Hoe wordt Hitler genoemd in het Chinees? – Hang Kreng Hang.
Hoe wordt Hitler genoemd in het Russisch? – Slarottimov (Sla rot, die mof).
Hoe wordt Hitler genoemd in het Japans? – Fuji Muti (Foetsie moet ’ie).
Hoe wordt Hitler genoemd in het Portugees? – Lopez Dezéïn (Loop ’s de zee in).
Vraagt die Mof aan de timmerman: ´Was sagen Sie?´
Zegt die timmerman: ´Ik zaag een kissie voor jouw baas´.
Moppen uit de Bezetting
Dit is de tweede etappe van onze tocht langs de 12 forten van Utrecht, en het derde deel van het reisverslag daarover. Blader terug naar het vorige deel
Deze keer ben ik in het gezelschap van Wim Scherpenisse, die ook wel eens zo’n fortentocht wilde meemaken. Het weer is op deze donderdag hyperwisselvallig. In principe schijnt de zon, dat is altijd zo. Maar zeker zeven keer tijdens deze wandeling zal de lucht betrekken en zal er een kort en soms hevig buitje neerdalen over Utrecht. Niet geklaagd: met de thermometer op 19 graden is het aangenaam wandelweer.
Ik wil perse beginnen exact op het punt waar de vorige wandeling geëindigd is, en we nemen daarom vanaf CS bus 5 naar Voordorp. Het vijvertje bij het buseindpunt ziet er iets appetijtelijker uit dan ik vorige keer meende te zien tijdens die stortbui, toen ik in de abri lang op een vertraagde bus stond te wachten. Wat vanuit mijn positie woekerend onkruid leek, zijn fraaie rietkragen als je er dichtbij staat. Ook nu wil niemand zitten of spelen bij die vijver.
Het begint weer goed; ik loop meteen verkeerd. Maar na wat rondstruinen en intensief studeren op de kaart krijg ik dat viaduct weer in het oog met de tekst SPICA MEUK URINE. Nu zitten we op de juiste weg.
Door de gapende muil van een donkere betonnen tunnel betreden wij de gemeente De Bilt en een stadsrandlandschap dat de komende uren het onze zal zijn. We zijn buiten, maar kunnen de stad geen seconde vergeten. De flats en kantoren aan de kim, natuurlijk. Maar vooral de infrastructuur domineert deze omgeving. Utrecht is nu eenmaal het hart van een spinnenweb vol auto- en spoorwegen.
Overal waar je kijkt, zie je spoorwegviaducten. En overal zullen we de komende uren het gedruis van auto´s vernemen. De trucks hoor je boven alles uit. Vrachtautobanden op asfalt veroorzaken een karakteristiek geluid. Het is een hoge zoemtoon met een lagere grondtoon; moeilijk te omschrijven, maar vast heel herkenbaar voor degene die graag langs snelwegen wandelt. Dat fluitensemble krijgt dankzij het Doppler-effect een naargeestige bijklank als de vrachtauto langs je heen naar de oneindigheid raast.
We lopen over een geasfalteerde B-weg langs boerenhoeven, koeien en de wollige diersoort die door Utrechters wordt aangeduid met het zelfstandig naamwoord ´sjchoapiesj´. De foto die ik maak van de sjchoapiesj is niet publicabel; hij is onsjcherp. Een van die boerderijen heet Welge, wat wat origineler is dan Welgelegen.
‘Kijk’, zeg ik tegen Wim, daar links voor ons heb je zo’n mitrailleurkazematje’. Wim knikt bewonderend; ik schijn me de fortenterminologie tijdens mijn eerste wandeling al aardig eigen gemaakt te hebben. En ik weet niet eens of het klopt. Het kan net zo goed een ‘groepsnest’ zijn, waarin een klein kanon stond opgesteld. Het voorpostje, wat het ook is, is voorzien van het woord TOY in kleurige verfletters. Het heeft een geinig afdakje dat er beslist niet opzat toen het hier in 1939 mobilisatie was.
Dat gebouwtje duidt erop, dat we het eerste fort van vandaag naderen, Fort Voordorp.
Fort Voordorp ligt een paarhonderd meter buiten de bebouwde kom van Utrecht. Met bouwjaar 1870 behoort het tot de tweede generatie; de buitenposten. Wat later is het fort uitgebreid met een extra batterij geschut op het voorfront.
Het was allemaal het gevolg van een 19e-eeuwse bewapeningswedloop. Door steeds feller geschut bij de vijand moesten ‘onze’ forten steeds sterker, groter en uitgebreider worden, en op steeds grotere afstand komen te liggen van de stad die zij moesten verdedigen. De aarden wal is 6,5 a 8 meter dik, net voldoende om de verbeterde kanonskogels van de vijand op te kunnen vangen. In ’39 werden er nog wat loopgraven gegraven en kwamen er van die mittrailleurkazematten en groepsnesten bij: ‘Who do you think you are kidding, Mr. Hitler?´
Maar Hitler trok zich weinig aan van die paar extra kanonnen. Een hele winter hadden ca. 250 soldaten hier doorgebracht in een gespannen verveling: zou de oorlog nog uitbreken en zou er werkelijk gevochten gaan worden bij Fort Voordorp? De eigenlijke oorlog moet zoveel geweest zijn als een anticlimax. Bij geen enkel van het Utrechtse dozijn forten is er een schot gelost. Na vier dagen was het over en mochten de soldaten naar huis. Voor hen was het op 14 mei 1940 feitelijk al bevrijdingsdag.
In 1960 werden de forten opgeheven. Ze konden zich gaan opmaken voor hun nabestaan. Fort Voordorp beleeft dat als conferentieoord en evenementenlocatie die helaas ontoegankelijk is voor niet-genodigden. Vanachter het toegangshek heb je nog wel een aardig uitzicht op de bomvrije kazerne en de remise (de opslagplaats, niet de tram-).
Dit is een mooi plekje voor dat soort beruchte bedrijfsuitjes; de pep talk en de retraites voor (middle)managers. Een bedrijf waarbij ik gewerkt heb, begon ermee in de jaren 80, het was toen iets nieuws. Ze zaten trouwens in een ballingsoord in de duinen, niet in een fort, maar toch in de loopgraven, en ze mochten er niet uit. Onder leiding van een bedrijfspsycholoog die tijdens de avondsessies behoorlijk diep in het glaasje placht te kijken, confereerde men over… ik weet niet wat.
De maandag na terugkeer was men altijd opvallend vastlippig over wat er besproken was. Dat het de deelnemers niet onberoerd had gelaten, bleek wel uit hun houding. Men wandelde wat tastend door de wandelgangen van het bedrijf, met een vaag-verzaligde blik op oneindig. Met allerlei smoesjes liepen ze bij elkaar binnen om elkaar nog even platonisch-verliefd in de ogen te kunnen kijken.
Ze lieten niet meer los dan dat het ´conclaaf’, zo heetten zulke bijeenkomsten, bijzonder positief was verlopen, met een positieve sfeer over en weer, waarbij men op een positieve manier feedback had gegeven op elkaars functioneren, waardoor iedereen de toekomst nu weer positief tegemoet zag. ´Een heel, heel erg positief conclaaf´, vatte mijn gesprekspartner samen. ´Maar wat is er dan beslóten´, hengelde ik, met het ongeduld dat mij eigen is. Uit die vraag begrijp ik, achteraf, dat ik het toen niet begreep.
Alles was altijd positief, zo positief als het urinemonster van een doorsnee-profwielrenner. Nu hield die positieve stemming nooit lang stand; dinsdagmiddag, woensdagmorgen, liepen de managers elkaar alweer als vanouds te beroddelen, beliegen, bedriegen, aan stoelpoten te zagen en vliegen af te vangen, tot een ieders grote opluchting.
Het zij zo; er is hier niets te beleven, dus ik schrijf de tijd maar vol. Katterig vervolgen wij onze weg; lang niet positief gestemd: zo’n historisch plekje hoort eigenlijk openbaar te zijn. Wims eerste fort, nog wel. Ik moet er wel bijzeggen, dat Fort Voordorp een prima webstek heeft, met plaatjes van hoe het er van binnen uitziet en veel historische informatie.
Fraai is de fortgracht, stemmig donker, met diepgroene bomen en donkergrijze wateren. Drie jongens van een jaar of twaalf vissen erin. Ze zijn van alle moderne gemakken voorzien: een tent tegen de regen, automatisch digitaal visgerei waarnaar je niet eens meer hoeft om te kijken; hengels die je niet eens meer zelf hoeft vast te houden. Er klinkt een elektronisch piepje; is dat een loktoon voor onze geschubde zoetwatervrienden of een radar die een school ervan gedetecteerd heeft?
Gaat vissen nu ook al elektriek? Wij visten vroeger godbetert met een ouwe bezemsteel. Ik niet voor lang, en Wim helemaal nooit, feitelijk. Het was mij een te weinig dynamische activiteit; ik had er altijd na een halfuur al tabak van. Ik keerde mijn spaarpot om en besteedde hem aan iets leukers dan een werphengel.
Verder lopen we; over een fiets- wandelpad langs hoog opgeschoten populieren. Maar dat is niet het enige hoge in deze omgeving. Overal waar je een panoramische blik werpt, zie je het kantoorgebouw van de Fortis, dat ook een soort Fort is. We weten niet hoe het met de lezer gesteld is, maar maken ons zelf in ieder geval niet druk over bankfusies (wie met wie) en de Amerikaanse hypotheekcrisis, die ons kapitaal via ondoorgrondelijke omwegen schijnt te doen verdampen.
Schaduwen trekken over het land; die van de wolken. Je kunt ze niet bijhouden, niet te voet en niet eens te fiets. Ze reizen met een snelheid van 30 km/h en daarmee ook de regenbuien.
Ook de Biltse Rading, een brede verkeersslagader, lijkt wel een defensiewerk, speciaal voor wandelaars .opgeworpen. We komen er niet overheen. Er is wel een verkeerslicht voor fietsers, maar dat reageert alleen op fietsers; het blijft rood. We sprinten dan maar naar de overkant, op een moment dat er even een gaatje ontstaat in de autostroom.
Voetgangers worden hooguit getolereerd aan de stadsrand; het is ons vaker opgevallen. Veel vriendelijker zijn ze (en ‘ze’ is dan Rijkswaterstaat Wegendistrict Utrecht, die er een informatiebord aan gewijd heeft) voor wandelaars die op vier benen gaan. Voor hen, Dwergmuis, Hermelijn, Gewone pad, Ongewone pad, zijn er faunatunnels om ze ongedeerd te laten oversteken, om te voorkomen dat zij ‘plaatselijk uitsterven’.
‘Door rood? Te snel? Flits!’, staat in mega-letters langs de rijstrook die stadinwaarts voert. De moderne variant op het middeleeuwse galgenveld. Aan de rand van de stad hingen vroeger de kaalgevreten lijken van geëxecuteerden, om elke bezoeker duidelijk te maken dat wetten hier strikt gehandhaafd werden.
We lopen verder door een bos; onmiddellijk verstomt het geluid van die snelweg. Een vrouw te paard passeert ons. ‘Daar heb ik het niets op’, zegt Wim, doelend op het dier; ‘die beesten zijn zo groot. Een schop vertel je vast niet na’. Nee, ik heb het ook niet op paarden, maar Wim heeft die twee cowgirls niet eens gezien, in de vorige aflevering.
We zien een volkstuinencomplex, met ook weer van die 21e-eeuwse decadente luxe. Er staan bijna complete villa’s op. Mensen wonen er een half jaar per jaar en nemen dat tuinieren dan maar voor lief, denk ik. Je zal zo nu en dan wel een beetje moeten harken en schoffelen, in zo’n tuin, anders zul je wel last krijgen met het bestuur of met een of andere commissie, denk ik, als je de boel verwaarloost. En we zien een wonderlijke wandelrouteaanduiding, met zowel een pijl naar links als naar rechts; twijfelpijlen.
Bossen zijn nooit groot in de stadsrand. Na korte tijd komen we uit op de Biltsestraatweg. Er staan een overhuifde zitbank, zeer oncomfortabel, die we bij gebrek aan beter gebruiken als picknickplaats voor de lunch. Aan de overkant staat er net zo een. Het lijken busabri’s, maar de colonne streekbussen naar Bilthoven en Zeist die hier langstrekt, houdt geen halt.
Naast het Fortis-fort zien we nu ook de Domtoren weer aan de hemel staan. Dat was natuurlijk het doelwit waarop de vijand mikte; daar lag de stad. In de tijd vóór Galilei deden ze maar wat; ze wisten niet hoe een kanonskogel reisde, en konden dus ook niet goed mikken. Ze dachten dat een kogel in een rechte lijn ging, in het verlengde van de loop waaruit hij was afgeschoten. Tot het moment dat de zwaartekracht de overhand kreeg; daarna viel hij loodrecht omlaag. Raar; je kunt toch met je eigen ogen zien dat alle voorwerpen vallen met een pisboog?
In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, ligt Fort De Bilt in de gemeente Utrecht. Het is het oudste van het dozijn en op Rhijnauwen en Vechten na het grootste. Ooit liep de Biltsestraatweg eromheen. Die weg gaf het fort tevens bestaansrecht; het was opgericht om deze toegang tot de stad te verdedigen. Maar dat omrijden was veel te lastig voor het in tal toenemende wegverkeer en daarom hebben ze, tussen de twee wereldoorlogen in, het fort doodleuk doormidden gehakt. Hitler zou, als hij zijn invasie via de Biltsestraatweg zou plannen, nu in ieder geval spitsroeden moeten lopen ter hoogte van het fort.
De zuidkant is nu rijkseigendom en in gebruik van de Marechaussee. De noordelijke helft is van de gemeente Utrecht en doet dienst als verzetsmonument. Het is vrij toegankelijk als het hek openstaat. Doorgaans is dat het geval op maandagen tot/met donderdagen, tijdens kantooruren.
Wij zijn de enigen vanmiddag, en wandelen rond over een terrein waar stilte heerst, sereen of onheilspellend; ik ben het er niet helemaal over eens met mezelf. Het meest opvallende element op dit uitgestrekte fort is de houten schietbaan. Onervaren schutters schoten door een soort houten tunnel om beter te kunnen richten op het doelwit aan het einde daarvan. Kijk je er van de zijkant tegenaan dan lijkt het een doolhof van planken. Onkruid en schapen voelen zich er uitstekend thuis. De schietbaan is na 1960 zelfs nog gebruikt door niemand minder dan Prins Bernhard. Gewoon voor de sport; de oorlog was tot zijn grote spijt voorbij.
Verzet, goed en fout. Er wordt geschat dan 5% van de Nederlanders echt fout was in de oorlog en 5% actief was in het verzet: achteraf, in de verhalen, of nog tijdens de bezetting zelf. De overige 90% deed er maar een beetje mee heen; braaf tegen de moffen, maar met onderhuidse tegenwerking. Er circuleerden veel moppen zoals geciteerd in hoofde van dit artikel. Ze luchtten geweldig op, maar je moest wel weten, aan wie je ze vertelde.
Wij zijn ‘Born in the fifties’(met dank aan The Police), wij behoren tot de naoorlogse generatie die het allemaal uit de verhalen weet. Wim mocht in zijn kinderjaren niet spelen met bepaalde kinderen uit zijn buurt. Hun ouders waren fout geweest; ze hadden in de oorlog bij de NSB gezeten. Wim ging op school stiekem om met de zoon van twee van zulke fouteriken; hun kinderen werden als melaatsen behandeld, twintig jaar na dato nog steeds.
Mijn moeder vertelt nog wel eens: ‘Op de HBS hadden we een meisje op school, die zat bij de Jeugdstorm, een soort padvinderij voor Nazi's. Ze kwam elke zaterdag naar school in zo’n uniform; dan hadden ze ’s middags een bijeenkomst. Je keek wel uit dat je er iets van zei. Ze werd natuurlijk door iedereen met de nek aangekeken. En dat arme kind werd vast en zeker ook maar gestuurd door haar ouders.
Onze tekenleraar, die was ook fout. Die hebben we wel gepest. Ja, je durfde niet veel. Het ging om kleine dingen. Dan was het onderwerp: kamperen. En dan tekenden we allemaal tenten met een oranje vlaggetje. Of bloemperkjes met oranje bloemetjes. Heerlijk, vond je dat. Dan werd die kerel razend. Een keer zei hij bij het begin van de les: ‘En nou wil ik deze keer niet meer dat flauwe gedoe met die oranje bloemen!’. Zo liet die man zich aardig in de kaart kijken. Na de bevrijding: nooit meer teruggezien. Hij werd natuurlijk ontslagen, en was misschien wel opgepakt.
En je had dikke Joost, die woonde pal tegenover ons. Een student; hij woonde nog bij zijn ouders. Hij zat bij de NSB. Hij struinde ’s avonds door de tuinen. Dan luisterde hij zeker aan de deur of je niet naar Radio Oranje luisterde, dan kon hij je aangeven. Nou, onze radio, die hebben ze nooit gevonden. Die hing in een riem, onder het tafelblad. Een keer betrapten wij dikke Joost. Hij stond in het donker bij het voorkamerraam. Hij zei, dat hij net wilde aanbellen om een bepaald boek van me te lenen, een rotsmoesje.
We hebben nog eens onderduikers gehad, één nacht; ze waren op doorreis naar een ander adres, het waren Joden. Je zweette water en bloed van angst. We hebben het daarna nooit meer gedaan, onderduikers opnemen. Het was te gevaarlijk, met dikke Joost in de buurt. En die dochter van de buren, die vertrouwden we ook niet. Een moffenmeid, zeiden ze in de buurt. Ze was gezien met een Duitse officier.
Je verrader sliep nooit. Op Fort De Bilt zijn in de periode 1942-1945 140 verzetsstrijders gefusilleerd, op de plek waar nu een struik staat ter nagedachtenis. Daarachter het witte standbeeld Het onvolledige gezin.
Even verderop is de dodencel, waar de veroordeelden hun executie afwachtten. Het was oorspronkelijk een kazemat. Tegenwoordig hangt er een waarschuwingsbordje voor fortuinzoekers: ‘Deze bunker is een herdenkingsmonument. Hierin bevindt zich niets van waarde’.
De Duitsers vonden dat ook; op een mensenleven keken ze niet. Eén veroordeelde kon zijn verblijf in deze bunker na de oorlog navertellen. Hij werd teruggebracht naar de gevangenis en overleefde uiteindelijk de oorlog. Hij dankte zijn leven aan een futiliteit: zijn naam stond foutief gespeld op het executiebevel.
Wat houdt een naam in? Ik glimlach onwillekeurig, hoe ongepast dat ook is, om een van de familienamen van slachtoffers op de plaquette: De Kogel.
We beklimmen een bastion, een van de heuveltjes op de hoeken van het fort, waarvandaan je de vijand onder vuur kon nemen. Op de hier overvloedig opgestelde uitlegborden valt opnieuw de term: ‘verboden kringen’. Binnen 600 meter van het fort mochten alleen houten gebouwen opgericht worden, die snel afgebroken konden worden bij oorlogsdreiging.
Het gaat weer eens plenzen. Wij vluchten iets binnen met zware, groene, gietijzeren scharnieren. Het is kruitmagazijn E, door ons gedegradeerd tot schuilplaats voor de regen.
Hiermee is onze wandeling op de helft, zowel de eendaagse van Wim als de driedaagse van mij. Zes forten gezien; zes nog voor de boeg. De volgende aflevering verschijnt over enkele weken.
Frans Mensonides
25 augustus 2007
Er geweest: 16 augustus 2007
© Frans Mensonides, Leiden, 2007