Tramstation IJsselstein Zuid, met de regenboogmuur
Je hebt dus mensen, die dus een mening hebben, terwijl er dus geen mening ís.
Johan Cruyff; voetbal-soof
Een verlenging en een renovatie. Ziedaar wat het jaar MM in petto heeft voor de (althans onder tramhobbyisten) minst populaire tramlijn van Nederland: Utrecht - Nieuwegein Zuid / IJsselstein.
Met ingang van zondag 2 juli 2000 is het IJsselsteinse eindpunt verplaatst van Achterveld naar de 2,5 kilometer verderop gelegen wijk Zenderpark. Ongeveer halverwege dit traject stopt de tram bij het nieuwe stadscentrum.
Verder is de afgelopen maanden een begin gemaakt met de renovatie van het materieel en die van de stations. Eén voor één worden de ca. 30 trams die Connexxion in bezit heeft, voorzien van een nieuw uiterlijk en nieuw zitmeubilair; alles in het gif-geelgroen van de nieuwe streekvervoerder. De verbouwing van alle halteperrons begon enkele maanden geleden in IJsselstein.
Beide renovatie-acties zullen nog wel een jaartje in beslag nemen, maar dan kan dit uit 1983 daterende micro-tramnetje er weer een poosje tegen.
Al met al reden voldoende om voor de tweede keer in het bestaan van De digitale reiziger de sneltram naar IJsselstein te nemen.
Niet getreurd: Köln en Aachen zijn ook niet op één dag gebouwd; nog een paar jaar zal ik kunnen genieten van het grauwe beton, de doolhoven van winkelgangen en het alom tegenwoordige bedelaarsgilde, dat hier kleurrijker is dan waar ook in den lande. Laatst zag ik er één, een spullenbaas met een lange, mottige baard, die een website onderhoudt; ik ben de URL vergeten te noteren.
En dan: vaarwel, Godebaldkwartier, Janssoenborch en Burnout-Staete; dat er maar iets leefbaarders voor in de plaats mag komen.
Alvorens ik de sneltram naar IJsselstein neem, moet ik eerst even naar de Trans, vlak bij de Domtoren, om er een schriftelijk werkstuk in te leveren dat ik niet aan de Snail-mail durfde toevertrouwen. Dit is het allerlaatste loodje van mijn propedeuse Nederlandse Taal en Cultuur (v/h Nederlandse Taal en Letterkunde).
Ik besluit er een onthaastende wandeling van te maken, en ik kuier rustig langs plekken waar je normaal als gehaaste student aan voorbijloopt: de kloostergang bij de Mariaplaats, de Bisschopshof naast de Domtoren en de "Pandhof", het kruidentuintje achter de Dom. Deze kathedraal werd ergens in de 17e eeuw door de bliksem doorkliefd, en bestaat sedertdien uit een losse toren en een losse kerk, met een pleintje ertussenin.
Overal heerst een aangename rust; de studenten (behalve mijn persoon) zijn weggetrokken naar zonniger oorden en de grote toeristeninvasie moet nog komen. Op zo'n slome, lome zomerse maandagmorgen is Utrecht mooier dan ooit. Dit jaar gelukkig geen kul-turele manifestatie, met een reuzenrad voor auto's en een glazen huis, en dat soort rottigheid.
"Meent u dat nou?", vraagt een nogal forse man aan de parkeerwacht die zojuist een parkeerbon onder de ruitenwissers van zijn bestelwagen heeft gestoken. Jawel, deze functionaris meent het, en is niet te vermurwen. Ik blijf even staan, of het misschien nog beuken wordt, maar je kunt niet alles hebben.
Na gedane zaken op de Trans keer ik terug naar het busstation. In de kloostergang bij de
Mariaplaats zat ik nog geen twee jaar geleden op een augustusmiddag les één door te nemen.
Die avond zou mijn eerste college plaatsvinden. Ik was best geïmponeerd door het
academische milieu waarin ik, met 23 jaar vertraging, toch nog terecht was gekomen. Eigenlijk
is dat nog steeds zo.
Ik neem plaats op een van de nieuwe, comfortabele stoelen (waarmee ik niet wil zeggen, dat de oude niet goed zaten). Een foto van het interieur ontbreekt; daarover straks meer.
Al ver voordat we IJsselstein binnenrijden, zie ik onderweg twee nieuwe dingen. Het eerste is een robuuste ijzeren loopbrug over de Beneluxbaan, bij de halte Kanaleneiland-Zuid. Volgens het Sneltramnieuws, dat gratis te grijp is in alle trams, is deze brug aangelegd om veiligheidsredenen: menige haastige kantoorbediende is bij zijn poging om de tram nog te halen, op de Beneluxbaan ondersteboven gereden door niet minder haastige automobilisten. Nu kun je vanaf de brug veilig je tram zien vertrekken. Meubelkijkers zijn minder gepresseerd; althans zo zou ik kunnen opmaken uit het feit dat er geen loopbrug ligt naar de meubelboulevard.
Bij de volgende halte, Westraven, is onlangs een transferium aangelegd, in de vorm van een overdekte parkeergarage. Ze blijven het gewoon proberen met het transferiumdenken, ook al werkt het niet. In Leiden willen ze het busvervoer naar het geflopte transferium privatiseren.
Station IJsselstein Binnenstad
IJsselstein telde tot voor kort vier tramhaltes / -stations: Hooghe Waard, Clinckhoeff, Eiteren en Achterveld. Sedert gisteren zijn daar twee bijgekomen: Binnenstad en IJsselstein Zuid.
Vanaf maart '00 reden de trams niet verder dan halverwege Hooghe Waard en Clinckhoeff, om daar via een keerwissel over te steken naar het andere spoor. De rest van het traject, tot Zenderpark, moesten de reizigers afleggen per pendelbus; lijn 62. Zo konden de vier oude haltes / stations opgeknapt worden. De perrons worden een decimeter hoger dan vroeger, voor een nog gemakkelijkere instap.
Tot mijn verbazing stopt de tram nog steeds langs het houten noodperronetje tussen Hooghe Waard en Clinkhoeff. Alle passagiers (het zijn er overigens nog maar een stuk of zeven) stappen uit. Ik had het toch goed begrepen? Gisteren is toch de verlenging naar Zenderpark opengegaan?
"Hij gáát niet verder, hoor meneer", zegt een man. Ik spring nog net tussen de dichtklappende deuren door naar buiten. De tram zet zich in beweging, en snelt wel degelijk door richting IJsselstein Zuid. Raar. Maar eens vragen aan de werklieden, die bezig zijn met het betegelen van het nieuwe perron van Clinckhoeff. Jawel hoor, de trams rijden gewoon door.
Ik ga op het noodperron staan en vermijd de domme blikken van de man die dacht dat de tram
niet verder ging, en die behalve mij, ook zichzelf ermee heeft. Fraai, nu heb ik geen foto van
het interieur. Ik had willen wachten tot het eindpunt, om een overzichtelijke lege tram te
kunnen fotograferen.
IJsselstein is een stad met standaard-nieuwbouw, die ooit op de monumentenlijsten zal staan onder de noemer "laat 20e eeuws". Opvallend in IJsselstein is de overmaat aan zogenaamd-oude nep-boerderijen. De rietdekker verdient hier een beste boterham.
Station Eiteren is nog niet af; de tram raast door. Op een bordje in de tram staat vermeld, dat er voorlopig een pendelbus rijdt tussen Eiteren en Achterveld. Bij dat laatste station, het voormalige eindpunt, stapt een tweede bestuurder in. Moet hij de weg wijzen? Het spoor brengt je er toch vanzelf?
Stapvoets rijden we het nieuwe traject op. De route voert langs achtertuinen, waarlangs een aarden geluidswal is aangebracht. Met een grote bocht draaien we linksaf, naar het stadscentrum. Ook hier is het station nog niet af. Niets: geen naambordje, geen dienstregeling. Maar het perron lígt er, daar kan ik niets van zeggen.
Daarna opnieuw in een zeer laag tempo door naar het eindpunt. Zou die baan helemaal niet "ingereden" zijn? Toen de SUN in 1983 van start ging, is er maanden en maanden proefbedrijf gehouden: heen en weer rijden volgens dienstregeling; zonder passagiers. Nieuwegeiners (de tram reed toen nog niet door naar IJsselstein) vroegen zich vertwijfeld af, of ooit het moment nog zou aanbreken dat zij echt mochten instappen.
Volgens boze tongen is de verlenging naar Zenderpark pas op 1 juli 2000 klaargekomen. Men heeft twee jaar mogen doen over dit onbenullige stukje raillijn van 2,5 kilometer, en nog is het niet tijdig opgeleverd. Nederland, het land waar iedereen haast heeft, en niets op tijd afkomt.
Onderweg van Achterveld naar het eindpunt tel ik niet minder dan vijf met automatische overwegbomen bewaakte wegkruisingen. Station IJsselstein-Zuid (waarom niet: Zenderpark) ligt in het hart van de nieuwe wijk. De wand is van zodanig materiaal gemaakt, dat je alle kleuren van de regenboog ziet, als je er langs loopt. Ook dit station is nog niet helemaal af.
Ik loop terug naar het centrum. Onderweg houd ik halt bij een spoorovergang. De basisschool van Zenderpark is juist uitgegaan, en ik zie verschillende ouders met kinderen langslopen en langsfietsen. Veel ouders nemen de gelegenheid te baat voor een verkeersles: rode knipperlichten en dichte spoorbomen mogen onder geen beding genegeerd worden.
Een meisje van een jaar of zeven is zo gebiologeerd door de nieuwe tramovergang, dat zij vergeet te letten op het autoverkeer. Het loopt nog net goed af. Ik zie de moeder aarzelen tussen een pedagogische vermaning en een minstens even pedagogische lel om de oren. Ze kiest voor het eerste, maar wordt daarbij zelf bijna geschept door een automobilist die écht haast heeft.
De tram blijft uit. Ik richt mijn camera op de baan, om alvast de juiste beelduitsnede te kunnen bepalen. Een dikke bejaarde man ziet mij bezig. "Meneer, die tram rijdt ook wel als u er geen foto van maakt, hoor", zegt hij lijzig. Hij heeft gesproken op het meewarige toontje dat overal ter wereld door domme leeghoofden wordt gebezigd tegen mensen die hun - inderdaad zinledige - bestaan tenminste nog weten te vullen met een hobby.
Ik zie de man wegwaggelen, op korte O-beentjes die zuchten onder een te lijvige gestalte. Hij houdt een dikke sigaar tussen de lippen geklemd. Een man met een ongezonde levenswandel, maar niet het type om daar voortijdig aan te creperen. Hij zal 93 worden, tot nut van niemand. Het is dat een vredelievend mens ben, anders had ik hem net zo lief een lende-trap verkocht.
Ik baar dus enig opzien in Zenderpark; vermoedelijk ben ik de eerste en enige hobby-fotograaf
die hier vandaag de tram vastlegt.
Ik loop om het centrumpje heen, om het van de gunstigste kant te kunnen fotograferen, maar dit ding heeft zo te zien helemaal geen gunstige kant.
In de Albert Heijn, waar ik binnenloop om een eenvoudige lunch te vergaren, zit Sietske, met de tong uit de mond van inspanning, het vak van caissière te leren. Sietske is hooguit elf jaar oud, verricht al haar handelingen zeer weloverwogen en wordt ingewerkt door mevrouw Steeds, die controlerend achter haar staat. "Je moet al die bankbiljetten in de zelfde richting erin leggen", knort mevrouw Steeds. "En eerst de vouwen eruit halen. Niet de hele boel zo maar een beetje in die la proppen. Dan krijgen we vanavond problemen met tellen".
Sietske knikt gehinderd, en roept vervolgens een klant die haar bet-overgrootmoeder wel had kunnen zijn, een vrolijk "DOEIII!" achterna, als zij de zaak verlaat. Ik zie de lippen van mevrouw Steeds tut-tutten.
Ik ga de binnenstad verkennen; het echte, oude centrum van IJsselstein. Dit is zeer popperig en knus; niet groter dan 400 bij 200 meter, ofwel 8 hectare. De Vinex-locaties zijn eromheen gegroepeerd. Twee werelden die niets met elkaar te maken hebben.
Rond 1310 (nu krijgen we college geschiedenis) ontstond IJsselstein rondom een kasteel, bewoond door de van Aemstels (waarover Vondel nog eens een paar Alexandrijnen gedicht heeft). De eerste eeuwen van IJsselsteins historie waren woelig; het stadje was niet zelden inzet van een strijd tussen de Graaf van Holland en de Bisschop van Utrecht. Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten is IJsselstein volledig platgebrand (pas veel later kreeg de stad een brandspuit; die stond opgesteld in het gebouwtje op de foto).
Bij de wederopbouw, vele jaren later, riep men de hulp in van een Italiaanse architect (dat hadden ze voor dat stadshart beter opnieuw kunnen doen), die in IJsselstein een slot en een kerk neerzette. De kerk staat er nog; in de schaduw ervan eet ik mijn brood op. Het slot is in 1888, op de toren na, gesloopt.
De straten in het stadje hebben een rechthoekig patroon. De oude haven is nu een smal grachtje, waar niet veel meer dan een roeiboot kan aanmeren. Verder is er de obligate molen, waar nog altijd wordt gemalen voor echt brood. Een aardig stadje, hoor, maar als bezienswaardigheid stelt het minder voor dan bijvoorbeeld Vianen dat op een paar kilometer afstand van hier aan de Lek ligt.
Ik loop terug naar het zogenaamde stadshart, en neem de tram van 14.35 naar Utrecht; inmiddels heb ik opgemerkt dat de trams om drie over het hele uur van Zenderpark vertrekken, en verder in kwartierdienst rijden.
De dienst op de SUN wordt overdag uitgevoerd met tien combinaties van twee trams. Connexxion heeft gestreefd naar een verhoging van de gemiddelde rijsnelheid, zodat de verlenging naar Zenderpark niet zou leiden tot inzet van extra materieel. Nog steeds is de doorstroming van de gele en groene trams niet optimaal, heb ik vandaag gemerkt. De keertijd op de drie eindpunten, Utrecht, IJsselstein-Zuid en Nieuwegein-Zuid is daardoor aan de krappe kant.
Ook deze tram bestaat uit twee gele, nog niet gerenoveerde wagens; het interieur van de groene trams kan ik je helaas niet laten zien. Om 15.08 stap ik uit bij de eindhalte bij Utrecht CS. 35 minuten duurde de rit van Zender- naar Moreelsepark. Als het echt vlug moet, kun je ook snelbus 195 nemen (Utrecht - IJsselstein - Schoonhoven - Rotterdam); die rijdt in iets meer dan 20 minuten naar het bruisende stadshart van IJsselstein (kwartierdienst in de spits; even vaak als de tram).
We spreken dan over Connexxion-lijn 120, Utrecht CS - Amsterdam Muiderpoort. Deze bus rijdt overdag in halfuursdienst en volgt tot Loenen in grote lijnen de kronkels van het riviertje de Vecht. De totale rijtijd Utrecht - Amsterdam bedraagt in de avondspits 98 minuten, waarmee lijn 120 net geen "lange lijn" is, volgens de DDR-definitie.
De bus verlaat Utrecht via de Amsterdamsestraatweg, een kilometerslange winkelstraat, die gekruist wordt door de spoorlijn Utrecht - Amersfoort / Hilversum / Baarn. Het is zo'n zomermiddagrit, in een hete bus, onder het open dak, met maximaal 16 passagiers aan boord. 20 minuten na vertrek van Utrecht CS rijden we Maarssen binnen. Tot Breukelen rijdt 120 gelijkop met de 124, en vormt daarmee min of meer een gecombineerde kwartierdienst.
Een paar kilometer voorbij Breukelen passeert de bus kasteel Nijenrode, een Middeleeuws slot dat een universiteit herbergt. Hier worden mensen opgeleid om de baas te spelen over andere mensen. Eén van de gebouwen draagt de naam van A. Heijn, die de hele boel gesponsord heeft, met de bankbiljetten die door Sietske zo achteloos in die geldlade zijn gepropt en door mevr. Steeds zo zorgvuldig zijn gladgestreken. Toen Heijn op zekere dag als beloning een ere-doctoraat kreeg, stuurden diverse echte wetenschappers hun doctorsbul terug. Dat was de kift, omdat je met wetenschap nooit zoveel geld kunt verdienen als met kruidenieren.
De oude kern van het dorpje Loenen meet 100 bij 800 meter en is dus op de kop af even groot
als IJsselstein. Het dorp ligt in een buitenbocht van de Vecht. Je zou het "pittoresk" kunnen
noemen als dat niet zo afgezaagd was.
Volgens een ANWB-bord in de schaduw van de kerk stond Loenen al voor het jaar 1000 op de landkaarten, als je die toen al had. De huizen die nu te zien zijn, dateren echter uit de late 17e en de 18e eeuw, toen Loenen een populair zomerverblijf was voor de rijken uit Amsterdam en Utrecht. Gedurende de zomermaanden konden zij hier recupereren van hun - in onze ogen niet al te dynamische - koopmansbestaan. Zij deden dat in theekoepeltjes langs de rivier, en ook wel (indien de zaken erg goed waren gegaan) in riante buitenhuizen.
Hun hedendaagse opvolgers zie ik in de jachthaven. De varende tweede woningen zijn afgemeerd naast het levensgrote havenreglement van de gemeente Loenen. Men praat, men zit, men luiert; men gebruikt thee of wat sterkers. Wat oudere mensen, over het algemeen. Geniet er maar goed van; juli is net begonnen, maar de herfst nadert onafwendbaar.
De haven ligt bij het Jaagpad. Langs de Vecht werd eertijds niet alleen gejaagd met paarden, maar ook met Utrechtse weduwen en wezen; een gewoonte die heel lang is blijven voortbestaan; zo ongeveer tot de opening van de spoorlijn Utrecht - Amsterdam.
Een uur is meer dan genoeg om Loenen te bekijken. Om 16.55 neem ik bus 120 naar Amsterdam MP. Een halte voorbij Loenen geeft de bus aansluiting op lijn 122 naar Hilversum. De bushalte ligt bij Roadhouse, een truckerscafé waar de stoere koningen van de weg zich 's avonds rond de bar verzamelen, en ruwe-bolster-blanke-pitverhalen vertellen over hun harde bestaan op het smeltende asfalt, met de vlam in de pijp, in hun wegkastelen, net als in zo'n slechte Amerikaanse truckersfilm (althans, dat vermoed ik; ik frequenteer dergelijke cafés niet, dus ze zouden het ook over iets heel anders kunnen hebben; het is niet meer dan een educated guess; hou me ten goede).
We verlaten de route langs de Vecht en rijden via Baambrugge (dat ligt aan de Angstel, niet te verwarren met de Amstel) naar Abcoude, aan weer een andere rivier: het Gein, die bij Driemond uitstroomt in de Gaasp, die op zijn beurt onder de naam Diem uitkomt in het Amsterdam-Rijnkanaal. Van het Gein splitst zich bij Abcoude de Holendrecht af, die uitmond in het Abcouder Meer, en voorbij dat meer, na nog een paar kronkels, met de Waver samenstroomt tot de Bullewijk, die bij Ouderkerk samenvloeit met de Amstel. Alleen de laatste rivier heb ik op school moeten leren, maar er zijn gelukkig nog atlassen.
Amsterdam heeft Abcoude al bijna opgevreten. Als de bus het dorp uitrijdt, zie ik de hoogbouw van Amsterdam Zuid-Oost nors aan de einder staan. Tussen Abcoude en Amsterdam liggen parken, maar ik durf niet te garanderen dat dat over 50 jaar nog steeds het geval is.
Een paar minuten later rijdt de bus het terrein op van het AZUA (v/h AMC), iets wat is voorbehouden aan voertuigen van Connexxion, het GVB Amsterdam en de Fa. Nagel. Aan de andere kant van het ziekenhuisterrein stopt de bus bij metrostation Holendrecht. Lijn 120 rijdt verder een zigzagroute door de Bijlmer en Diemen, alvorens eindelijk koers te zetten naar het hart van Amsterdam. Ik geloof het nu wel, en stap over op de Ringmetro (gier, gier, gier, gier; ik krijg er geen genoeg van).
Wat een contrast: die lege Connexxiontrams en -bussen waarin ik tot dusverre heb gezeten, en die mudvolle metro in de avondspits. Bij het eerstvolgende station, Bullewijk, dringt zich een hele mensenmenigte naar binnen, waaronder een zwart jongetje met een witte pet, aan de hand van zijn vader. Het kind wordt bijna ondersteboven gelopen door een succesvrouw die loopt te schreeuwen door een telefoon. Ze komen naast en tegenover me zitten, de vader, het jongetje en de bellende vrouw. De vader is woedend: "Kunt U niet uitkijken!".
"Wacht ev-ah, hoor!", blèrt het vrouwmens door de telefoon. "Ik loop geloof ik bijna een kind omver. - [tegen de vader] Sorry hoor! - [in de telefoon] Wat zei je? Oh Ja? Nee ècht? Nee, je méént het! Oh God, wat fan-tás-tisch! Oh Jezus, wat goéd, héé".
De vader zit haar zichtbaar dood te wensen, vooralsnog zonder succes. Ik beperk me tot een gezonde pesthekel. "TLEM!" zegt het jongetje, dat hooguit 15 maanden oud is. "Nee, dit is de Metro", verbetert de vader. "MEETLO", roept het kind.
"Oh, wat gááf, héé". De succesvrouw. "Oh Christus, helemaal te gek gaaf! Oh Mozes, wat fan-tas-tisch voor jah!"
We krijgen geloof ik de complete dramatis personae van de Bijbel, en nog steeds weet ik niet wat er aan de hand is. Tijdens het bellen frunnikt de leidinggevende vrouw telkens aan heur haar, met een gebaartje dat zij voor koket houdt. Ze draagt een krijtstreepkostuum. De wereld zou er een stuk beter uitzien als zij door vrouwen bestierd werd, I give that too. Maar zolang succesvrouwen niet anders doen dan succesmannen imiteren, zal de heilstaat uitblijven.
"TLEIN!" roept het kind, als hij een IR-dubbeldekker ziet passeren. Hij verkeert duidelijk nog in de éénwoordfase. De telefonerende vrouw kan al hele zinnen zeggen.
"Oh, wat Su-pah", haalt ze uit. "Je bent zwang-gah. Oh God, wat Su-pah voor je! En ook voor El-mah! Feliciteer El-mah van me! Ik dacht het al! Ik dacht al, die is zwang-gah! Vooral laatst op dat feest-jah, toen je zo ver-schrik-ke-lijk weinig dronk!"
Dit begrijp ik echt niet meer. Het slaat nergens op, evenmin als het motto boven dit stukje. Het stukje is nu uit; wel wat abrupt. Zoek er vooral niets diepzinnings achter; het is tenslotte geen letterkunde, en al helemaal geen cultuur.
Frans Mensonides
5 juli 2000