De avonturen van Constantijn Huygens, gezant

Zedeprinten Startpagina <<< De gezant (Inleiding) <<< De gezant (vertaling) <<<


Constantijn Huygens nam in de periode 1618-1624 deel aan vijf diplomatieke missies. Dank zij zijn vele brieven, zijn autobiografische gedicht Mijn leven, verteld aan mijn kinderen en natuurlijk De gezant weten we wat hij heeft meegemaakt en hoe hij dacht over zijn beroep.

 

Mijn leven, verteld aan mijn kinderen

In 1678, op 82-jarige leeftijd, schreef Huygens een lang autobiografisch leerdicht in het Latijn: De vita propria, sermonum inter liberos (Mijn leven, verteld aan mijn kinderen). Het was bedoeld voor zijn mannelijke nakomelingen. Die moesten een voorbeeld nemen aan het leven dat hij geleid had.

Huygens laat in Mijn leven, verteld aan mijn kinderen zijn goede karaktereigenschappen en heldendaden overduidelijk naar voren komen. De gevaren die hij doorstaan heeft, maakt hij wat erger dan ze waren. Hij vermeldt echter ook enkele van zijn missers – dit om zijn nakomelingen te waarschuwen, niet even onbezonnen te handelen als hij. Zijn jaren in de diplomatie lijkt hij te beschouwen als de belangrijkste tijd van zijn leven. Hij besteedt er heel wat versregels aan en brengt het beroep van diplomaat veel positiever over het voetlicht dan in De gezant.

Luit spelen voor James I
Bij de doge van Venetië
Waaghalzerij
Ridderslag
Een tas met geld


Luit spelen voor James I

In juni 1618 vertrekt Huygens naar Engeland voor zijn eerste diplomatieke reis van vijf maanden. Hij heeft nog geen officiële functie in de missie; voor hem is het een studiereis die door zijn vader, Christiaan Huygens Sr., tot in detail is geregisseerd. Jongemannen uit gegoede families ondernamen in de Gouden Eeuw rond hun 20ste verjaardag een grand tour, een lange studiereis naar het buitenland; het maakte deel uit van hun opvoeding.

Huygens maakt de overtocht in gezelschap van de Engelse ambassadeur in Nederland, Sir Dudley Carleton, die hem in Londen laat kennismaken met verschillende hoogwaardigheidsbekleders. Tijdens zijn verblijf in Londen logeert hij bij Noël de Caron, de ambassadeur van de Republiek in Engeland. Constantijn legt visites af bij verschillende vooraanstaande lieden, bezoekt de universiteitssteden Oxford en Cambridge en leert de finesses van de Engelse taal.

In september introduceert De Caron Huygens bij koning James I (in het Nederlands Jacobus I genaamd). James I (1566-1625) is de eerste vorst in de Britse geschiedenis die zowel koning is van Engeland, Schotland als Ierland. Huygens, een begaafde musicus, mag luit spelen voor de koning; voor hem het absolute hoogtepunt van zijn studiereis. Met veel valse bescheidenheid vertelt hij erover:

Nog altijd was mij niet de grote voldoening ten deel gevallen om u te zien, verheven hoofd van het Britse rijk. Het mooiste stond mij nog te wachten. Vurig verlangde ik de allerhoogste der koningen als gast te mogen ontmoeten en de hand met een kus te vereren. De fortuin juichte dat welwillend toe, want precies zoals ik wenste, diende zich de gelegenheid aan om een moment van toegankelijkheid te benutten. [De koning bracht een bezoek aan De Caron’s woning.] Toen Zijne Majesteit daar kwam en zich voor drie dagen een verblijf in het onbetekenende optrekje liet welgevallen, heeft hij mij met mijn jonge gepraat willen aanhoren. Hij wenste zelfs dat ik mijn luit aansloeg (wat een ruimhartigheid van die goede vorst jegens Hollanders!) en heeft met evenveel vriendelijkheid voor mijn onnozele klanken geapplaudisseerd.

Boek I, r. 484-499. Vertaald uit het Latijn door Frans Blom.
Overgenomen uit: C. Huygens, Mijn leven, verteld aan mijn kinderen (…), Amsterdam 2003. Dl. I, p. 93.


Bij de doge van Venetië

Het tweede deel van Huygens’ educatiereis voert naar Zuid-Europa. Deze reis onderneemt hij in het voorjaar en de zomer van 1620. Deze keer reist hij in het gezelschap van de ervaren gezant François van Aerssen, buurman en huisvriend van de familie Huygens, die hem de kneepjes van het vak zal bijbrengen.

Van Aerssen heeft grote verwachtingen van zijn ambitieuze buurjongen en wil hem klaarstomen voor een hoge diplomatieke post. Hij benoemt Huygens tot secretaris, een belangrijke functie in een gezantschap. De secretaris onderhoudt schriftelijke en mondelinge contacten en is tolk en vraagbaak voor de soms niet al te bekwame lieden in het gevolg van de ambassadeur. Huygens krijgt deze functie mede op grond van zijn talenkennis: hij spreekt onder andere vloeiend Frans, Latijn en Italiaans.

Nederland heeft in zijn strijd tegen Spanje steun gezocht bij de machtige republiek Venetië en heeft in 1619 onderhandeld over een verdrag dat nu officieel bekrachtigd moet worden. Onderweg bezoekt de missie in Duitsland enkele protestantse leiders van de opstand tegen de Duitse keizer.

In felle kleuren schildert Huygens deze reis: de gevaren bij het oversteken van de Alpen, de pracht en de praal van Venetië, en niet in de laatste plaats zijn audiëntie bij de doge, het gekozen staatshoofd van die republiek (die Huygens ook nog een complimentje maakte voor zijn uitstekende beheersing van het Italiaans).

Ik bracht hem een groet in zijn eigen taal en vroeg daarbij naar de dag die hij ons toewees, naar de rang die hij onze gezant [nl. Van Aerssen] zou toekennen bij de ontvangst […]. Toen klaarde de blik op en Zijne Sereniteit sloot me in de armen, terwijl hij ons welwillend zijn volledige steun toezegde. ‘Het hoogste eerbetoon’, sprak hij, ‘dat wij hier naar plechtige gewoonte toekennen aan onderdanen die door koningen naar Venetië worden uitgezonden, dat hoogste eerbetoon belieft ons, weest hiervan verzekerd, uw gezant ten deel te doen vallen. Venetië zal zorgen dat de Faam gevoed zal zijn en aan de gehele wereld zal verkondigen hoe hoog in achting hier uw Republiek staat, hoe hoog wij het nieuwe verbond stellen, dat als buren de Adriatische Zee en de Nederlandse Rijn aaneensluit’.

Boek I, r. 684-695. Vertaald uit het Latijn door Frans Blom.
Overgenomen uit: C. Huygens, Mijn leven, verteld aan mijn kinderen (…), Amsterdam 2003. Dl. I, p. 103-105.


Waaghalzerij

Jeugdige onbezonnenheid van een 23-jarige? Op zijn reis naar Venetië haalt Huygens halsbrekende toeren uit. Tijdens de oversteek van de Alpen probeert hij een duizelingwekkende, besneeuwde bergpas af te dalen zoals hij het de gidsen heeft zien doen: naar beneden glijdend op zijn achterste. Op de terugreis beklimt hij de kathedraal van Straatsburg, met de befaamde spiraaltrappen (het ‘slakkenhuis’). Vanaf de hoogste trans, waar de trappen ophouden, klautert hij als een aap langs de torenspits omhoog – waaghalzerij die zijn nazaten maar niet moeten navolgen.

 

Kinderen van mijn bloed, houd dit soort fratsen ver van je. Want als ik jullie zeg hoe ik van die spits naar beneden ben geklommen, hoe ik duizelde van hoogtevrees en met de blik op de Straatsburger daken ver in de diepte, nog een keer zonder hekwerk en met handen en voeten de weg terug maakte tot ik zonder ongelukken weer bij de fameuze slakkenhuizen kwam, dan vertel ik een verhaal dat mij noch jullie plezier zal doen, over een daad waar geen van ons nog graag aan herinnerd wordt.

Boek I, r. 807-815. Vertaald uit het Latijn door Frans Blom.
Overgenomen uit: C. Huygens, Mijn leven, verteld aan mijn kinderen (…), Amsterdam 2003. Dl. I, p. 111.


Ridderslag

Nog drie keer bezoekt Huygens Engeland, waarvan twee keer als secretaris van een missie onder leiding van François van Aerssen. De laatste probeert bij het Engelse hof gedaan te krijgen dat koning James I Huygens tot ridder zal slaan. Die eer valt vaak te beurt aan ambassadeurs - maar zelden aan hun secretarissen. Maar de ridderslag is van belang voor Huygens’ carrière als diplomaat.

Van Aerssen weet het voor elkaar te krijgen; in oktober 1622 is het zo ver. Huygens verzwijgt in Mijn leven, verteld aan mijn kinderen hoeveel lobbywerk zijn mentor ervoor heeft moeten verrichten. Hij doet het voorkomen alsof James I hem deze gunst spontaan verleend heeft, tijdens een gesprek over de trage voortgang van de onderhandelingen. Bij de ridderslag was Sir Henry Rich aanwezig, de graaf van de county Holland aan de oostkust van Engeland.

Hoofdschuddend verfoeide hij [nl. James I] het kwalijke gedrag van zijn onderhandelaars en beloofde hij te zullen rechtzetten wat ons geërgerd mocht hebben. En terwijl hij dat zei, hief hij het zwaard dat de edele graaf van Holland op zijn wenken had aangereikt, en sloeg hij me volstrekt onverwachts tot ridder. Het zwaard zelf mocht ik daarbij uit uw hand, Sir Henry, als geschenk (en wat voor geschenk!) aannemen.

Boek II, r. 90-96. Vertaald uit het Latijn door Frans Blom.
Overgenomen uit: C. Huygens, Mijn leven, verteld aan mijn kinderen (…), Amsterdam 2003. Dl. I, p. 121.


Een tas met geld

December 1622: een zwarte maand in de tot dusverre zo voorspoedig verlopen diplomatieke loopbaan van Huygens. Hij heeft de financiële reserves van het gezantschap onder zijn hoede: een tas met 200 gouden munten. Zijn knecht heeft die tas, tegen Huygens’ bevelen in, aan zijn zadel gebonden en verliest hem. Voorbijgangers maken zich er onmiddellijk meester van; het geld is verdwenen. Huygens is er niet schuldig aan, maar heeft er wel de verantwoordelijkheid voor. Het incident bezorgt hem slapeloze nachten. In verschillende brieven naar huis klaagt hij zijn nood. Vader Huygens biedt aan, het geldbedrag uit eigen zak terug te betalen.

56 jaar na dato voelt Huygens nog de behoefte, zich in Mijn leven, verteld aan mijn kinderen te verdedigen tegenover mensen die hem zouden kunnen verdenken van verduistering.

Zou ik hier vertellen welk verdriet me toen, schuldig buiten mijn schuld, heeft verscheurd, hoeveel nachten ik woelend heb wakker gelegen, dan zou de herinnering me nog ziek maken en met een te wrede nagel wonden openrijten die schrijnender zijn dan alle die me ooit zijn toegebracht. Laat het blijven bij welk leed ik toen allemaal heb doorstaan. Vooral was het de vrees dat ik misschien de ondraaglijke verdenking van schandalig bedrog op me zou laden, alsof ik onder voorwendsel van een lichtzinnige knecht stiekem de hand had pogen te leggen op andermans geld. Nee, Gij Eeuwige, voor Wie het diepst verborgene zonneklaar is, Gij weet hoe rein die handen waren die ik toen vrij van elke zonde ten hemel heb geheven, en hoe rein ik ze nu opnieuw ten hemel hef.

Boek II, r. 129-142. Vertaald uit het Latijn door Frans Blom.
Overgenomen uit: C. Huygens, Mijn leven, verteld aan mijn kinderen (…), Amsterdam 2003. Dl. I, p. 125.


Meer weten?

C. Huygens, Mijn leven, verteld aan mijn kinderen, in twee boeken. Ingeleid, bezorgd en van commentaar voorzien door F.R.E. Blom. Dl. I: Inleiding, teksteditie en vertaling. Dl. II: Commentaar en annotatie. Amsterdam 2003. (Dissertatie).

C. Huygens, Journaal van de reis naar Venetië, vertaald [uit het Frans] en ingeleid door F.R.E. Blom ; m.m.w. J. Heijdra en T. Snijders-De Leeuw. Amsterdam 2003.

H.A. Hofman, Constantijn Huygens (1596-1687). Een christelijk-humanistisch bourgeois-gentilhomme in dienst van het Oranjehuis. Utrecht 1983.


© Frans Mensonides, Leiden, 2007.