Oost-Berlijn, Unter den Linden:
Er wandelen mensen langs vlaggen en vaandels.
Waar Lenin en Marx nog steeds op hun voetstuk staan.
En iedereen werkt, hamers en sikkels,
Terwijl in paradepas de wacht wordt gewisseld.
Veertig jaar socialisme er is in die tijd veel bereikt...
Maar wat is nou die heilstaat, als er muren omheen staan?
Als je bang en voorzichtig met je mening moet omgaan?
Ach, wat is nou die heilstaat, zeg mij wat is 'ie waard,
Wanneer iemand die afwijkt voor gek wordt verklaard?
En alleen de vogels vliegen van Oost- naar West-Berlijn.
Worden niet teruggefloten, ook niet neergeschoten.
Over de muur, over het IJzeren Gordijn,
Omdat ze soms in het westen, soms ook in het oosten willen zijn.
Omdat ze soms in het westen, soms ook in het oosten willen zijn.
West-Berlijn, de Kurfürstendamm:
Er wandelen mensen langs porno en peepshow.
Waar Mercedes en Cola nog steeds op een voetstuk staan.
En de neonreclames, die glitterend lokken:
Kom dansen! Kom eten! Kom zuipen! Kom gokken!
Dat is nou veertig jaar vrijheid, er is in die tijd veel bereikt...
Maar wat is nou die vrijheid, zonder huis, zonder baan?
Zoveel Turken in Kreuzberg die amper kunnen bestaan.
Goed, je mag demonstreren, maar met je rug tegen de muur
En alleen als je geld hebt, dan is de vrijheid niet duur.
En de vogels vliegen van West- naar Oost-Berlijn.
Worden niet teruggefloten, ook niet neergeschoten.
Over de muur, over het IJzeren Gordijn,
Omdat ze soms in het oosten, soms ook in het westen willen zijn.
Omdat er brood ligt soms bij de Gedächtniskirche, soms op het Alexanderplein...
In het tweede deel van deze Berlijn-trilogie gaan we, zoals vorige keer al aangekondigd, op zoek naar sporen uit het tijdperk van de Muur en de Tweede Wereldoorlog. Het komt steeds zo uit, dat we daar met de U-Bahn naar toegaan. Daarom veel U-Bahn-ervaringen in dit artikel; in het derde en laatste deel van de reeks vertel ik iets meer over de S-Bahn en de tram.
Je kunt zo'n artikel moeilijk anders beginnen dan met het citaat waarmee ik het begon. Het nummer "Over de muur" van Klein Orkest verscheen in 1986 op CD, niet lang voor de Wende (maar dat wisten we toen nog niet). In de vorige aflevering schreef ik al, dat ik in die tijd helemaal niets had met onze Oosterburen, en zeker niet met onze Ooster-Oosterburen, zoals je de Ossies toen kon noemen. Dat het geciteerde liedje me zo scherp is bijgebleven, komt vooral door het opmerkelijke spraakgebrek van de leadzanger ("B'lainggg, achter het aizereng g'daaainngggg"), en niet zozeer door de inhoud, die ik toen wat pathetisch en overtrokken vond. Ik vind het nog steeds geen geweldige tekst, als ik eerlijk moet zijn; geen aizersterke tekst, aigenlijk. Dat het kapitalisme even rot was als het communisme, was ook in 1986 al aardig achterhaald. En, het kan komen doordat ik de Ku'damm alleen maar bij regen en avond gezien heb, maar ik vond het een onopvallende, grijze straat, en heb er beslist geen aanvechting voelen opkomen tot zuipen, gokken en andere liederlijkheden.
Maar laat ik niet teveel spijkers op laag water zoeken; tenslotte moeten schrijvers van
songteksten in 200 woorden zeggen waarvoor ik er doorgaans 5.000 nodig heb; er is dan
weinig ruimte om de zaken van zeven verschillende kanten te bekijken.
Ik sta op en loer uit het raam, maar zie niets. Mijn kamer kijkt uit op een binnenplaats en ligt aan een smal kronkelig gangetje. Wims kamer ligt een paar kronkels verderop. Op de toegangsdeur tot de gang staat EG, waarvan ik pas na drie dagen snap dat het geen Europese Gemeenschap betekent, maar Erdgeschoss (begane grond). Pal ertegenover is de praktijk van een vrouwenarts, wier patiënten met begrijpelijke angst bevangen worden als ze Wim en / of mij in de vestibule zien.
De volgende morgen blijkt Wim niets gehoord te hebben van het bouwlawaai; ik schrijf het voorlopig op rekening van verbeelding. Wellicht heb ik de Berlijn-kolder, zoals je ook de Jeruzalem-kolder hebt. Bezoekers aan de heilige stad worden soms zo overdonderd door hun waarnemingen en gevoelens, dat ze finaal uit hun zolderraam gaan, zich verbeelden een profeet te zijn, en verwezen worden naar de psychiater die aan dit soort gevallen vrijwel een dagtaak heeft; ik las het laatst in een tijdschrift.
Na het ontbijt gaan we op pad, en dalen bij Adenauerplatz af in de metrogangen. Buiten is het nog steeds somber weer, en niet warm, maar in de U-bahn hangt de muffe hitte van een hele voorbije zomer.
Opnieuw stijgen wij in in de trein naar Rudow. De spits is voorbij; wij kunnen zitten, en nemen plaats op banken die met de rug naar het raam zitten. De meeste banken zijn zo opgesteld, in U- en S-Bahn. Je kunt daardoor schaamteloos je opposanten observeren. Tegenover ons zitten er twee te tortelen, met weinig enthousiasme, zo het schijnt. Het meisje stapt op een gegeven moment uit; de jongen keurt haar geen blik meer waardig, en rukt een walkman uit zijn zak die hij meteen opzet. Een man met een fiets stapt in; in Berlijn mogen de fietsen ook overdag mee in de U-bahn, al wordt van dat recht niet vaak gebruik gemaakt.
Na een schier eindeloze rit stappen we uit bij de halte Karl Marx Strasse. Onze eerste verkenningstocht vandaag berust op een misverstand. Een andere Berlijnkenner onder mijn vrienden had me een bezoek aangeraden aan de Karl Marx Allee, voorbij de Alexanderplatz, waar je de overdonderende grootheid en grauwheid van het communisme nog zo goed kunt zien. Ik heb natuurlijk weer eens niet goed geluisterd, en heb onthouden: Karl Marx Strasse. Die heb ik vanmorgen opgezocht op de kaart (waarbij ik voor het gemak maar even het feit negeerde, dat hij niet echt bij Alexanderplatz in de buurt lag).
Neukoelln
Het bezoek aan de Karl Marx Strasse, wat een winkelstraat blijkt te zijn, is beslist niet vergeefs. Deze wijk is gespaard gebleven in de oorlog, toen Berlijn door de bewoners, met hun bewonderenswaardige galgenhumor, "Gross Kaputt" werd genoemd. De buurt heeft nog die typische vooroorlogse Berlijnse architectuur. Ik kan niet eenvoudig omschrijven hoe het eruit ziet, maar het is een enigszins massieve en statige bouw; echter met zwierig krullende daklijsten en gedeeltelijk naar voren uitstekende gevels. Het maakt op mij ongeveer dezelfde indruk als de grimmige schoonheid van de Amsterdamse school, waarover ik vlak voor ons vertrek naar Berlijn nog schreef.
In de Marxstrasse zien we op regelmatige afstanden poortjes. Als je eronderdoor loopt, kom je terecht op een binnenplaats waarop woonkazernes uitkijken; massieve betonnen muren, met kleine gevangenisraampjes. Typisch Oostblok, vinden we. De hele buurt heeft iets armoedigs. Er lopen schurftige, magere types rond, met leren jekkertjes. Zij worden voortgetrokken door vieze, enge honden, niet zelden voorzien van een muilkorf.
Berlijn lijkt soms 20 jaar achter te lopen; de punk (Pank, auf Deutsch) is hier nog lang niet dood. Bij Wims vorige bezoek wemelde het in Berlijn van de overjarige hippies, die nu misschien de wijk hebben genomen naar Nepal.
Typisch Oost-Berlijns, al met al, maar die avond, als ik op een oude kaart kijk die Wim heeft meegenomen, bemerk ik mijn vergissing. De wijk Neukölln, waar wij geweest zijn, lag nog net in West-Berlijn. Waaruit blijkt, dat het verschil tussen oost en west toch niet zo gek groot was; in zoverre heeft de dichter van "Over de muur" toch wel een beetje gelijk.
Bij het Rathaus Neukölln stappen we weer op U-Bahn 7, en bij Yorckstrasse stappen we, evenals gisteren, over op de S-Bahn. Bij station Potsdamerplatz kruist de S-Bahn U-Bahnlijn 2. Maar die nemen we straks pas. Eerst gaan we de Potsdamerplatz nog eens bekijken, of hij nog net zo somber oogt als gisteren. We klimmen.
Ons oordeel over de Potsdamerplatz is iets gunstiger dan gisteren; het is nix, maar het zou nog iets kunnen worden. Het plein, ooit het hart van het Berlijnse mondaine leven, lijkt leefbaar, zolang je met je rug naar de zandvlakte en de lelijke DDR-kantoren staat. Wat je dan ziet, heeft vaag iets weg van het Wilhelminaplein in Rotterdam; hoge, glazen kantoorgebouwen rond een binnenplaats. Doch een minimum aan gezelligheid ontbreekt hier; je komt hier om te werken, zoveel is duidelijk.
De zandvlakte behoorde ooit tot het niemandsland aan de oostzijde van de muur. In West-Berlijn kon je tot aan de voet van de muur lopen, en deze bekladden met graffiti, of de wachtposten uitschelden voor Arschloch. In het oosten werd achter de muur een strook van ca. 500 meter vrijgemaakt; huizen werden ontruimd en meestal gesloopt. Die niemandszones's lagen vol prikkeldraad, kraaienpoten en landmijnen, stel ik me voor. Om de 500 meter stond langs de muur een wachttoren vol bewakers.
De muur is weg, maar het niemandsland is gebleven. Je zou er een paar mooie wandelparken kunnen aanleggen, in een stad die tot dusverre geen overdreven groene indruk op me gemaakt heeft. Maar nee, kantoren leveren natuurlijk veel geld op per Quadratmeter. Het is duidelijk: deze stad zal geld moeten genereren, onder meer om 40 jaar deling weg te wissen; het leefklimaat is hier nog duidelijk vers-twee.
We willen verder reizen met U2, en volgen de pijlen, de catacomben in, en weer naar boven. Vijf minuten later staan we weer bij de nieuwe kantoorflats, op 100 meter van waar we net stonden. Een nieuwe poging. Tijdens deze afdaling lopen we langs een koffietentje, vier meter benenden maaiveld, zonder klanten. Achter het buffet staat een vrouw van ca. 55 jaar, met een vormeloos, roodharig kapsel dat elke barbier nachtmerries moet bezorgen, haar vergeefs bestaan te vervloeken. Wie heeft haar toch gezegd: "húúr het nou, dat cafeetje onder de Potsdamerplatz! Tienduizenden passagiers per dag; dat is een goudmijn!". Als wij binnentreden, en een koffie met Apfeltasche bestellen, breekt er iets van een glimlach door op haar gelaat. Zij int een biljet van twintig Mark, en geeft wisselgeld terug. Wie weet hoeveel uur zij op deze schamele verdienste heeft staan wachten. Potsdamerplatz, wat hebben ze met je gedaan? Ongelooflijk, dat dit vroeger een bruisend (Leidse)plein is geweest.
Een paar dagen laten passeren wij dit punt opnieuw. Ook dan staat de vrouw troosteloos
achter het buffet, en heeft haar nering geen klandizie.
Bij de Eberswalder Strasse komt de U-Bahn boven de grond. Daarna rijden we boven weer zo'n winkelstraat met vroeg 20ste eeuwse gebouwen. Tussen Venetastrasse en Pankow berijden we het allernieuwste stukje U-Bahnnet; het is in september 2000 geopend, om deze lijn aansluiting te laten geven op de S-Bahn. Op Pankow, een ouderwets stationnetje, stoppen drie S-lijnen.
Pankow is Oost-Berlijns, écht Oost-Berlijns. De flatblokken uit de DDR-tijd, de "oostblokken" zoals ik ze voor mezelf maar noem, worden hier één voor één met gemeentesubsidie opgeknapt. Bouwvakkers schreeuwen en zingen vanaf hun steigers.
We zijn nog net op tijd om hier een authentiek stuk DDR te zien. Het begint te regenen, wat
feitelijk wel sfeerverhogend werkt, of moet ik zeggen: sfeerbevestigend? In een smal straatje
wordt een foutgeparkeerde auto weggetakeld. We zullen het vaker zien, in de loop van vijf
dagen. Overal staan borden met dreigementen van wegslepen, en in Berlijn worden ze
werkelijk tot uitvoering gebracht.
In de tijd van de Muur was Bahnhof Friedrichstrasse één van de twee punten waar je de grens van Oost- en West Berlijn kon passeren (het andere was Checkpoint Charley, waarover straks meer). In de hallen van het station stond een douanepost, waar westerlingen soms meer dan een uur in de rij moesten staan voor een dagje Oost-Duitsland. Je moest je half uitkleden om aan te tonen dat je geen verderfelijke kapitalistische propaganda in je bezit had, en werd gedwongen een flink bedrag aan te schaffen van het Oost-Duitse monopolygeld, tegen een koers van één op één, waarvoor je in Oost-Berlijn vrijwel niets nuttigs kon kopen: de beruchte eenvormigheid en de gevreesde flut-kwaliteit van de planeconomie.
Het wemelde op dit station van de VoPo's, DDR-politieagenten die door West-Duitsers vaak werden uitgescholden, en dan niets terug mochten zeggen. Oost- Berlijners kregen soms na veel smeken en bidden een pasje, geldig voor één dag familiebezoek in het westen. 's Avonds namen ze op dit station afscheid van hun familieleden, voor een hele lange tijd; daaraan dankt het zijn naam Tränenpalast.
Nog een overblijfsel uit het DDR-tijdperk; de Trabant
Weinig stukken Berlijn zijn na de Wende zo drastisch gerenoveerd als station Friedrichstrasse. Alle sporen van het checkpoint zijn uitgewist. De stationshal bevat een immens koopcentrum, dat wel wat lijkt op de Kolonnaden die ik eerder dit jaar bezocht in Keulen.
Bij een van de vele broodjeswinkels voorzien we ons van een lunch. We klimmen naar het S-Bahnstation om één en ander te nuttigen. We bevinden ons op de StadtBahn, wat betekent dat er twee S-Bahnsporen zijn, en twee sporen voor het Fernverkehr. Beiden systemen hebben hun eigen eilandperron. Ook deze perrons, en de overkapping, zijn gloednieuw. De meeste treinen stoppen op dit station, maar enkelen, waaronder "onze" IR-Wesertal, rijden eraan voorbij.
Op het S-Bahnperron zien we weer een schoolklas, een heel uitgebreide schoolklas, een halve school, eerder. Deze kindertjes zijn wat ongeduriger dan die van daarnet; ze spelen krijgertje om onze bank heen. Twee roodaangelopen leerkrachten doen half-geslaagde pogingen om ze tot de orde te roepen en de groep bijeen te houden. Eindelijk arriveert de trein die ze moeten hebben. De hele school propt zich door één en dezelfde deur naar binnen, hetgeen enig oponthoud geeft. Radeloos proberen de onderwijzeressen de leerlingen naar binnen te drijven en te tellen. Het is niets als tellen, tellen, tellen, als je met zo'n troep op pad bent, tellen, en hopen dat je met ongeveer evenveel leerlingen aankomt als je had bij vertrek.
Friedriechstrasse heeft de meest geavanceerde openbare plee van het universum. Hij heet WC-Center. De bezoeker betaalt maar liefst DM 1,50 entree, te voldoen in een automaat, waarna een tourniquet toegang verleent; geen onhygiënisch retirade-schoteltje, hier. Voor dat bedrag zie je wel wat: een stemmig interieur, in zachtgroen en -blauw, en ronde toiletten met schuifdeuren, zodat je je in een Marsraket waant. Alles gaat automatisch; zo treden de kranen in werking als je je hand houdt in de buurt ervan. Het enige wat je nog zelf moet doen, is pissen.
Wij moeten dertien stations mee. De muffe, broeierige metrotrein zit vol mensen met slaperige koppen. Schouder aan schouder schommelen ze op de lange banken. Het is druk; we zitten wat opeengepropt.
Een metro is een bezienswaardigheid voor mensen als Wim en ik, die uit provinciesteden komen zonder stedelijk railvervoer (beide steden wel met plannen daartoe), maar de bewoners van metrosteden zien hun ondergronds vervoer hoogstens als noodzakelijk kwaad. Een vroegere Rotterdamse collega van mij, zat altijd op de door mij zo bewonderde RET-metro te foeteren; ik vond het onvoorstelbaar.
Deze U-Bahn is voorzien van een televisiescherm waarop onder andere reclame vertoond wordt voor BVG, het Berlijnse stadsvervoerbedrijf. Op het scherm zijn ook de belangrijkste Schlagzeilen te zien uit het nieuws over de oorlog tegen het Terrorizmus. Ik zit er te ver vanaf, en kan het niet lezen.
Ook de U-6 komt uiteindelijk weer boven de grond. We zien buitenwijken vol parken en sportvelden. Een vliegtuig stijgt op; vliegveld Tegel is vlakbij. De trein nadert Borsig, het voorlaatste station op deze lijn. Voor de meeste passagiers van de nog steeds volle trein is dit het sein om op te staan en zich naar de deuren te begeven. Waarom is dit Borsig, een industrieterrein, zo populair? Vijf minuten later weten wij het antwoord; het heeft een verandering ondergaan in een kantorenwijk annex winkelcentrum.
Met het woord "winkelcentrum" doe ik Borsig beslist te kort. Het is zelfs voor Duitse begrippen reusachtig groot, en heeft naast winkels alles waaraan je in onze kapitalistische wereld je geld ook nog kwijt kunt: restaurants, gokpaleizen, bioscopen, theaters en bruiningscentra. Ik ben benieuwd wat Wims vader zal zeggen over deze metamorfose van wat eens zijn gedwongen werkplek was.
Berlijn is een waterrijke stad. Vlak achter de voormalige Borsig-Werke ligt de Tegelsee, langs
de oevers waarvan het op zomerdagen aangenaam wandelen moet zijn. Maar vandaag regent
het. Wij lopen niet naar het meer en nemen meteen de U-Bahn terug. Ik maak er een sport
van, op de tegenliggers te letten. Die moet je, bij een frequentie van 5 minuten, om de 2,5
minuut tegenkomen. Maar tussen de stations in is er voor elke richting een aparte tunnelbuis,
en kun je de tegentreinen niet zien.
De Brandenburger Tor blijkt nep; hij staat in de steigers, en aan die bouwstellages is een afbeelding op ware grootte aangebracht van dezelfde Branderburger Tor, in betere tijden. Veel betere tijden heeft de triomfboog niet gekend, feitelijk. Hij werd opgericht in de late 18e eeuw, een optimistisch tijdperk in de Duitse geschiedenis, een van de weinige, en kreeg op het dak een beeld van een vierspan, de zg. Quadriga. Al gauw was het weer hommeles; Napoleon versloeg de Duitsers, liet de kolossale vierspan van het dak slopen, en voerde het beeld als overwinningsbuit mee naar zijn eigen rijk. In 1814, toen de bordjes verhangen waren, stal een Duitse generaal het pompeuze beeld terug. Het herkreeg zijn gerechte plaats, maar alleen om er talloze vijanden, en ook Hitlers horden, in triomf onderdoor te zien paraderen. Het dieptepunt in de historie van de Tor moest echter nog komen. Tussen 1961 en 1989 maakte hij deel uit van de muur. Het zal niet vaak gebeurd zijn in de wereldgeschiedenis, dat een voormalige triomfboog hergebruikt werd als defensiewerk, maar de Brandenburger Tor onderging dit trieste lot.
Kort voor zijn gewelddadige dood bezocht de Amerikaanse president Kennedy de Tor, bij welke gelegenheid hij zich onsterfelijk (belachelijk) maakte door uit te roepen: Ich bin ein Berliner. JFK wilde daarmee tot uitdrukking brengen, dat hij zich inwoner voelde van deze getergde stad, maar hij had ein moeten weglaten. Ich bin Berliner had volstaan. Met het onbepaald lidwoord erbij, beweerde Kennedy letterlijk, dat hij een Berlijner Bol was. I am a dougnut, vertaalt de Lonely Planet. Het is maar goed, dat Kennedy de stad Hamburg nooit bezocht heeft; de inwoners hadden hem dan misschien met ketchup overgoten en geconsumeerd.
Nabij de Tor is de Reichstag (het parlement), waar wij de eerder beschreven ontmoeting hadden met die Berlijnse fietser, die Sprengstoff onder zijn zadel beweerde te hebben. De Reichstag is in 1933 in brand gestoken door een van mijn stadgenoten, de linkse activist Rinus van der Lubbe. Althans: hij kreeg de schuld in de schoenen geschoven, en werd ervoor ter dood veroordeeld, hoewel het tot de dag van heden hoogst twijfelachtig is, of hij er iets mee te maken had. Hitler, toen net aan de macht, greep de brand aan voor ongekende repressiemaatregelen tegen iedereen die hem onwelgevallig was.
Voor het parlement staat een rij van pakweg 1000 mensen. Die rij staat er altijd; het is één van de dompers waarin toeristisch Berlijn grossiert. Wij, die nooit enige aanvechting gevoeld hebben om in Den Haag ons eigen parlement te bezoeken, lopen teleurgesteld door, en dopen de nabij gelegen Enlastungsstrasse spontaan om in de Strontstraat.
We zijn wat melig en moe; toch vinden we, na een korte terugkeer naar ons hotel Castel, nog energie voor een avondlijk bezoek aan het (Haus am) Checkpoint Charley.
Onvoorstelbaar, dat hier, midden in een doodnormale straat in een grote stad, die grens liep tussen twee wereldrijken, twee politieke systemen, twee aartsvijanden; een twain that never would meet.
Eén van de laatste huizen in het westen was het museum "Haus am Checkpoint Charley". Het is opgericht in 1963, kort na de bouw van de muur, en maakt nu een enigszins gedateerde indruk; er zijn plannen tot modernisering. Door mijn Lonely Planet wordt het museumpje finaal afgekraakt, maar dat vind ik beslist niet terecht. Ik kan de rommeligheid van het Haus hogelijk waarderen, in contrast met de Duitse breedsprakigheid en grondigheid, die museumbezoek in dit land vaak tot zo'n uitputtende aangelegenheid maakt. Het Haus am Checkpoint Charley biedt een collage van achtergrondinformatie over de muur, kunstwerken over vrede en vrijheid, en memorabilia van talloze spectaculaire muuroverschrijdingen, alles op nogal caleidoscopische wijze bijeengestampt in een feitelijk te kleine ruimte.
Het museum is vooral een eerbewijs aan de 5000 DDR-bewoners die er in geslaagd zijn, heelhuids over de muur te geraken, en de 180 vluchters die hun poging met de dood hebben moeten bekopen. Alles is geprobeerd, en vaak met succes: gammele achtpersoons luchtballonnen; primitieve vliegtuigjes die bijeen gecomponeerd werden van oude auto-onderdelen; uitvouwbare en omklapbare ladders; kabels die met een soort harpoen over de muur geschoten werden, en door westerse handlangers verankerd werden in een gevel. Er zijn mensen naar de overkant gesmokkeld onder vrachtauto's en in de kofferruimte van een "goggomobiel", een tweepersoons mini-auto. Een vrouw, die alleen het westen mocht bezoeken als zij haar vierjarige zoon in Oost-Berlijn achterliet, heeft het kind meegesmokkeld in een boodschappenwagentje, dat nu in het museum staat opgesteld. En het graven van tunnels was kort na de oprichting van de muur zo populair, dat de graafploegen elkaar onder de grond dreigden tegen te komen. De ene tunnel deed soms de andere instorten.
Het Haus am Checkpoint Charley vormt een indrukwekkend aandenken aan een zwarte, nu voorbije periode in de Duitse geschiedenis. Voor mijn part laten ze het Haus zoals het nu is. Het was de laatste deur vóór de muur; laat het nu zelf maar een museumstuk worden.
We dineren bij BaDaRo, een aardig restaurant vlak bij het Checkpoint;
Mexicaans-Italiaans-Duits; precies de internationale allure die je op deze historische plek
verwacht. Vervolgens pakken wij op Kochstrasse de metro; het eind van een lange en
gedenkwaardige dag, waarop we de Berlijners een beetje beter zijn gaan begrijpen.
De volgende morgen blijkt ook Wim iets gehoord te hebben. Geen bouwactiviteiten; wel een jankende bloedhond. Het is nu wel zonneklaar, dat het spookt in Castel, zoals het een oud hotel betaamt. Castel is een raar geval, bestaande uit de derde en tweede etage van een vierhoog gebouw, plus delen van het Erdgeschoss. Personeel zie je er ook nooit; toch staat iedere morgen voor de gasten een smakelijk, uitgebreid ontbijt gereed in het eetzaaltje op de tweede, en is iedere avond ons bed netjes opgemaakt. Wim beklaagt zich schriftelijk over het ontbreken van shampoo, en ook dat wordt de komende dag neergezet, door juffrouw Handloos.
Karl Marx Allee
De Marxallee (voorheen: Stalinallee) bezoeken wij op het juiste tijdstip (in de avondschemering) en bij de optimale weersomstandigheden: motregen en mist. Nu zien al die 10-hoge "oostblokken" aan weerszijden er nog grimmiger uit dan normaal, denken we. Ze vallen me eerlijk gezegd in de praktijk nog mee, maar ik vergeet even dat ze onlangs gerenoveerd zijn. Het communistische beton was een stuk beroerder dan dat in het decadente westen, en zo gebeurde het dat tegen de Wende spontaan grote brokken ervan naar beneden kwamen. Maar nu is alles hersteld, voor de historie, zodat ze ook over pakweg 75 jaar nog kunnen zeggen dat dit een typisch stukje communistisch verleden is.
De laan is niet minder dan 90 meter breed, hetgeen ons niet kan verhinderen, uitgerekend op het fietspad te gaan lopen, en bijna aangereden te worden door een racefietser, die niet eens erg boos is, en ons op opvoedkundige toon, en in vlekkeloos Amerikaans, terecht wijst, en de stoep. Stomme Yankee-toeristen, denkt hij onderwijl.
De Allee was het toneel van militaire parades; het kost ons weinig fantasie, er colonnes tanks te zien rijden, voor de saluerende partijbonzen op hun eretribunes en voor het voetvolk op straat, want ook in de heilstaat had je rangen en standen. Er zijn bioscopen langs de Allee, en er is een beetje grandeur, maar dan op zijn communistisch, en het verdwijnt heel snel als je een zijstraat inslaat. Daar zijn ook oostblokken, maar dan heel gewone, zoals we in Pankow gezien hebben.
Wim lanceert de theorie, dat alles in het oosten groot moest zijn, opdat de mens zich des te kleiner zou voelen. Vandaar de onmenselijke afmetingen van het Alexanderplatz, dat we nu, inmiddels halfdoorweekt, genaderd zijn. Ook de U-Bahn lijkt in voormalig Oost-Berlijn volgens die filosofie gebouwd te zijn. We kunnen het metrostation pas bereiken na een wandeling van vele hectometers door een stelsel van brede, holle, lege, kille, echoënde voetgangerstunnels. In de verte horen we vaag het geraas van treinen, maar een perron zien we nog niet, en altijd moeten we nieuwe pijlen volgen om nieuwe hoeken in het gangenstelsel.
Kleintjes, inderdaad, zo voel je je hier; "kleintjes", een wonderbaarlijk Nederlands dubbelop diminutief, dat vast niet vertaalbaar in het Duits. Bij beschrijvingen van Duitsland verlang je als schrijver naar vergrootwoorden, in plaats van verkleinwoorden.
Ik opper de mogelijkheid dat het treingeluid wordt voortgebracht door een bandopname, om de argeloze reiziger te foppen, maar dan staan we ineens op een perron.
Vijf minuten later lopen we opnieuw door een lange tunnel, die bij het station Stadmitte lijn U6 met U2 verbindt. Deze tunnel heeft wat menselijker proporties.
Op de terugweg van Potsdam naar Berlijn stappen we uit op station Wannsee. Deze buitenwijk, of voorstad, ligt zoals de naam al zegt, aan een meer. Wij willen een bezoek brengen aan het "Haus der Wannsee Konferenz", de villa waar in januari 1942 15 Top-Nazi's bijeenkwamen om zich te beraden over de uitvoering van het door de Führer genomen besluit, alle Europese Joden uit te roeien. De Endlösung, heette dat, cynisch-verhullend: de eindoplossing van het Jodenvraagstuk.
Wannsee heeft een uitgebreid busstation; het knooppunt van de stadsdienst. Wij nemen lijn 114, die een rondje rijdt door de wijk langs het meer. Deze buurt heeft iets weg van Vinkeveen of Loenen: watersport, luxe jachten, en dure optrekjes langs de oever. In de periode tussen de oorlogen was het een geliefd oord voor gegoede Berlijners om er een buitenhuis neer te zetten. Na 1933 veranderde het gebied langs de Wannsee in een Nazi-territorium. Particulieren, waaronder vele Joden, werden uit hun bezit verdreven. Onder meer was hier het belangrijkste afluistercentrum gevestigd van de Gestapo, de gevreesde geheime politie.
Voor het Het Haus der Wannsee Konferenz, langs een beboomde laan, staan enkele toeristenbussen. De villa was vanaf de oorlog tot 1992 een herstellingsoord voor zieke kinderen, maar kreeg toen een museumfunctie. De geschiedenis van de Jodenvervolging staat er opgetekend; in tekst en beeld. Het museum, dat geen entree heft, ademt een plechtige sfeer. Geen bezoeker durft hier zijn stem te verheffen. Heel anders dan het Anne Frankhuis in Amsterdam, dat gewijd is aan de rechtstreekse gevolgen van wat hier in 1942 besloten werd. Daar ben ik één keer geweest, maar het maakte op mij meer de indruk van een toeristische topattractie, dan van een plaats van bezinning.
In de conferentiezaal hangen de foto's van de deelnemers aan de conferentie, de loyale uitvoerders van Hitlers besluit; elk voorzien van een levensbeschrijving. Topambtenaren; vertegenwoordigers van verschillende ministeries. Heel gewone gezichten, eigenlijk, als je niet zou weten dat het Nazi-bonzen waren. Veel woorden hebben zij niet vuilgemaakt aan de Endlösung; de vergadering duurde niet langer dan enkele uren. Adolf Eichmann, de man die exemplarisch is geworden voor het gilde der schrijftafelmoordenaars, schreef de notulen, en gaf gedurende de drie jaar daarop leiding aan de Nazi-moordmachine, met geen ander oogmerk dan te gehoorzamen aan wat men hem bevolen had.
In 1945 vluchtte Eichmann naar Argentinië, waaruit hij 15 jaar later door de Israëlische geheime dienst werd ontvoerd om voor de rechter gebracht te worden. Tijdens zijn proces in Jeruzalem gaf hij beleefd en nauwgezet antwoord op de vragen die hem gesteld werden, in volzinnen van soms wel 250 woorden, die rechters en griffiers tot wanhoop dreven. Onbewogen hoorde hij zijn doodvonnis aan. Het is opmerkelijk dat het proces-Eichmann plaatsvond in de periode dat de muur gebouwd werd.
De geschiedenis wordt in het Haus der Wannsee Konferenz gememoreerd in de vorm van nietsverhullende zwartwitfoto's en de in Duitse musea gebruikelijke ellenlange lappen tekst, waarvan je na een uur niets meer in je kunt opnemen, hoe zeer je je best ook doet.
"Laten we maar gaan", zeggen we op een zeker moment tegen elkaar. We lopen de tuin in,
met het vredige uitzicht op het rimpelloze meer. Geen mens met een minimum aan gevoel en
historisch besef zal vrolijker uit het Haus der Wannsee Konferenz komen dan hij er is
binnengegaan. Hier vind je de ijzige waarheid over Nazi-Duitsland, een waarheid die door vele
mensen van verdacht politiek allooi in Duitsland en daarbuiten, nog steeds ontkend wordt.
Het loopt tegen het eind van de middag, en we willen nog voor donker aankomen bij de East Side Gallery, helemaal aan de andere kant van Berlijn, en aan het andere einde van deze ruim 20 kilometer lange metrolijn. Normaal staat daarvoor al een kleine drie kwartier, maar bij het metrostation Krumme Lanke (kromme lange, genoemd naar een meertje hier in de buurt) hangt een mededeling dat de lijn gestremd is tussen Thielplatz en Breitenbachplatz, de derde en zesde halte.
Er rijdt een pendeltreintje naar de Thielplatz, één trein, die de hele dag op en neer rijdt. De metrolijn ligt in een uitgraving, en ziet er wat vervallen uit. Hij bestaat al meer dan 80 jaar. Dergelijke oude metro's vereisen veel onderhoud, en hangen de metrosteden als een molensteen om de nek. Toch kan je ze niet missen. Dat blijkt wel, als wij overstappen in de vervangende bus. De afstand van drie stations, die je normaal aflegt in een minuut of vijf, kost ons nu, in het drukke Berlijnse verkeer, ruim een kwartier.
Het vervangend busvervoer is tot in de puntjes verzorgd. Er zijn vele (gelede) bussen ingezet, om een fatsoenlijke frequentie te kunnen bieden; er staan duidelijke halteborden, en verwijzigingen van de U-perrons naar de bushaltes. In de bus worden de twee tussenhaltes omgeroepen. Nederlandse OV-bedrijven kunnen over het algemeen echt een puntje zuigen aan de service die in Berlijn geboden wordt; in deel 3 nog wat meer ervaringen.
Vanaf Breitenbachplatz gaan we weer verder per metro. Op het moment dat ik dit schrijf, schiet me te binnen dat we ook een keer in het allernieuwste type U-Bahn hebben gezeten; ik weet niet meer, waar en wanneer. Deze trein bestond uit één stuk, een wagen zo lang als het perron, met vijf geledingen en derhalve zes bakken. Je kon helemaal van voor naar achter kijken door die lange slang; een spectaculair gezicht.
We kruisen de ring weer, en passeren vele kilometers verderop het station Gleisdreieck. In dit gebied komt U1 op sommige plaatsen boven de grond en zet zijn reis voort op gietijzeren en stenen viaducten. We berijden nu het oudste traject van de U-bahn, geopend in 1902. Dit liep van Warschauer Strasse naar Zoo, met een zijtak naar Potsdamerplatz. Bij Gleisdreieck, de naam zegt het al, kwamen beide takken bij elkaar.
Een mager punkmeisje, met blond rattenhaar en bruine ogen, zit tegenover me, en kijkt droevig langs me heen. We naderen het einde van de lijn, het loopt tegen halfzeven en de schemering komt opzetten. Via een mooie, oude brug, met stenen torentjes, kruisen we de Spree, en daarmee belanden we weer eens in Oost. Het eindstation heet Warschauer Strasse, en ligt op de Stadbahn. In mijn gevoel, na die lange rit, zijn we niet eens meer zover van Warschau, maar dat valt tegen. De Poolse grens is hier nog geen 100 kilometer vandaan, maar Berlijn ligt even ver van Warschau als van Hengelo.
Hier kun je goed zien hoe die muur eruit zag. Hij is opgebouwd uit betonplaten, en is veel dunner dan ik dacht. Het is een "vierde generatie muur"; de muur werd door de Oost-Duitsers regelmatig aangepast aan nieuwe muur-technologie.
In het stervende licht fotograferen we de ex-muur. We staan aan de oostzijde. Er loopt een verschrikkelijk drukke verkeersweg langs. Tot 1989 heeft Berlijn het zonder deze verkeersader moeten stellen; die lag toen in het niemandsland. Achter de weg staan vervallen flatblokken, ontruimd in het muurtijdperk en daarna nooit meer in gebruik genomen.
Dit oord bezorgt me gemengde gevoelens. Het is een plaats van hoop, maar maakt desondanks een ontstellend naargeestige indruk, in het schemerlicht, in de opkomende mist en met die razende auto's. De beschilderde muur volgt een flauwe bocht in de weg en kromt zich naar het verdwijnpunt.
We lopen terug naar de U-Bahn. Plotseling wordt het Berlijnse firmament doorsneden door een vallende ster, die zich min of meer over ons hoofd heen van zuid naar noord beweegt (waar oost-west symbolischer was geweest). Het is misschien wat astronomen een "vuurbol" noemen, een buitengewoon heldere meteoor. Ik heb nog maar een paar keer in mijn leven een meteoor gezien, en nog nooit een vuurbol; hoewel ik ooit kortstondig lid geweest ben van een vereniging van amateurastronomen, die onder andere meteoren-waarnemingsavonden organiseerde. Op zulke avonden heb ik nooit een meteoor waargenomen, maar deze kan ik gedurende twee à drie seconden volgen op zijn reis langs de hemel; dwars door het dunne wolkendek heen. Ik geloof mijn ogen niet, dat ik dit zie, op deze plek, en durf het niet eens tegen Wim te zeggen.
Toch: hallucinaties behoren niet tot mijn ziektebeeld; het was écht een vuurbol, en niets
anders, en ik zie geen reden, het nog langer te verzwijgen, temeer daar het een passend, want onverwacht
en verrassend, slot vormt van dit verhaal.
Frans Mensonides
18 oktober 2001
Checkpoint Charley