Bussen langs rivieren (3): de Linge

over chaos, bloesempracht en het verhang


Een buurtbus vervoert nogal eens lege stoelen

Bussen langs de Hollandse IJssel (winter 1999)
Bussen langs de Rijn (lente en zomer 1999)

Het behoort tot de rijke familietraditie der Mensonides'en dat mijn moeder en ik elk jaar in het bloesemseizoen een rondrit per bus en trein maken door de Betuwe. Een rondje dat nog maar één keer eerder beschreven is in De digitale reiziger, en wel in het jaar 1997.

Het probleem met de Betuwe is namelijk, dat er maar een paar serieuze spoorlijnen doorheen lopen, en het buslijnennet zo langzamerhand lijkt op een sok die hoognodig gestopt moet worden (een rare vergelijking, maar hij flapte er nu eenmaal uit. Hij is origineler dan de gatenkaas die je verwacht had). Elk jaar leg je dus onvermijdelijk ongeveer hetzelfde traject af, en dientengevolge zou je ook elke keer met hetzelfde reisverslag en dezelfde foto's thuiskomen.

Vroeger was het allemaal beter. Lang voordat het begrip "Betuwelijn" werd uitgedacht, had je een echte Betuwelijn. Die volgde de lengteas van deze bloeiende landstreek. In het tijdperk van de stoomtrein kon je van Dordrecht naar Nijmegen reizen zonder over te stappen (al deed je er temee een halve dag over); via Gorinchem, en via indertijd indrukwekkende spoorwegknooppunten als Geldermalsen en Kesteren. Tegenwoordig is je treinreis op een onaangename manier verdeeld in vier brokken. Vanuit Dordrecht kom je niet verder dan Geldermalsen, waar je een overstap wacht op de stoptrein Utrecht - Tiel. In de laatste stad aangekomen heb je aansluiting op de diesel naar Arnhem. Die zul je in Elst moeten verlaten voor de laatste luttele kilometers naar de stad die ooit Noviomagus heette.

De bus in de Betuwe is slachtoffer van een langzame doch gestadige achteruitgang. Elk jaar dat we er terugkomen, zijn er weer een paar lijnen opgeheven, of omgezet in een belbus, wat ongeveer even erg is. Meestal weten we in de Betuwe niets beters te verzinnen dan een rondje lopen rond ... het Schoonrewoerdse Wiel (dat eigenlijk nog net in Zuid-Holland ligt), en / of door het Oranjegezinde stadje Buren (een wonder dat die twee plaatsen nog steeds bereikbaar zijn). Beklagen willen wij ons niet; het is pas echt erg als je in de Betuwe woont, en je elke dag geconfronteerd wordt met het soort OV waar wij slechts een keer per jaar mee te maken hebben.

Voor 2001 heb ik toch nog iets nieuws kunnen uitdenken. Wij gaan voor de ultieme uitdaging: een reis van Gorinchem naar Nijmegen, maar dan per bus. Na twee doordeweekse avonden te hebben doorgebracht achter de OV-Reisplanner, heb ik een route kunnen samenstellen met drie overstappen (evenveel als die gesplitste Betuwelijn) en zonder belbussen. Want die leggen zo'n druk op de toerist: als je een belbus belt, moet je hem ook némen, en kun je hem niet laten gaan omdat je plotseling zin hebt om je reisschema te veranderen. Bovendien is de reiziger verplicht zijn naam op te geven als hij een belbus ontbiedt, zodat ze hem altijd kunnen opsporen in geval van absentie. Geen belbussen dus. Verder staan we open voor alle ellende die het OV te bieden heeft.



Haars

Op vrijdag 11 mei 2001, midden in een vroege hittegolf waar we veel te lang op hebben moeten wachten, nemen we de trein naar ons startpunt Gorinchem, met het doel, daar over te stappen op bus 112 naar Asperen. We hebben onze reis ruim gecalculeerd. De bus naar Asperen vertrekt om 11.19, maar wij arriveren al om kwart voor elf met de trein uit Dordrecht.

Het busstation van Gorinchem biedt een bonte aanblik. Ik zie de Interliner naar Utrecht klaarstaan, een buurtbus van Hermes, een achtpersoons taxibusje van Taxi Haars en zowaar ook nog een normale streekbus van Connexxion. Op het bordje bij de halte lees ik, dat de ritten van lijn 112 uitgevoerd worden met een taxibusje, en bovendien niet verder gaan dan Leerdam NS. Dat is ruim voldoende voor ons, maar lijn 112 reed vroeger veel verder door; helemaal naar Lexmond, of Vianen, via Schoonrewoerd, Kortgerecht en Hei- en Boeicop, als ik me goed herinner.

We overbruggen het halfuur in de stationsrestauratie. "Zoab beschadigt autovoorruit", kopt één van de twee spitskrantjes, die ik op een tafeltje zie liggen. Wie is Zoab, en waarom vergrijpt hij zich aan de eigendommen van automobilisten? Zeker weer één of andere fundamentalist. Het barst toch van de vandalen in dit land.

Om kwart over elf lopen we naar buiten. Bij de halte van lijn 112 komt een achttax van Haars voorrijden. Er staan behalve ons nog 5 andere passagiers te wachten; het kan er allemaal net in. De chauffeur, een wat slome pycnicus met roodaangelopen kaaskop, stempelt de strippenkaarten, en stapt weer uit om een banaantje te pellen, dat hij met woeste kauwbewegingen gaat staan vermalen. "Een b'noantsjie", fluistert mijn moeder, die het taaleigen van de Batavieren na al die jaarlijkse bezoeken zo langzamerhand al aardig doorkrijgt. Het is al 2300 jaar geleden dat de Batavieren onder aanvoering van hun onverschrokken aanvoerder, de troonpretendent Baeto, in uitgeholde boomstammen de Rijn kwamen afzakken, en nog steeds spreken de inwoners van deze landstreek met een licht buitenlands accent.

Onze medepassagiers zijn een moeder en twee zoontjes (het is deze week vakantie in Baeto-land), en twee jongedames, die bij mekaar schijnen te horen, al zitten ze niet naast elkaar. Een van de twee zet een walkman op, draait de volumeknop op hard, en valt onmiddellijk in slaap.

Het vertrekuur is aangebroken, en de taxi zou kunnen wegrijden, ware het niet, dat er twee controleurs van Connexxion naderen. Twee man sterk, om zeven koartsjies te controleren. Ik weet niet wat ik zie; in en om Leiden heb ik in 1999 voor het laatst een controleurspet gezien. Een heel gewroet in die krappe taxi; iedereen moet zijn net opgeborgen portemonnee weer te voorschijn trekken. Na de kaartjes gecontroleerd te hebben, onderwerpen de controleurs het stempelijzer van de buschauffeur aan een meticuleuze beschouwing. De laatste luistert geduldig naar een uiteenzetting, waarbij heftig gegesticuleerd wordt, en waarbij de twee controlefunctionarissen om beurten met een ballpoint de verschillende onderdelen aanwijzen, waaruit het busstempel is samengesteld.

De ene controleur ziet er betrekkelijk normaal uit; de tweede heeft zich echter bovenop de schedel kaal laten scheren, draagt in lagere regionen een vaag, nog niet tot volle wasdom gekomen sikje, en heeft in elk oor twee van die verwijfde zilveren oorbelletjes, waaraan je anno 2001 de ware man herkent. Neusringen heb ik nog niet gezien, maar die komen ook nog wel in zwang, als de algehele vertwijfeling nog een paar jaar voortschrijdt.

Ik versta het gesprek niet; het vindt buiten de bus plaats. Ontvangt de chauffeur een reprimande voor een begane pekelzonde, of is dit onderhoud louter preventief? Het duurt en het duurt. Uiteindelijk krijgt de chauffeur een genadeknikje: hij mag achter het stuur plaatsnemen en vertrekken. Het stempel krijgt hij terug; ik vreesde even, dat het in beslag genomen zou worden. Met zeven minuten vertraging spuiten we Gorinchem uit. De vrouw met de walkman valt weer in slaap.

De rit voert langs de rivier de Linge, een lange, smalle lintwurm die zich over een afstand van 103 kilometer door de Betuwe sLINGErt. Ze ontspringt bij Doornenburg uit de Rijn, en weet op haar lange loop alle machtige buurrivieren telkens nčt te ontwijken, zoals er ook in de mensenmaatschappij dwergen zijn die zich onopvallend laverend staande houden te midden van de reuzen. Ooit moet de Linge bij Gorinchem in de Waal gelopen zijn, maar tegenwoordig mag ze haar toch al zo lange loop nog over 5 kilometer voortzetten in het Kanaal van Steenenhoek, dat bij Hardinxveld-Giessendam uitmondt in de Beneden Merwede. Mijn moeder heeft de Linge nog moeten leren met Aardrijkskunde, maar ik heb pas op volwassen leeftijd voor het eerst van die rivier gehoord.

Ik kijk naar de bekleding van de bank voor me, die gedeeltelijk aan vellen is gesneden, en in fraaie guirlandes ter neer hangt. Op het onbeschadigde gedeelte valt te lezen: "kut", "fuck you" en "wat is dit voor een kankerbus?" Dat laatste vraag ik me ook af. Haars heeft zijn nieuwe taxi's gereserveerd voor de eigen clientèle en scheept die van Connexxion af met hun ouwe troep. Comfort is ver te zoeken: de vering van de achttax is voltooid verleden tijd, we zitten nog achterin ook, en mijn moeder moet zich met beide handen aan de leuningen vasthouden om niet dwars door de bus gesmeten te worden. De smalle dijken langs de Linge zijn in 1850 voor het laatst geasfalteerd en zitten vol kuilen. Verder verloopt de rit in een behoorlijk pittig tempo, om de verloren tijd in te halen. Zo geniet je als toerist niet echt van je tochtje, terwijl de omgeving zo mooi is.

Via Spijk (niet te verwarren met de gelijknamige plaats bij Lobith), Kedichem en Heukelum rijden we stroomopwaarts. Niet zonder opluchting zien we de kathedraal van Asperen in zicht komen. De taxi heeft geen stopknop; een brul in de richting van de chauffeur volstaat.

Enigszins gebutst staan we buiten. Dit was de kelder van het OV; dat ze het hun klanten durven voorzetten! Een paar jaar geleden heb ik dit traject ook eens gedaan. Toen reed er nog een fatsoenlijke streekbus, en kon je vanuit Asperen ook na acht uur in de morgen nog rechtstreeks in Utrecht komen. Nu is de passagier afhankelijk van het pieremachochel van taxi Haars, waarmee hij niet verder komt dan Leerdam NS. Over nog een paar jaar is de laatste klant weggeziekt en rijdt er helemaal niets meer. Gelukkig ligt dit stadje op niet meer dan tien minuten fietsen van station Leerdam.

Asperen

Fort

Het is iets voor een cryptogram: gecremeerde Betuwse vruchten; zeven letters. Asperen telt hooguit 2.000 inwoners, maar is een heuse stad, met een vestingwal. Langs de wal zijn ze een film aan het opnemen, compleet met een regisseur die telkens "kut" roept, en met van die pluiswollen microfoons die met behulp van lange hengels juist buiten beeld worden gehouden. Vermoedelijk "The Digital Passenger - The Movie", en net toevallig dit verhaal, dat zich in Asperen afspeelt. We lopen snel door, om niet geconfronteerd te worden met de persoon die míjn rol speelt; vast zo'n artistiekerige aansteller met oorbelletjes. En mijn tegenspeelster, Minnie (Minima), die er vandaag niet bij is, lijkt misschien helemaal niet op hoe ik me haar voorstel.

Binnen de vesten van dit smalle stadje ligt een enorme kerk uit 1512, die de beeldenstorm van 54 jaar daarna overleefde. Enkele kloosters waren minder fortuinlijk, en werden drastisch verbouwd. Sedertdien is Asperen protestants en gereformeerd.

Binnen de vestingwal ligt ook een straatje waar voornamelijk boerderijen staan. Er heerst een gezellige drukte in Asperen, maar het zijn vooral toeristen die dit veroorzaken; zomers geklede wandelaars en fietsers, die op landkaarten en routebeschrijvingen kijken. De Aspergers zelf wagen zich met deze invasie niet op straat, als vreesden zij een nieuwe beeldenstorm, behalve dan een vrouw met een zwarte jas op een oude opoe-fiets, die iedereen groet, vreemdeling of niet, en afstapt bij de lunchroom / banketbakkerij.

Even buiten de bebouwde kom doemen de ooit zo grimmige contouren op van het Fort Asperen. Sedert 1845 maakt dit deel uit van de waterlinie, op de grens van Holland en Gelre. Wij zitten hier aan de Gelderse kant; Asperen valt onder de Gelderse gemeente Lingewaal, en we mogen nu met recht zeggen dat we rondlopen in de Betuwe. Het fort heeft zijn afschrikwekkende werking reeds lang verloren, en ziet er, te midden van al die bloesemkracht, in de eerste plaats liefelijk uit. Het wordt in de zomer gebruikt als tentoonstellingsruimte. Ik heb er een jaar of tien geleden eens een expositie bezocht over vleermuizen. Zeer toepasselijk, want deze weinig aaibare zoogdieren bevolken het verdedigingswerk gedurende de wintermaanden.

Momenteel bevindt het fort zich in de lege tussenfase: de vleermuizen zijn al weg, en de tentoonstelling is nog niet ingericht. We lopen het lege, holle gebouw binnen. Meteen stort een klamme kou zich op ons. Een relatieve kou: dank zij die meters dikke muren heerst hier twaalf maanden per jaar een vrijwel constante temperatuur. Niemand hoeft de vleermuizenkolonie eruit te jagen of hen de huur op te zeggen; ze vertrekken vermoedelijk vanzelf, zodra ze detecteren, dat de temperatuur buiten hoger is dan binnen.

Bij het fort is een theehuis, maar wij lopen door, op weg naar de volgende etappe. We moeten uiterlijk om 13.12 in Acquoy zijn, waar de buurtbus naar Geldermalsen vertrekt. Van mijn vorige bezoek weet ik, dat er achter het fort een bebloesemde landweg begint naar Acquoy. Met die naam kan de beste cryptogrammendichter niets beginnen. Je moet het uitspreken als "Akkooi", en niet als "Akwoi". De snob die "Akkwah" zegt, wordt door de in beginsel vriendelijke dorpsbewoners ondergedompeld in de ton met pek-en-veren, en vervolgens in de Linge gejonast. Het achtervoegsel "-oy", "-ooy", "-oyen", "-au" of "-auwen" dat je in het rivierengebied vaak ziet, duidt op de aanwezigheid van een oeverbos langs een rivier.

Ik weet het paadje te vinden, hoewel het ogenschijnlijk de verkeerde kant op loopt. Met een grote boog keert het echter terug in de richting van Acquoy. De bloesems staan er hier al wat verwelkt en verlept bij; we hadden geen week later moeten komen. In de verte zien we de buurtbus rijden, boven de bebloemde vruchtenstruikjes uit. Het loopt tegen enen; hij is op weg naar Leerdam. We bereiken de bebouwde kom van Acquoy, dat een nog kleiner plaatsje is dan Asperen, en zien voor ons een opmerkelijke kerktoren, bijna breder dan hij hoog is, en zo scheef als die van Pisa.

Waar is hier de bushalte? Ik kan het me niet meer herinneren, na 10 jaar. Terwijl mijn moeder met een andere toerist de eigenaardigheden van de kerktoren bespreekt, werp ik radeloze blikken om me heen. Als we de bus missen, zijn we gesjochten: pas over anderhalf uur komt de volgende, en je kunt toch niet al die tijd rondjes blijven lopen rond die rare ... We lopen over de Lingedijk, maar ook hier geen buurtbus. Mijn moeder probeert mijn tempo bij te houden, maar raakt achterop. Uiteindelijk vinden we in een zijstraatje het haltebord; één halte, die voor beide richtingen geldt. Maar moet de bus nu nog komen, of is hij al dóór? Ik kan me niet voorstellen dat hij in dat korte tijdje helemaal heen en weer is gereden naar Leerdam. Als hij toch dóór is, dan gaan we wel anderhalf uur zitten bij het cafeetje dat we net op de Lingedijk gezien hebben.

Maar: er klinkt geruststellend geronk en daar verschijnt de Hermes-buurtbus om de hoek. Het is een nieuwe, de deuren gaan vanzelf open en dicht, terwijl ik daarnet in Asperen bij taxi Haars zelf het portier achter me moest dichtgooien, hetgeen ik volgaarne gedaan heb.



Verhang

We zijn weer op weg. Achteraf lees in de onvolprezen ANWB-Toeristenatlas dat er in Acquoy ook nog een waterrad te bewonderen valt, dat we dus in de haast gemist hebben. Maar dat zal wel niet al te spectaculair draaien; de Linge kent over zijn gehele loop van 103 kilometer een verval van hooguit 20 meter. Het verval, gedeeld door het aantal kilometers, heet het "verhang", heb ik ooit geleerd; waarom onthoudt een mens van school alleen de verkeerde dingen, waar hij niets aan heeft?

Een buurtbus, zoals ongetwijfeld bekend, wordt gereden door vrijwilligers, rijdt altijd - ook als hij niet van te voren gebeld is - , gaat rond 18.00 uur naar de garage, respecteert meestal de zondagsrust, en kent een eenheidstarief van f 2,75 per rit, ongeacht hoe ver. Zoals gebruikelijk wordt onze aanwezigheid door de chauffeur meteen met twee streepjes vermeld op de rittenstaat; bij de buurtbus zijn ze altijd dolblij als er eens een passagier bij de halte staat.

De route van de buslijn wil ik voluit uitschrijven, omdat er van die prachtige (on)welluidende plaatsnamen tussen zitten: Leerdam - Acquoy - Rhenoy - Gellicum - Rumpt - Beesd - Enspijk - Deil - Geldermalsen. De dorpen liggen als een lang lint aan weerszijden van de Linge, die we diverse malen oversteken; soms niet meer dan een halve kilometer van elkaar. De kerkttorens zijn hier allemaal kort; soms dik, zoals die van Asperen, soms heel frêle, met een puntdakje, als die van Enspijk. Alle torens worden ontsierd door een sprieterige zendmast. In Rhenoy heet de enige halte "busstation". Het moet een grapje zijn; zelfspot siert de mens.

Qua comfort verschilt de rit niet veel van die met taxi Haars. Het ligt niet zozeer aan de chauffeur, als wel aan die bochtige wegen, en die verkeersdrempels in al die dorpen. In Beesd tellen we er een stuk of twaalf. Dit dorp heeft zelfs een station, maar dat ligt even buiten de bebouwde kom. De buurtbus brengt je dichter bij huis en zet je desgevraagd af voor je voordeur. We zitten weer achterin. Geen idee waarom; druk is het niet in de bus; van begin- tot eindpunt tellen we niet meer dan vier medepassagiers. "Is mijn OV hier geldig?", vraagt een studentenmeisje dat instapt in Rumpt. Hij is.

We passeren de jamfabriek van Geldermalsen, waar altijd een zware, weeë vruchtengeur hangt. De buurtbus heeft een stopknop. Ik druk erop, en de chauffeur vraagt vervolgens overbodig of we eruit willen. Dat willen we maar al te graag, al was het alleen maar omdat de gietijzeren loopbrug over het spoorwegemplacement van Geldermalsen in zicht is gekomen.

Bonk-kwak-rammel-kraak. De chauffeur pikt, net in de laatste bocht voor het busstation, nog even in volle vaart een stoeprand mee, als het geen wegversperring of tankgracht was. Wij kijken het voertuig na. Het is nog heel. Die buurtbusjes zullen wel hard slijten, en hun vaste klanten niet minder.





Pauw

In Geldermalsen stoppen twee buurtbuslijnen en zowaar nog een echte streekbuslijn, de 47 van Gorinchem langs de Waal naar Tiel. Uurdienst; maandag tot en met zaterdag; overdag. Het valt me 100% mee, dat deze lijn nog niet verbelbusd is; mogelijk zijn ze hem vergeten op het provinciehuis in Arnhem.

De bus naar Tiel vertrekt pas over drie kwartier. Wij lopen noordwaarts langs het spoor en passeren een vervallen oud stationsgebouw, op het erf waarvan een pauw loopt te kraaien (a peacock in the land of penguins, nietwaar; insidersgrapje voor de trouwe DDR-fan) en nemen de groene gietijzeren brug over de Linge, die je normaal van een heel andere kant ziet; vanuit de trein. Het pad naast het spoor is nog geen meter breed, en wordt broederlijk gedeeld door voetgangers en fietsers.

Aan de overkant ligt Tricht, een Betuws dorpje waar de stilte 18 keer per uur verstoord wordt door een passerende trein. Bij de kerk staat een modern beeld van Sint Pieter, die de sleutel bewaart, en streng kijkt: hij steekt hem niet voor Jan en Alleman in het slot.

We zijn op tijd terug bij het busstation. Er komt een standaardbus voorrijden, zo'n grote, voor veertig personen, ook al zijn er vandaag slechts vier mensen die naar Tiel willen. Het interieur van de wel erg gedateerde bus is uitgevoerd in stemmig begrafenispaars.

Geldermalsen is een uitgestrekte plaats. Het centrum ligt zeker twee kilometer van het station. Daarna dolen we voor mijn gevoel nog tientallen minuten lang door een vrijwel eindeloze wijk met saaie laagbouw, en over een bedrijventerrein. Het is warm, al staat het dak van de bus open; een slaapverwekkend ritje. Bij het bedrijventerrein stapt een man in, die vandaag een vroegertje genomen heeft, vanwege het mooie weer.

Via Wadenoyen rijden we naar Tiel. Deze stad ligt zowel aan de Linge als aan de Waal, hoewel beide rivieren elkaar niet raken. De Linge buigt hier naar het noorden af (eigenlijk naar het zuiden, want bij rivieren reken je altijd met de stroom mee), en we raken hem nu definitief kwijt op onze weg naar Nijmegen. Ten noorden van Tiel wordt hij onderbroken door het Amsterdam-Rijnkanaal, om aan de overkant doodleuk verder te stromen. De bovenloop van de Linge (als je van bovenloop kan spreken bij een rivier zonder merkbaar verhang) vertoont zo weinig bochten dat je hem gaat verdenken van kanalisatie. Maar dat klopt niet; volgens de Winkler Prins is alleen het laatste stuk, voorbij Gorinchem, gekanaliseerd. De encyclopedie weet ook nog te vermelden, dat grote delen van de Betuwe en de Zuid-Hollandse Waarden op het riviertje afwateren, dat desondanks toch een erg nietig stroompje blijft; niet eens overal bevaarbaar: Holland op zijn smalst.



Chaos of Choaz?

In Tiel willen wij een rustig kopje koffie drinken in "Het Station", maar deze gelenheid is vervangen door zo'n Wizzl. (Tiel heeft de laatste jaren meer verloren dan de stationsrestauratie alleen. Het medium Jomanda, die in de jaren negentig haar massa-consulten opvoerde in een zaaltje tegenover dit station, is vertrokken om elders stil te gaan leven van de verdiende centen).

We reizen meteen door naar Nijmegen, en wel met Interliner 411, die we al in zijn volle lengte hebben zien klaarstaan op het stationsplein. De 411 legt de afstand van ca. 40 kilometer af in 50 minuten, en rijdt alleen van maandag tot vrijdag; in de spits elk halfuur, en daarbuiten in uurdienst. Ook met de reguliere streekbus kun je in Nijmegen komen, binnen ongeveer dezelfde tijd, maar dan moet je overstappen in Druten.

Deze lijn levert een gevarieerde rit langs sluizen, over bruggen en met uitzicht op een groen landschap met rijen populieren in de verte. De Interliner stopt onderweg slechts in Beneden-Leeuwen en Druten, en dus niet in het plaatsje Puiflijk, dat we hier en daar op ANWB-borden zien staan. Ik noem het, omdat ook hier een uitspraakprobleem bestaat. Je zegt namelijk in de Batavierentaal niet "Puiflijk", maar "Puuffeluk"; het is een weet.

"Wat een mooie rit was dit!", zegt mijn moeder, als we het stationsplein van Nijmegen opdraaien. Ook roemt zij het comfort van de Interliner. We hebben vandaag een opklimmende reeks gemaakt: van de vierkante wielen van Taaksie Hoars, via de hotsebotsende buurtbus en die oude standaardbus naar de Interliner. Voor dat comfort betaal je iets extra's; de Interliner werkt met het kilometertarief van de spoorwegen, in plaats van met sterren en strippen. Maar alle NS-kortingsregelingen zijn geldig, en voor ons, houders van resp. een 65-pluskaart en een kortings- MJK-kaart, is de Interliner juist goedkoper. Desondanks bestaat er onder het reizende publiek weinig interesse voor het Interlinerconcept: het kent enkele succesnummers, zoals de lijn over de Afsluitdijk, maar over het algemeen is het niet geworden wat men ervan verwacht had.

Ik heb tijdens de rit van Tiel naar Nijmegen niet erg zitten opletten, afgeleid als ik was door een geleerd tweegesprek met een medepassagier, over quasi-wetenschappelijke onderwerpen als het perpetuum mobile en de chaostheorie (alsof je over chaos een theorie kunt hebben). Meestal weet ik over dergelijke onderwerpen te zwijgen, en behandel ze alleen schriftelijk, zodat mijn woordenstroom niet onderbroken kan worden door hinderlijke tegenwerpingen van derden. Hoe het gebeurde, dat ik over zulke zwaarwegende nonsens kwam te discussieren in een Interliner, vertel ik misschien in de volgende aflevering van REFLEXXIONZZ!, want die moet ook eens per veertien dagen vol, en meestal komt het er op neer, dat ik donderdagmorgen vloekend en tierend door het huis loop, zeggende: "ik heb g.v.d. nog niets voor REFLEXXIONZZ!"

Ook in Nijmegen is "Het Station" opgeheven. Ik heb er in december nog kroket met brood zitten eten, maar dat was in de vorige eeuw, en het telt niet meer mee. We gaan zitten tegenover het station, in een wat ouderwetserig ingericht café dat heel origineel Stationszicht heet.

Op de terugweg naar Leiden stappen we nog even uit de trein in Elst (waarvan we spijt krijgen, want na ons rondje door dat dorp blijkt het spoorverkeer plotseling weer ontregeld geraakt te zijn, en zitten we bijna een halfuur te wachten op de trein naar Utrecht).

Elst is bij de Slag om Arnhem bijna compleet verwoest. Na afloop hebben ze alleen de 15e eeuwse kerk nog opgelapt; het gebouw staat er florissant bij, maar lijkt te jong voor zijn jaren. De rest van het dorp is nieuw. Het enige opmerkelijke in het centrum van Elst is een soort Hall of fame voor alle naoorlogse prinsen Carnaval, die hier blijkbaar een groot aanzien genieten, en elk een voetafdruk in nat beton hebben mogen achterlaten. De eregalerij heet: Het Prinsenstraotje, in plaats van Het Prinsenstroatje, zoals je zou verwachten; de Alpha en Omega verwisseld. In een gerenommeerd taalkundig tijdschrift (het zal wel Onze Taal geweest zijn, want die bloeien altijd op bij dit soort onbenulligheden) las ik laatst een hele beschouwing over de juiste schrijfwijze van de Bataafse oa (of ao), terwijl dit niet eens een officiële klank is in onze taal.

Op de terugweg naar het station zien we opnieuw een Interliner rijden. Het is de 412, die sommige wijken van Arnhem verbindt met andere van Nijmegen, en twee haltes heeft in Velp. De tarieven op deze lijn zijn onlangs bijna verdubbeld, omdat men de tariefkilometers, tot dan toe berekend langs de spoorbaan, nu ineens is gaan baseren op de afstand over de weg. En daar deze Interliner een volstrekt onwaarschijnlijke kronkelroute volgt, pakte dat zeer nadelig uit voor de reiziger. Kijk, met zulke flauwe trucs maakt men zijn product natuurlijk niet populair. Ook deze inter-lijn zal nu wel snel opgeheven worden.

Uiteindelijk vertrekt er toch nog een trein uit Elst, hoewel zowel de CTA als de omroeper zijn verschijnen niet hebben opgemerkt.

Ergens tussen Elst en Arnhem moeten we haar voor het laatst gekruist hebben: de smalle Linge, een wat ondergeschoven rivier, (niet eens herkend door mijn spellingcorrector), die ik met dit artikel op het wereldpodium heb trachten te plaatsen.



Frans Mensonides
25 mei 2001




De Betuwe op zijn mooist: bloesems tussen Asperen en Acquoy