Ton van Strien, Korenbloemen,
Gedichten van Constantijn Huygens. Amsterdam 1996. Griffioenreeks.
FHM
28/05/2010
PS: Huygens en Voorburg zijn deze maanden inniger verbonden dan ooit. Op Hofwijck en in het Stadsmuseum Leidschendam-Voorburg is een dubbeltentoonstelling te zien over Huygens en ‘zijn’ vrouwen. Die zou een serieuze bespreking verdienen in mijn ernstige reeks over literatuur uit de Gouden Eeuw. Maar daarvoor ontbreekt me momenteel de tijd en de geestesgesteldheid. Ik besteed er komende maand wel twee of meer afleveringen van FHM’s aan.
Laatst was ik weer eens in Voorburg, om een goede reden: de dubbeltentoonstelling over de Vrouwen rondom Huygens. Maar ook zonder goede reden keer ik er regelmatig terug voor een wandeling. Ik wandel dan over de plattegrond van Voorburg, uiteraard, en die plattegrond betekent meer voor me dan de plattegrond van, bijvoorbeeld, Zoetermeer doet. Ik lees hem als een levensweg.
Ik ben geboren in Voorburg, heb er de eerste 77 maanden van mijn leven doorgebracht en vind het nog altijd: MIJN dorp. Noem me een sentimentele ouwe gek (mail me bijvoorbeeld even: ‘Je bent een sentimentele ouwe gek!’), maar ik denk nog altijd: ik ben weer thuis!, als ik het plaatsnaambord passeer.
Echte eeuwenoude roots heb ik er niet. Mijn vader solliciteerde er rond 1950 vanuit Dijkerhoek (een gehucht bij Holten) naar een betrekking als onderwijzer. Hij wilde dichter bij mijn moeder uit Leiden zijn, en verder weg van zijn eigen moeder uit Deventer, denk ik. Hij ging ‘in de kost’ bij een echtpaar in het hart van Voorburg. Toen mijn ouders in 1954 trouwden, konden zij, economisch gebonden aan die gemeente, het flatje huren op de Jacob van Lennepstraat, waar ik ter wereld zou komen.
Dat was in de slums achter de spoordijk Den Haag - Leiden. Och, ‘slums’ is wat overtrokken, het was en is een redelijk knappe wederopbouwwijk, maar ik noem het graag slums, voor het contrast met de rest. Bovenveen heet de wijk officieel, maar ik denk dat niet eens veel bewoners dat weten.
Dan had je die statige buurten, vooral aan weerszijden van de route van de Blauwe Tram. Die tram heeft die wijken grootgemaakt, in de jaren 30. Die wijken grensden aan de onze. Daar woonden de bazen. Die van mijn vader in ieder geval, meneer Nieuw-Beerta, het schoolhoofd van de openbare MULO die dus eigenlijk beter het Beerta-instituut geheten zou kunnen hebben. Meneer Nieuw-Beerta bezat een auto en was een gestreng man die doodviel over een komma. Hij heeft mijn vader een keer een schrobbering gegeven omdat hij de les een minuut te vroeg beëindigd had.
Toch was het schoolhoofd niet te beroerd om mijn moeder, na de te vroege dood van mijn vader, te helpen met het invullen van de belastingaangifte. Zij werd bijna een vriendin van mevrouw Nieuw-Beerta, voor zover het standsverschil dat mogelijk maakte. De Nieuw-Beerta’s hadden een vreeswekkende hond, node luisterend naar de naam Rekel, die me een keer omver heeft gelopen. Veel van zulke kleine dingen heb ik onthouden, maar eigenlijk had ik ze ook even goed kunnen vergeten.
Dan de yuppiewijk, midden in Voorburg: de wijk van het succes, klein van oppervlak, maar hoog van hoogte, culminerend in het opvallende Zeilschip. Ik deed er in 1994 een cursus, en heb het daar al zo vaak over gehad (pas nog) dat ik het er niet opnieuw over ga hebben. Feit is, dat ik nog lang niet rijp was voor het succes, en dat ook nooit geworden ben.
Dan resteert het oude dorp, de strook Voorburg op de strandwal, langs de Vliet, zo ver mogelijk van de slums vandaan. Dat is de wijk van de geest. Hier woonden de schrijvers (Constantijn Huygens, Aart van der Leeuw, W.F. Hermans, Dirc Potter*, Marcellus Emants), de denkers (Spinoza), de vorsers (Christiaan Huygens, Hendrik van Deventer), de allesweters (dé Winkler Prins), de staatshervormers (Groen van Prinsterer), de apartjes (Prinses Marianne, mevrouw van de Lubbe**, alias: de Gravin van Voorburg), de musici (Constantijn Huygens, Hans Vermeulen). Plus herenkapper Bomers, maar die tel ik even niet mee.
Toen ik niet zo lang geleden een universiteit bezocht om door te leren in de vaderlandse letteren, wijdde ik werkstukken aan het in Voorburg gewortelde hofdicht en aan deeltijd-Voorburger Constantijn Huygens. En ik had niet eens door, hoe zeer die keuze was ingegeven door mijn Voorburgse symboliek.
Over zulke dingen denk ik altijd na in Voorburg. Dat een dubbeltje nooit een kwartje wordt; dat je nooit in de wijk van de bazen zult wonen als je geboren bent aan de voet van de spoordijk. Maar dat niemand je zal beletten, er te wandelen. En dat je met je geest altijd nog de reuzensprong kunt maken naar de wereld van de geest, zelfs over het Zeilschip heen.
FHM
19/05/2010
Er geweest: kort geleden nog.
*Dirc Potter:
vroeg-15e-eeuws schrijver
/ dichter, baljuw en gezant aan het Hof van Holland, bewoner van
buitenplaats Het Loo waarnaar tegenwoordig een Randstadrailhalte is
genoemd. Geen voorzaat van Harry Potter, bij mijn weten.
** Mevr. van der Lubbe: excentrieke dame die, gehuld in buitenissige
gewaden, door het dorp placht te fietsen.
De rest van de genoemden vind je in de Wikipedia.
Kiezen is moeilijk...
Amper drie maanden na de gemeenteraadsverkiezingen moeten / mogen we alweer naar de stembus, die tegenwoordig weer echt een bus is. Deze keer: de vervroegde Tweede-Kamerverkiezingen. Een opgave voor iemand als ik, die niet eens een zwevende kiezer meer genoemd mag worden, maar eerder een dolende. In geen enkele van de thans in het parlement zittende partijen zie ik echt brood. En het is maar goed, dat we nog steeds de premier niet mogen kiezen, want ook daar zit naar mijn onbescheiden mening niet veel soeps onder de kandidaten.
Je zoekt dan al snel je heil op Internet voor een on-line stemadvies. Er zijn nu al een stuk of tien van zulke sites, algemene zowel als thematische. Ik deed de Stemwijzer en het Kieskompas. Ik beantwoordde wat opinievragen, doorgaans over zaken waar ik niets mee te maken heb (kinderbijslag, kilometerheffing) en geen enkel verstand van heb (hypotheekrente, megastallen). Daar moet dan een partij uitrollen, die – hopelijk gehinderd door meer kennis van zaken dan ik – ongeveer dezelfde standpunten heeft als ik heb ingevuld.
Bij de Stemwijzer bekroop me meteen al een nadeel van dergelijke simpele aanvinkerij. Je wordt niet uitgenodigd te doen wat een regering wel moet: een evenwichtig pakket aan maatregelen samenstellen. De meeste vragen gingen over bezuinigingen. Natuurlijk was ik tegen beknibbelen op studiebeurzen (willen we dan terug naar de tijd dat alleen rijkeluiskinderen naar de universiteit kunnen?), op kinderbijslag (om ongeveer dezelfde redenen), op hypotheekrenteaftrekmogelijkheden (misschien koop ik zelf nog wel eens een huis), op AOW (ik vind tot mijn 65ste genoeg) en op de publieke omroep, want ze zullen vast dan net MIJN lievelingsprogramma’s als eerste schrappen. En bezuinigen op cultuur en kunst, daarvoor zal de beheerder van een zwaar culturele site als deze zeker geen applaus geven!
Natuurlijk ben ik er ook niet voor, het tekort op de rijksbegroting te laten voortbestaan tot na 2015. Want de rekening op het bordje leggen van de generatie die straks mijn AOW moet betalen, dat vind ik niet netjes. Ook die vraag beantwoord ik dus met Oneens.
Op dit moment zou er met grote, rode letters een waarschuwing over het scherm moeten flitsen: BESTE KIEZER, JE MOET KIEZEN! DE NAAM ZEGT HET AL! DE KOOL EN DE GEIT SPAREN, DAT KAN ECHT NIET IN TIJDEN VAN CRISIS!!!
Die vermaning kwam niet, dus ik gaf haar mezelf, en begon opnieuw, deze keer met de bereidheid, hier en daar de buikriem aan te halen. Daaruit rolde toen tot mijn ontzetting, dat ik op de Partij voor de Dieren moest stemmen. Dat verbaasde me zeer, want ik heb vrijwel niets met het aaibare gedeelte van de schepping. Ja, ik ben tegen megastallen, omdat ik tegen alles ben wat mega is, en vóór extra heffingen op vlees, omdat veel vlees eten de volksongezondheid bevordert. Zo zal het gekomen zijn.
Goed, dan deel twee maar beproefd. De StemmenTracker van de Stemwijzer stelt je in staat, nu eens te spelen dat je een echt kamerlid bent, zonder partijdiscipline, een eenmansfractie. Je krijgt 30 kwesties voorgelegd, waarover de Tweede Kamer echt heeft moeten stemmen in de afgelopen jaren.
Die Tracker leverde me een nieuwe schok op. Niet alleen had ik veel vaker dan me lief was, meegestemd met Wilders; ook bleek ik het minst vaak meegestemd te hebben met uitgerekend die ruziënde Partij voor de Dieren, waarop ik zou moeten stemmen.
Wat is hier aan de hand? Ben ik nou zo’n rare kiezer, is de PvdD nu zo rare partij (zou best kunnen, niets menselijks is ze vreemd), is de Stemwijzer nou zo’n rare stemwijzer of deugt het hele partijpolitieke stelsel feitelijk niet meer?
Dan nog maar even het Kieskompas geprobeerd. Waar sta ik in het politieke landschap? Het kieskompas tekent die landkaart als een assenkruis met twee dimensies: Progressief – Conservatief en Links – Rechts. Ik vind beide tegenstellingen erg vaag en compleet achterhaald, en kwam zelf dan ook niet ver weg van het kruispunt. Desondanks landde mijn kiezerpotlood in een niemandsland, een soort Paaseilanden in de Stille Oceaan, ver weg van de dichtstbijzijnde partij.
Inderdaad: een dolende, dobberende kiezer. Eén ding is me bij deze exercitie wel duidelijk geworden: dat ik beslist niet moet stemmen op die orthodox-Calvinistische SGP. Maar er was toch al geen haar op mijn hoofd die daaraan dacht.
FHM
13/05/2010
Zwachtelen...
Overgenomen van Carechair
De eerste vier maanden van dit jaar stonden in het teken van een moeder en een broer die beiden tobden met lichaam en geest. En dat zal nog wel even aanhouden; dit is maar een tussenbalans. Van de eerste is het begrijpelijker dan van de tweede. Mijn moeder is 82, mijn broer pas 49. Bij hem is er een duidelijke relatie met zijn levensstijl; een kwart eeuw stevig doorzuipen telt als een halve.
Hij heeft lang gedoold: eerst van continent naar continent, toen van kroeg naar kroeg, toen van inrichting naar inrichting. Als die inrichtingen het ook niet meer weten, geven zij hem toestemming om het weer eens op een eigen kamer te proberen. Die grootmoedigheid gaat dan doorgaans ten koste van mijn tijd en gemoedsrust.
Nu zitten we weer eens in zo’n periode. Daar komt bij dat ik zelf nog enig, vergeleken daarbij gering ongemak had: ik moest een wortel laten verwijderen bij de kaakchirurg en moest een paar keer op gesprek voor een te hoge bloedsuikerspiegel. Die stijgt van spanningen nog sneller dan van een dieet van fondant, suikergoed, borstplaat en marsepein.
Al met al heb ik mijn tijd voornamelijk gespendeerd in ziekenhuizen, wachtkamers van artsen, in apotheken, bij zorginstellingen, et cetera. En met de telefoon aan mijn oor. Ik heb wat afgebeld. Deed ik vorig jaar nog een week met een volle accu; tegenwoordig moet ik soms na anderhalf etmaal alweer naar het stopcontact. Ik schreef tien jaar geleden nog wel eens, dat ik de mobiele telefonie absoluut niet zag zitten, maar ik zou er nu niet meer zonder kunnen.
Dat komt allemaal doordat je honderden zorginstellingen hebt in dit land, die allemaal zo geen concurrenten zijn, dan toch wel feestelijk langs elkaar heen werken, met alle goede bedoelingen die in hun mission statements vermeld staan.
Thuiszorg, dat is een verhaal apart. Terwijl ze mijn broertje als een hete aardappel op elkaars bordje proberen te schuiven, staan ze bijna in de rij om mijn moeder te mogen helpen. Twee zijn er zelfs verwikkeld in een strijd om mijn moeders opgezette benen te mogen zwachtelen; ‘twee honden vechten om twee benen’, zei ik, melig. Dat bracht ook weer belwerk met zich mede.
‘Wij zijn speciaal bevoegd tot zwachtelen’, toetert een medewerkster van organisatie A mij in het oor, terwijl ik een drukke verkeersader veilig probeer over te steken. ‘Dat doen ze nou altijd’, zegt een medewerkster van organisatie B tien minuten later op bitse toon, als ik net een bouwput passeer waar men enthousiast in de weer is met de pneumatische boor, ‘onze cliënten die we via het ziekenhuis gekregen hebben, via de huisarts van ons af proberen te pakken’.
Ik heb nu een Salomons-compromisvoorstel naar beide organisaties doorgebeld (allebei één been) waarover thans onderhandeld wordt.
Een andere rode draad in die vier maanden was onze achternaam, die Mensonides luidt. Elke arts, verpleegkundige, thuiszorgster, etc., vraagt, om ons gerust te stellen, of wij Joden zijn, Turken, Spanjaarden, of toevallig misschien zelfs Grieken (het laatste wat je vandaag de dag zou willen wezen). Mijn moeder heeft daar echt aan moeten wennen; voor haar huwelijk heette ze Lamberts, en daar stelde nooit iemand een vraag over.
Al een keer of 25 heb ik de laatste maanden Friesland als sterkte troef op tafel gelegd. De naam Mensonides komt uit Friesland. Daar leefde een eeuw of vier geleden ene Sibren Minnes. Dat was een geletterd, gestudeerd man, net als vele van zijn nazaten, en hij verlatijnsde zijn naam tot Sybrandus Mensonis. Zijn nazaten namen Mensonis aan als familienaam; een familienaam was in die tijd erg deftig. Een eeuw later maakten ze er Mensonides van, met een Griekse uitgang, die nog chiquer klonk. En zo is het gekomen. Nu nooit meer naar vragen, s.v.p.; ik heb het nu vaak genoeg verteld.
FHM (gewoon Frans Henk, niet eens Franciscus Hendricus).
08/05/2010
Hunebedbouwer.
Foto: Ben van Duin. Overgenomen van Bos Theaterproducties
Een Stadstheater in Zoetermeer, dat blijf ik vreemd vinden. Voor mij blijft Zoetermeer zo niet die kleine Zuid-Hollandse plattelandsgemeente van rond 1960, dan toch wel de zielloze boomtown van 1980, toen de spoorkrakeling de stad nog kon omsluiten. Maar Zoetermeer werd een volwassen stad, die Leiden al lang heeft overklast in inwonertal en dat nu ook gaat doen als cultuurcentrum. En mag Leiden de oudste schouwburg van Nederland hebben; Zoetermeer heeft vast het mooiste moderne theater, zo is dat!
Ik kom hier voor Van Hunebed tot Hyves, ‘de cabaretcanon van de Nederlandse geschiedenis’, een voorstelling van Bos Theaterproducties. Onder regie van Mark Timmer voeren George van Houts, Tom de Ket, Tina de Bruin en Kim van Zeben een sprankelende cabaretshow op rond de Canon van Nederland.
De Canon als theateramusement, hadden we dat al niet eens eerder gehad? Jazeker, een half jaar geleden zag ik Neerlands Trots in Barre Tijden in het Dordtse Hof van Holland; ook al een lachshow rond onze omstreden geschiedcanon. Dat is om twee reden prettig: we hebben nu vergelijkingsmateriaal, en ik hoef mijn hele filosofie rond de Canon, die ik toen meende te moeten optekenen, niet opnieuw op te tekenen.
Het eerste punt is voor Van Hunebed tot Hyves. Waar Neerlands Trots zich erg gemakkelijk afmaakte van de hunebedden, krijgen we hier in Zoetermeer uitgebreidere informatie, gegeven door een oer-Drent. Die hunebedden waren eigenlijk illegale afvalstortplaatsen, en er kwam bouwfraude bij te pas.
Daarmee is de toon gezet voor een voorstelling die soms meer over het heden blijkt te gaan dan over de historie. Van Oldenbarneveldt, met zijn hoofd in zijn hand, debiteert, naast een aantal leuk-zieke grappen over onthoofden, ook een paar sterke witzen over de politieke actualiteit. En de onfortuinlijke gebroeders De Witt worden letterlijk gefileerd door zo’n moderne, drukdoenerige televisiekok; lunchen in plaats van lynchen.
Het woord ‘wervelend’ past bij deze show als ‘Randstadrail’ bij ‘Zoetermeer’. Er is een plezierige afwisseling van zang (waarbij mij natuurlijk vooral de rocksong over de tulpengekte uit de Gouden Eeuw opvalt) en sketches. De leukste typetjes zijn de twee Rotterdamse dellen die vunzige namen opgeven aan de Franse ambtenaar van de burgerlijke stand, en het boze Islamitische schoolmeisje.
Maar het publiek krijgt vanavond meer te doen dan lachen om de vondsten van tekstschrijvers Van Houts en De Ket. Men mag ook interactief meedoen met een geschiedenisquiz. Een bekende Nederlander, in Zoetermeer: Dieuwertje Blok, wordt ondervraagd over zijn of haar kennis. Het publiek kan lacunes daarin opvullen. Leuk, om als antwoord ‘Der keerlen God’ te brullen op de vraag, wat de bijnaam was van Graaf Floris V. Helaas is een Zoetermeerder me net voor…
Echt bijdehand is Raoul, een jongen uit het publiek die vandaag zijn twaalfde verjaardag viert. Niet alleen springt hij bij elke vraag aan Dieuwertje het podium op; hij geeft ook nog blijk van een schier onuitputtelijke feitenkennis. Aan het eind vragen de cabaretiers hem, hoe hij dat allemaal weet. Is het geschiedenisonderwijs tegenwoordig zo goed? Nee, hij heeft er een stripboek over gelezen.
Dit onderdeel is duidelijk doorgestoken kaart. Dieuwertjes kwinkslagen zijn te scherp om ter plekke verzonnen te zijn, en ik durf te wedden dat er bij elke voorstelling een ander jarig hoogbegaafd jongetje in de zaal zit. Die Zoetermeerder die me de loef afstak met Floris V, die was wél overtuigend, dat was spontaan.
Dit cabaretviertal beseft goed, dat je over verschrikkingen alleen raillerend kunt praten. Dat is dan verschrikkelijk wrang en oneerbiedig, en daarmee juist gepast. WO II wordt afgedaan met een vrolijk liedje in jaren-40-stijl, en Anne Frank duikt ineens op als hoogbejaarde vrouw. Haar dagboek blijkt verzonnen door een ghostwriter en ze moest haar hele leven ondergedoken blijven om de impact van haar dood niet te bederven. Ze blijkt nu radicale, Wilders-achtige standpunten te koesteren.
Welke was nu de leukste, Neerlands Trots of Van Hunebed tot Hyves? Onbeslist, wat mij betreft. De soms wat serieuze humor van Neerlands Trots deed het heel goed in die historische ambiance van het Hof, opgevoerd voor bejaarde canonbijters. Van Hunebed tot Hyves moet je zien in een groot, bijna uitverkocht theater in Zoetermeer. Een onbekommerd avondje lachen in VINEX-land, met de vaderlandse geschiedenis als kapstok.
Waarom staat Zoetermeer niet in de Canon, vraag ik me af als ik naar de bushalte loop. Of breder: de nieuwbouw sedert de oorlog: de wederopbouw, de hoogbouw, de Nieuwe Lulligheid, de betonnen woonerven, de VINEX-blues. Zo’n tweederde, driekwart van de bevolking woont in naoorlogse wijken, maar een geschiedenis hebben ze niet; smetje op de Canon!
Van Hunebed tot Hyves is nog tot 12 juni te zien in alle uithoeken van ons land.
FHM
03/05/2010
Gezien: dinsdag 27 april in Zoetermeer
© Frans Mensonides, Leiden, 2010