Michiel de Ruyter stond bekend als een voorzichtig man die niet graag onnodige risico’s nam. Altijd probeerde hij tijdens zeeslagen de vloot bijeen te houden en onnodig bloedvergieten te voorkomen. Mede daardoor genoot hij een grote populariteit onder zijn mannen. Net als zijn voorganger Tromp, die in 1653 was gesneuveld in de slag bij Ter Heijde, droeg hij de bijnaam ‘bestevaer’, grootvader.
Hij voldeed onbewust ook aan het ideaal dat Huygens geschetst had in De matroos: de admiraal die zichzelf niet opofferde in een onzinnige zelfmoordactie, maar koel bleef loeren op kerende kansen.
Admiraals stierven in die dagen zelden van ouderdom en meestal tijdens een zeeslag. Maar soms liep je als zeeheld op land meer gevaar dan op zee. Het overkwam De Ruyter in het rampjaar 1672, toen De Republiek werd aangevallen door al haar aartsvijanden.
De oude machthebbers hadden afgedaan in de ogen van het volk. In augustus werden de gebroeders De Witt in Den Haag door een woedende menigte gelyncht. Een maand later verscheen voor De Ruyters huis in Amsterdam een meute morrend volk. De admiraal zelf was op zee; buurtbewoners moesten in de bres springen voor zijn vrouw.
In oktober werd in hetzelfde huis een moordaanslag gepleegd op De Ruyter. Een man sprong plotseling met getrokken mes op hem af. De Ruyters bedienden wisten de aanvaller echter te verjagen. De man ontkwam; zijn identiteit is altijd onbekend gebleven.
In 1672 kreeg Nederland na 22 jaar opnieuw een stadhouder: Willem III. De Ruyter verklaarde zich loyaal aan deze nieuwe machthebber. Onder De Ruyters leiding behaalde de Nederlandse vloot de overwinning in de Derde Engelse Oorlog (1672-1674).
Toen de vrede met de Britten getekend was, was het land nog steeds in een oorlog met Frankrijk verwikkeld. In 1675 liet de De Ruyter zich nog eenmaal vermurwen om zee te kiezen tegen de Fransen – gezamenlijk met de Spanjaarden, die nu bondgenoten waren. Hij zou voorvoeld hebben dat het zijn laatste reis zou worden: bij zijn vertrek zinspeelde hij op zijn naderende dood.
In april 1676 raakte de vloot in de Middellandse zee, bij de vulkaan Etna, slaags met de Fransen. De Ruyter stond zoals gebruikelijk te midden van zijn mannen aan dek om ze aan te vuren.
Toen men styf een half uur op ‘t hevighste hadt gevochten, [trof hem] een ramp, die onder de schadelykste ongelukken van den Staat, om ’t droevig gevolgh, moet gereekent worden. Hy stondt op het zonnedek, en gaf alom ordre, de zynen tot dapperheit vermaanende, als ‘er een koegel het voorste meerder gedeelte van zyn slinker voet weghnam: ook werden beide de pypen in ’t rechter been, omtrent een handtbreedt boven den enkel, met groote kneuzing of vermorsseling aan stukken geslaagen. Voorts wierp hem de zelve schoot, of slagh, van ’t zonnedek af: zoo dat hy een val deed van de hooghte van zeven voeten, zonder zich verder dan met een wonde aan ’t hooft, doch van kleen belang, te quetzen. Doch eenigen twyffelden of hy die leste wonde niet door een stuk schroots ontfing, en of de pypen in zyn rechter been niet door den val van ’t zonnedek waaren gebrooken. Dit waaren d’eerste quetsuren van eenig belang, die hy in den gantschen tydt zyns levens hadt ontvangen. |
Toen men een ruim half uur zeer hevig had gevochten, trof hem een ongeluk dat, wegens de treurige gevolgen ervan, gerekend mag worden tot de grootste rampen die het vaderland konden overkomen. Hij stond op het achterdek, gaf orders aan iedereen, en spoorde zijn mannen tot dapperheid aan. Een kanonskogel trof hem en sloeg het grootste gedeelte weg van zijn linker voet. Ook werden beide botten in zijn rechteronderbeen op ongeveer een handbreedte boven de enkels volkomen verbrijzeld en kapotgeslagen. Het schot sloeg hem van het dek af en hij stortte over een afstand van ruim twee meter naar beneden. Bij die val liep hij niet meer op dan een kleine, onbetekende hoofdwond. Enkelen meenden echter dat hij die laatste wond had opgelopen door een stuk rondvliegend hout, en dat de botten in zijn rechterbeen waren gebroken door die val van het dek. Dit waren de eerste ernstige verwondingen die De Ruyter in zijn hele leven had opgelopen. |
G. Brandt, Het leven en bedryf van den Heere Michiel de Ruiter (…). Amsterdam 1687. Facsimile-uitgave met een ten geleide door A. van der Moer, g.p. 1988, p. 976.
Aanvankelijk leek De Ruyter het ongeluk goed doorstaan te hebben. Hij kreeg echter wondkoorts en overleed op 29 april, omringd door zijn kapiteins en officieren. Zijn biograaf Geeraardt Brandt beschrijft, hoe hij in zijn laatste dagen de troepen vanaf zijn ziekbed nog moed insprak. Zijn eigen leven achtte hij van minder betekenis dat het belang van het vaderland.
Het stoffelijk overschot van De Ruyter werd gebalsemd. Pas in januari 1677 keerde de vloot in Nederland terug. Op 18 maart werd De Ruyter ter aarde besteld in de Grote Kerk van Amsterdam, waar zijn praalgraf vandaag de dag nog steeds te bewonderen is.
In de plechtige rouwstoet werd de baar gedragen door kapiteins en officieren. Achter de baar zien we, onder nummer 26 in de afbeelding, een man alleen, met wapperende mantel. Het is Constantijn Huygens, die namens stadhouder Willem III de plechtigheid bijwoonde. Meer dan twee uur lang liep de 80-jarige dichter mee in de rouwstoet. Misschien heeft hij tijdens die lange tocht wel teruggedacht aan de karakterschets De matroos, die hij meer dan een halve eeuw eerder had geschreven.
Biografie Michiel de Ruyter. (Michiel de Ruyter).
Officiële Michiel de Ruyter Portal
Praalgraf Michiel de Ruyter. De Nieuwe Kerk Amsterdam.
G. Brandt, Het leven en bedryf van den Heere Michiel de Ruiter (…). Amsterdam 1687. Facsimile-uitgave met een ten geleide door A. van der Moer, g.p. 1988.
G. Brandt, Het leven van Michiel de Ruyter. Gekozen, hertaald en ingeleid door V. Roeper en R. Daalder. Amsterdam 2007.
J.R. de Bruijn (red.) et al., De 7 Provinciën. Een nieuw schip voor Michiel de Ruyter. Franeker 1997.