Al die tijd heet deze rivier simpelweg "Rhein". Op het laatste stukje, van "Lobith" tot de
Noordzee, verandert de rivier niet minder dan acht keer van naam. Het eerste gedeelte, dat
we delen met onze Oosterburen, heet "Bovenrijn". Vanaf Millingen is de Rijn helemaal van
ons Hollanders alleen; daar wordt hij ineens Bijlands Kanaal genoemd. Desondanks heet
Millingen voluit Millingen a/d Rijn en niet Millingen a/h Bijlands Kanaal. Een paar
kilometer verderop luidt de naam Pannerdens Kanaal; dan volgt een heel lang stuk
Nederrijn. Na Wijk Bij Duurstede gaat deze over in de Kromme Rijn; deze duikt onder in de
stad Utrecht, om daar uit te voorschijn te komen als Leidsche Rijn. Ook deze is geen lang
leven beschoren, want al spoedig ondergaat hij een metamorfose tot Oude Rijn. Deze mondt
in Katwijk uit in de zee, maar het allerlaatste stukje, bij de sluizen, heet eigenlijk
Uitwateringskanaal.
Het is duidelijk: wij Nederlanders
zijn dol op naamsveranderingen.
Dit blijkt ook uit de namen van
de plaatsen langs deze
kameleontische rivier, die we
voor het gemak maar even Rijn
zullen noemen. Zo'n 19 eeuwen
geleden was de Rijn de "limes",
de met forten versterkte
noordgrens van het Romeinse
Rijk. Alle Romeinse
nederzettingen hadden fraaie
Latijnse namen, waarvan je er
een enkele nog terugvindt op de
huidige atlas. Fletio werd
Vleuten, en in de naam
Albanianae kun je met enige fantasie nog een voorloper herkennen van Alphen aan den Rijn.
Echter: Pretorium Agrippinae heet tegenwoordig Valkenburg, wat er niet echt op lijkt, en de
inwoners van Lauri hebben op zekere dag besloten dat hun plaats voortaan Woerden zou
heten.
Dit zijn allemaal Germaanse invloeden. De Romeinen hielden niet erg van
naamsveranderingen. Zij noemden hun grensrivier simpelweg Rhenum en ons land
"Germania Inferior", wat niet erg vriendelijk klinkt. Ze vonden het een koud en nat rotland.
In de Romeinse tijd was de Rijn de hoofdader van de lage landen. Rond 800 veranderde dat
beeld. Ter hoogte van Wijk bij Duurstede verzandde de rivier tot een miezerig beekje. Het
merendeel van het Rijnwater kwam terecht in de Lek. Als dat niet gebeurd was, dan zou
Katwijk nu de grootste containerhaven ter wereld zijn en was Rotterdam niet meer dan een
goede nummer twee. Maar dat is nakaarten, zoals zoveel dingen.
Over naamswijzigingen
gesproken: ook de
busbedrijven die het
vervoer verzorgen langs een
deel van de Rijn, hebben
een naamsverandering ondergaan. Sinds 9 mei 1999 opereren zij onder de naam
Connexxion. Aangezien we half april al begonnen zijn aan dit artikel, kunnen hier en daar de
oude namen nog opduiken.
Zoals gewoonlijk roeit De digitale reiziger tegen de stroom in. We beginnen in Katwijk en
eindigen in "Lobith". Het verhaal wordt dus stroomopwaarts verteld en niet in
chronologische volgorde. Wie alles wil weten over het wat, waar en wanneer, kan de
spottersstatistieken raadplegen aan het eind van het verhaal.
Bij vertrek uit Alphen hebben we tien man aan boord. Het gebruikelijke publiek op een
doordeweekse middag: een paar scholieren, een paar bejaarden. Twee meisjes van een jaar of
elf openen een grote lijmpot. Eerst denk ik, dat ze gezellig een plakwerkje gaan zitten
vervaardigen, maar in plaats daarvan draaien ze lijmballetjes. Dit schijnt een erg leuk
tijdverdrijf te zijn, want er klink een vrolijk gelach en gekir door de bus. Ze gaan toch geen
lijm zitten snuiven, denk ik ontzet. Maar nee, dat gebeurt over een paar jaar pas. De meisjes
zitten in het tussenstadium tussen plakken en snuiven.
Bij De Hooghe Burgh in Zwammerdam stappen een aantal geestelijk gehandicapten in.
Meestal hebben deze passagiers een boeiende en verrassende conversatie, maar deze geestelijk
gehandicapten zijn van het zwijgzame soort. Ik heb een begeleider van geestelijk
gehandicapten gekend, die consequent sprak van "zolen". In een ingezonden brief heb ik
onlangs de benaming "andersbegaafden" voorgesteld gezien, voor alle mensen van wie het IQ
in sterke mate afwijkt van het gemiddelde. Ook de zogeheten nieuwetijdskinderen zouden
onder de noemer "andersbegaafden" gerangschikt moeten worden. De Nieuwe Tijd. Ik denk
niet, dat er een Nieuwe Tijd komt, maar als dat onverhoopt toch het geval is, dan doe ik er
beslist niet aan mee.
De Swadenburgerdam door de kern van Zwammerdam is aangelegd in de 11e eeuw, op last
van Dirk III, zo blijkt uit het straatnaambordje. Dirk III heeft geen rekening gehouden met de
breedte van moderne streekbussen; de bus laveert met moeite door het krappe straatje.
Drie minuten te vroeg komen we aan in Bodegraven.
Ja, als het erop staat, zal het wel zo wezen. Ik moet hem maar niet kwalijk nemen: hij rijdt dit
stukje alleen in de vakantie (mijn strippenkaart keert gestempeld terug). In de vakantie zet
ZWN taxi's in, omdat er dan bijna niemand met de bus gaat. Maar nu is er onderweg iets heel
vervelends gebeurd, wat hij nog nooit heeft meegemaakt: in Zwammerdam moest hij een
vrouw achterlaten bij de halte. De bus zat vol. "Ik heb nog een taxi proberen op te roepen,
maar dat ging niet. En nu gaat die vrouw een brief schrijven. Maar ik kan er heus niks aan
doen".
Ik stel de man gerust: die brieven gaan bij ZWN in Boskoop linea recta de papierversnipperaar
in. Nee, die taxichauffeur kan er inderdaad niets aan doen. Het ligt weer eens aan Laviere en
zijn trawanten. Wat een amateuristisch geleid bedrijf is dat ZWN toch. Eerder op de dag ben
ik naar Ter Aar vervoerd door een buschauffeur die zijn kinderen gezellig had meegenomen.
Drie stuks; in leeftijd variërend van vier tot acht. Terwijl pa de bus probeerde te besturen,
deden die kinderen niets als vechten, schreeuwen en door de bus rennen. Ik heb de bazen van
ZWN er al eens voorzichtig gewezen, dat een bus iets anders is dan een bedrijfscrèche, maar
men ziét zulke dingen simpelweg niet. Misschien is zo'n bord voor je kop ook een vorm van
andersbegaafdheid.
Bij Bodegraven NS stapt iedereen uit, behalve ik en een leidster van de Hooge Burch, die op
weg is naar Woerden. De taxibus volgt de kronkelingen van de Rijn, dwars door het inferieure
Germanië. Tussen Bodegraven en Woerden ligt ook nog Nieuwerbrug a/d Rijn, maar die
plaats heb ik zeker gemist toen ik even met mijn ogen knipperde; ineens rijden we Woerden al
binnen. "Stopt deze bus in het centrum?", vraag ik aan de chauffeur, met een onbegrensd
vertrouwen in zijn lijnenkennis. "Stop ik in het centrum?" vraagt de chauffeur aan de
Woerdense. "Ja, als ík uitstap, dan moet u de volgende halte hebben; bij de Albert Heijn".
Ik stap uit bij de Albert Heijn. De chauffeur wenst me nog een prettige dag toe, kom daar eens
om in een gewone streekbus.
De wijk ten zuiden van het station heet "Snel en Polanen", wat me in de oren klinkt als een
groothandel in groenten, fruit en aardappelen. Het is een mooie nieuwe wijk met onbetaalbare
huizen. Ik heb altijd al in Woerden willen wonen. Het ligt dicht bij Ter Aar en bij Utrecht; ook
niet al te ver van Leiden en bovendien ben je een half uur eerder in Glanerbrug, Dusseldorf of
Bourtange als je je reis in Woerden begint in plaats van in Leiden. Echter: bij de huidige
huizenmarkt kan ik Snel en Polanen gevoeglijk vergeten. Die markt stort in, zeggen de
kenners; het is alleen nog maar de vraag wanneer.
Bij het station stap ik in bus 128 naar Utrecht. Onderweg zie ik de Betuwe in volle bloei staan
(al is dit niet de Betuwe, want geen Gelderland). Even ten oosten van Woerden ligt de
buurtschap Putkop. Volgens een bord bevindt bedrijventerrein Putkop zich in zijn eerste fase.
Deze fase bestaat uit de aanleg van de zoveelste mini-rotonde. De bus loopt vijf minuten
vertraging op.
We rijden via Harmelen, waar in 1962 de grootste treinramp uit de Nederlandse geschiedenis
plaatsvond, met bijna 100 doden. Toen dit kalf verdronken was begon men aan de demping
van de put: de aanleg van het ATB-systeem, dat zorgt voor een automatische remming als er
een botsing of ander ongemak dreigt.
Rond De Meern verrijst de Utrechtse uitbreidingswijk Leidsche Rijn. De jammerklachten
waarmee dit gepaard gaat, zijn onlangs al doorgedrongen tot de Digitale reiziger, die de staf
brak over het ontbreken van fatsoenlijk openbaar vervoer. Laatst las ik een interview met een
teleurgestelde bewoner van het kavel Langerak, tussen De Meern en Utrecht. De wijk is al
verloederd voordat de laatste huizen zijn opgeleverd; doordat de wegen één modderpoel zijn,
kan hij nergens fietsen en autorijden; het beloofde hoogwaardige OV-net komt pas in 2003.
Een triest verhaal. Hij moet tot 2020 kromliggen voor een veel te hoge hypotheek op een veel
te duur huis waar hij nu al diepe spijt van hebt; noem het welvaart.
Als het aan de Meernders ligt, komt het
hoogwaardig OV er helemaal nooit. Langs
de Leidsche Rijn - die hier niet breder is dan
een poldersloot - lees ik een bord: "HOV
past hier niet". Andere borden spreken zich
uit voor een blijvende zelfstandigheid van de
gemeente Vleuten-De Meern. Inlijving bij
Utrecht dreigt. Toch is er sinds kort één
zorg minder voor de inwoners van
Vleuten-De Meern: Henk Westbroek is
afgewezen als kandidaat voor het Utrechts
burgemeesterschap.
De bus passeert het in aanbouw zijnde Plan Veldhuizen, dat deel uitmaakt van Leidsche Rijn.
Even verderop stap ik uit in het dorp. Ik loop een rondje door een nieuwbouwwijk die er alles
behalve verloederd uitziet. Hij maakt dan ook geen deel uit van het Utrechtse uitbreidingsplan,
maar bestaat al wat langer. Even overweeg ik in bus 129 naar Maarssenbroek te stappen, maar
vandaag geen geBemmel; ik moet vanavond op tijd in Utrecht zijn.
De Meern wacht met angst en beven op de toekomst. Misschien kunnen we de gemeente beter
in zijn geheel verplaatsen naar Oost-Groningen. Met bus 180 (al beschreven in het artikel over
de Hollandse IJssel) verlaat ik dit door angst gekwelde dorp.
We stappen maar gauw in, dan hoeven we er niet meer tegenaan te kijken. Lijn 41 naar Wijk
bij Duurstede rijdt in de daluren elk half uur. In de spits is Wijk elke 7,5 minuut bereikbaar.
Naast lijn 41 rijdt dan ook nog sneldienst 241, die alleen stopt bij de belangrijkste halten. De
laatste bus naar Wijk bij Duurstede vertrekt 's-nachts om 0.55 uur. Vorstelijk OV voor een
plaats van nog geen 20.000 inwoners, maar je moet dan wel naar Utrecht willen en nergens
anders heen.
We hebben heel wat studerenden aan boord. De Universiteit Utrecht houdt deze week
hertentamens, een verschijnsel waarmee ik nog geen kennis heb gemaakt.
Via de Galgenwaard en Rhijnnauwen rijden we het rivierenland binnen, waar de Betuwe wat
nabloeit (al is dit nog steeds de Betuwe niet).
Bij Werkhoven staat nog altijd een fietsenstalling in Interlinerkleuren, hoewel de Interliner
naar Wijk al enige tijd geleden gesneuveld is. Het Interlinernet was oorspronkelijk bedoeld
voor (zeer) lange trajecten, als aanvulling op het spoorwegnet. Overmoedig geworden door
het succes van Interliners als Groningen-Emmen en Alkmaar-Drachten heeft VSN de
blauwgroene bus een paar jaar later ook ingezet op gewone streektrajecten. Al snel bleek, dat
de dure liners niet konden concurreren met de reguliere streekbus. Wat moet je met eens per
uur een Interliner, als je elk kwartier in een snelbus kunt stappen?
De bus rijdt door een uitgestrekt
villapark. We bevinden ons hier op
historische grond, want ongeveer op
deze plek lag Dorestad, in de 8ste
eeuw de belangrijkste handelsstad
van de Lage Landen. Dorestad is
door de Noormannen tot drie maal
toe in de puinpoeier geslagen. Twee
keer is hij nog herbouwd, maar toen
gaven ze het op. Een paar eeuwen
later ontstond Wijk bij Duurstede op
ca. 1 kilometer afstand van de
Dorestadse ruïnes.
De bus stopt op het busstation en
verandert in lijn 56 naar Amersfoort,
die ik over een uur zal nemen.
Wijk bij Duurstede is een aardige stad met een kasteel, een molen die eens door Ruysdael is
geschilderd, een veel te grote kerk en een paar aardige monumentenstraatjes. Al het
stadsschoon dateert van zeer lang na de bloei van Dorestad; het sloopwerk van de
Noormannen is nu voer voor archeologen. Ik maak wat foto's, maar het licht is niet best op
deze nevelige, broeierige dag. Via de Maleborduurstraat en het Kostverlorenpad loop ik terug
naar het busstation.
Bus 50 (Utrecht - Arnhem) is vorig jaar al beschreven in de serie "langs lange lijnen". Als ik
instap, zitten er nog 12 mensen in de bus, maar gaandeweg zakt het passagiersaantal naar
twee. Het is warm (de kachel staat op volle kracht te loeien) en ik kijk slaperig naar buiten,
waar overvloedig het witte bloempje bloeit, waarvan ik maar niet kan onthouden dat het
fluitenkruid heet. Kilometer na kilometer niets dan fluitenkruid.
De bermbegroeiing vindt een abrupt einde. Ik zie hoe dat komt: drie mannen in oranje jassen
zijn bezig het onkruid te verdelgen. De ene is gezeten op een gecompliceerd maaiapparaat dat
dikke rookwolken produceert; zijn collega is handmatig in de weer met hark en schoffel;
nummer drie sproeit met gulle hand gif, dat hij meedraagt in een life support system op zijn
rug.
Belmonte is een rustgevend park met doorkijkjes op de uiterwaarden en de rivier. Het publiek
bestaat vanmiddag voornamelijk uit enigszins deftige dames, die wantrouwend hun handtas
aan de borst prangen als ik "goedemiddag" zeg. Twee alternativo's op een bankje vallen hier
fors uit de toon. Juist als ik passeer, jagen zij de brand in een flink uit de kluiten gewassen
joint. Misschien hebben ze hun hertentamens al achter de rug. De plaatselijke toverkol, een
benig-magere vrouw met wit piekhaar, is kruiden aan het plukken; wat voor drank ze ervan
gaat brouwen, wil ik niet weten.
Terug naar Rhenen dus; lijn 50 brengt me er in 20 minuten. Zo leeg als de bus was op de
heenweg; zo vol is deze. Een jongetje van een jaar of vijf houdt een slap handje tegen zijn
voorhoofd en zegt op bekommerde toon: "Ik ben wat ziekjes, mam. Voel maar". De moeder
voelt, maar kan geen ernstige afwijkingen constateren van de normale temperatuur. Zijn
oudere zusje kijkt uiterst misprijzend; "hij heeft ook altijd wat". "Dit is echt niet pluis, hoor",
zegt de jongen, weer zo gekweld. Een hypochonder in de maak.
De bus zet me af op het stationsplein, waar een bejaarde
vrouw een rondje rijdt op haar invalidenscooter. In het
plaatskaartenkantoor is een historisch
documentatiecentrum gevestigd. Het station heeft betere
tijden gekend; je ziet het er nog aan af. Er liggen 6 sporen
aan de zuidzijde en nog eens 2 ten noorden van het
stationsgebouw; rijkelijk veel voor die ene trein per uur.
Hoewel het hartje spits is, staan er slechts een stuk of zeven reizigers te wachten op de diesel
naar Arnhem. Ik heb nog tijd voor een paar foto's. Op het stationsplein rijdt de oude vrouw
nog steeds doelloze rondjes op haar scooter. Wat beweegt zo iemand? Wat beweegt een
digitale reiziger?
Frans Mensonides
De rivier de Rijn ontspringt in de buurt van Schaffhaussen, Zwitserland, en stroomt ruim
1000 kilometer verderop bij Lobith ons land binnen (dat laatste klopt niet, zoals aan het eind
van dit verhaal zal blijken).
ALPHEN A/D RIJN - BODEGRAVEN
Voor een rit van Alphen a/d Rijn naar Woerden ligt gebruik van de trein voor de hand. De
buslijn die beide plaatsen verbindt, nr. 179, leidt daarom een wat kwijnend bestaan, maar
ontsnapt jaar-in jaar-uit aan opheffing. Er is ook al eens sprake geweest van een Lijntaxi, maar
de reizigers kunnen nu nog tien keer per dag een gewone streekbus nemen, die gereedstaat op
een uithoek van het Alphense busstation.
BODEGRAVEN - WOERDEN
Het is meivakantie, en ZWN heeft daarom vandaag geen standaardbus ingezet op lijn 178,
maar een achttax van de Fa. van Overbeek. Nu kun je in een achttax met enige
inschikkelijkheid best elf man transporteren, maar ik ben passagier nummer twaalf en dreig
achter te blijven in Bodegraven, wat geen oord is waar je graag een uur doorbrengt (een
halfuur is het absolute maximum). Gelukkig stapt een van de elf passagiers net uit, zodat ik er
nog bij kan, in de achterbak. "Naar Woerden, alstublieft", zeg ik tegen de bejaarde
taxichauffeur, en geef mijn strippenkaart door naar voren, over de hoofden van enkele
andersbegaafden heen. "Woerden?" vraagt deze aarzelend, op een toon ik alsof ik om een
enkeltje Oelanbatar gevraagd heb. "Deze bus gaat toch hopelijk wel naar Woerden?", zeg ik.
"Tenminste: dat staat erop".
WOERDEN - DE MEERN
Woerden is een knus oud stadje met een paar fotograferenswaardige monumenten (foto's hou
je nog te goed). Het heeft barre tijden gekend: naast het oude stadhuis is nog het restant te
zien van de "kaak". Hier werden eertijds misdadigers en gevallen vrouwen tentoongesteld aan
de brave burgers, die hen mochten bekogelen met stenen en rotte eieren. Over eieren
gesproken: kaas is door de eeuwen heen in Woerden het voornaamste middel van bestaan
geweest. Ook nu nog telt Woerden talloze kaaspakhuizen.
DE MEERN - UTRECHT
Op de abri in het dorp staat een Marylyn Monroe-achtige vrouw afgebeeld, die bijkans
klaarkomt uit enthousiasme over het Triumph-ondergoed dat zij draagt. Wie niet genoeg heeft
aan de soft-porno op de bushokjes, raadplege de hardcore site van Connexxion.
UTRECHT CS - WIJK BIJ
DUURSTEDE
Op het Streekbusstation van
Utrecht word ik voor het eerst
geconfronteerd met het nieuwe
Connexxion-logo. Sinds vannacht
zijn alle Midnet-bussen er mee
uitgerust. Ik had me geestelijk voorbereid op een schok, maar het komt toch nog hard aan.
Godallejezus, wat een prul! Een gemiddelde brugklasser van de Rietveld-academie doet dit
echt beter. Het geval ziet eruit alsof het allemaal op een uitrekening moest, maar het zal al met
al toch wel een flinke duit gekost hebben om het te laten ontwerpen. Een akelige poepkleur,
die overal bij vloekt. En het kan zijn dat ik scheel word, maar volgens mij zit bij geen enkele
bus het logo op dezelfde plaats en zijn enkele logo's er simpelweg scheef opgeplakt.
WIJK BIJ DUURSTEDE - DOORN
Ik pak bus 56 naar Doorn. Van 1885 tot 1931 (zo stond te lezen op een ANWB-bordje in het
centrum van Wijk) reed op dit traject een stoomtram die een maximumsnelheid kon
ontwikkelen van 20 kilometer per uur. Veel passagiers zal dit trammetje niet vervoerd hebben.
Onderweg kwam je Cothen en Langbroek tegen en dat zijn bepaald geen metropolen. Er staan
hier in de omgeving opvallend veel kastelen. De bewoners daarvan zullen wel niet gereisd
hebben met zoiets ordinairs als een stoomtram.
DOORN - WAGENINGEN
In Doorn heb ik 20 minuten om over te stappen op lijn 50, van welke gelegenheid ik gebruik
maak om bij Albert Heijn een lunch bijeen te winkelen. Dit is de tweede keer in dit artikel dat
Albert Heijn genoemd wordt; toch wordt DDR nog steeds niet gesponsord. Het kan niet altijd
kaviaar zijn; daarom stel ik me tevreden met zes krentenbollen in een plastic zakje. Minder dan
zes zijn er niet te verkrijgen.
Zo nu en dan zien we een stukje van de rivier waarnaar dit artikel is genoemd. Ik stap uit bij
de laatste halte van Wageningen en loop naar Belmonte, één van de twee arboreta die deze
landbouwuniversiteitstad rijk is ("arboreta" is een woord dat je niet dagelijks gebruikt. In dit
stukje staat het nu al twee keer).
WAGENINGEN - RHENEN
Het begint te motregenen en ik zoek de bushalte op. Ik wil nu wel eens naar de overkant. Een
speurtocht in de OVR-reiswijzer heeft me geleerd, dat er nog maar één rechtstreekse
verbinding is van de Heuvelrug naar de Betuwe. Alleen tussen Rhenen en Kesteren kan de
rivier per bus gekruist worden. Zo'n jaar of tien geleden bestond er ook nog een verbinding
tussen Renkum en Heteren. Het was zo'n kwijnend lijntje met een slordig priemgetal als
lijnnummer. De opheffingsdreiging was toen al tastbaar.
RHENEN - KESTEREN
Bij Rhenen stap ik over op de rivierkruisende lijn 45 naar
Tiel. Het ritje over de Rijn duurt niet veel langer dan vijf
minuten. Ik heb geloof ik wel eens geschreven over het
ROVER-lid uit Rhenen die al meer dan twintig jaar vecht
voor reactivering van de spoorlijn Amersfoort - Rhenen -
Kesteren, die op deze plek de Rijn kruiste. De lijn is lang
geleden opgeheven, maar beleefde in 1980? een
gedeeltelijke reïncarnatie, toen de lijn Utrecht - Rhenen
geopend werd. Ondanks de inspanning van de ROVER is
de spoorbrug niet herbouwd. Dit neemt niet weg, dat
Kesteren toch nog per trein bereikbaar is: De
Betuweboemel Tiel-Arnhem stopt hier overdag eens per
uur.
Bij dit verlaten spooremplacement eindigt het eerste deel van mijn Rijnreis per bus. Ik heb nu
nog drie weken om te bedenken hoe ik van Kesteren in Heteren moet komen.
12 mei 1999