De Mookerheide, zinnebeeld van een verafgelegen, eenzame plaats, ver weg van al het menselijk gewoel. Je kunt er vervelende mensen heenwensen en NIMBY’s er een nieuw leven aanraden: ‘Iemand als jij kan maar het beste maar gaan wonen in een hutje op de Mookerhei, dan heb je van niemand last!’
Een afgelegen plek, maar wel zeer populair voor veldslagen. We hebben er in 1574 één verloren van de Spanjaarden en ook in latere eeuwen heeft men pogingen gedaan, de grond rood te kleuren, in plaats van het paars dat thuishoort op de heide.
Al met al voldoende reden om naar de Mookerhei te gaan. En dat doe je natuurlijk liefst bij bloeiende heide, een verschijnsel dat zich in groeizame jaren voordoet in de tweede helft van augustus (zo lang heb ik dit verhaal in portefeuille gehouden; de actualiteit had voorrang).
Sinds kort kun je er ook weer per trein komen; Veolia (her)opende op 6 mei 2009 het station Mook-Molenhoek. De Mookerhei blijkt, als je er eenmaal bent, wat minder uitgestrekt te zijn dan je gedacht had, en in het wandelseizoen ook wat minder eenzaam en verlaten.
Ik trok dus een retourtje Leiden – Mook-Molenhoek uit de automaat en pakte de trein naar Utrecht. Volgens de reisplanner had ik me 8 minuten kunnen besparen door om te reizen via Schiphol. Op dat idee was ik zelf niet gekomen, maar inderdaad rijden er sinds kort rechtstreekse IC’s van Schiphol naar Nijmegen. Mijn keuze blijkt een foute; ik zit van Woerden tot Nijmegen achter sukkelende goederen- en stoptreinen.
Onderweg consumeer ik het nieuws van afgelopen week; vanmorgen heb ik alle achterstallige kranten en tijdschriften in mijn tas gepropt als ballast die in de loop van de dag steeds lichter zal worden. Even nog dat Wilders-commentaar lezen in die kwaliteitskrant, die daarna ook in de prullenbak kan.
Ik snap die geblondeerde popularis niet meer, voor zover ik dat ooit gedaan heb. Hij wil niet meedoen aan de gemeenteraadsverkiezingen, terwijl hij op een enorm aantal zetels staat in de peilingen. Hij heeft onvoldoende bekwaam kader om de raadszetels te bezetten. Maar hij weet dan misschien niet dat raadslid en wethouder de enige functies zijn bij een gemeente waarvoor je geen diploma’s nodig hebt en niets hoeft te kunnen. Kolfje naar de hand van de doorsnee-Wilders-adept, zou ik toch zeggen.
Station Nijmegen blijkt op de schop te liggen, maar uitkijken voor elleboogwerkers moet je altijd in het leven. Er hangen hier ook billboards met verzaligd kijkende reizigers, dat ze hun reis mogen aanvangen of beëindigen op zo’n schitterend station.
Nog even tijd om bij een kiosk van Kiosk wat te drinken te halen, met straks die koperen ploert die de heide staat te verzengen. Het meisje achter de balie vraagt maar weer eens of ik iets er iets bij wil eten. Daar word ik echt niet goed van, van zulke betutteling; of je een klein kind bent: netjes je bordje leegeten! Dat zal ik toch zeker zelf wel uitmaken? Ze vragen in de retirade toch ook niet of je er niet iets bij wilt poepen, als je alleen een plas gedaan hebt?
Ik kijk bewolkt, de zonnige dag ten spijt.
- ‘Ja, ik vind het ook best vervelend, hoor, maar we moeten het toch vragen van de baas!’
- ‘Maar je kunt dan toch altijd nog besluiten, om het niet te doen? Je mag toch wel een beetje eigen initiatief tonen? Die baas weet toch van niks. Die ligt in zijn zwembad of op de Bahama’s. “Van de baas!” Als ik in mijn loopbaan alles gedaan had wat van de baas moest, had ik helemáál nooit iets bereikt’.
- ‘Ja, maar dan komt er een mystery guest. Dat is een soort spion. Die komt wat kopen, en legt dan vast hoe ik me gedraag. Met klantvriendelijkheid en zo. En als ik dan vergeet, het te vragen, dan krijg ik een minpunt’
- ‘En met drie of vijf minpunten lig je eruit, zeker?
Ja, daar komt het zo’n beetje wel op neer. Ik wens haar alle sterkte (uit oprecht medelijden) en zij mij ‘een hele fijne dag, nog’ (omdat het moet van de baas). Ze loopt zich nu af te vragen of ik misschien die misery guest was.
De Velios-treinen Nijmegen – Roermond vertrekken van spoor 35a, voor zover ik weet het hoogste spoornummer dat in Nederland is toegekend. Het ligt gewoon maar naast spoor 1, en had dus beter spoor 0 kunnen heten; of desnoods 0a.
Ik heb vorig jaar genoeg geschreven over de GTW’s op dit lijntje en de Neanderthalers waar het langsheen snelt. Van de winter zag ik er nog een paar. Ik nam het treintje die keer niet als De digitale reiziger maar als mens met een sociaal leven, dat ik soms ook nog heb. Ik was met een aantal anderen op weg naar Venray voor een bezoekje aan een vroegere medestudente. Het was uitgerekend op carnavalszaterdag, zo tussen de middag. De trein zat vol jolige carnavalsgangers die op pad waren naar de fameuze optocht van Venlo. We zagen van alles in die trein: heksen, Dracula’s, wat niet.
Een van mijn medereizigsters bleek in een plas bier te zitten. Tegenover ons zat een vrouw van een jaar of 70, met een rode blos uit een poederdoos. Ze blies ballonnen op, die ze met de voor dit feest verschuldigde ernst bevestigde aan een guitig hoedje. Het had iets dwangmatigs; iedereen zat zich te amuseren omdat het volgens de kalender nu eenmaal carnaval was. Je zult op zo’n zaterdag wakker worden met het gevoel dat je helemaal geen zin hebt in hossen en zuipen. Dan móét je toch.
In het begin van de avond, toen we terugreisden, zat de stemming er pas écht in. Iedereen was apelazarus en hinderlijk lawaaierig. De hele meute had rechtsomkeert gemaakt en was nu op weg naar de niet minder fameuze carnavalsoptocht van Boxmeer. Een doorgedraaide dronkenlap gaf een paar knoertharde schoppen tegen een treinraam, zodat het glas bijna uit de sponningen vloog, allemaal ter verhoging van de feestvreugde.
Dat was een half jaar geleden. Sedertdien is er een station bijgekomen tussen Nijmegen Heyendaal en Cuijk: Mook-Molenhoek. ‘Limburg’, staat fier op het naambord op het perron. Het station ligt aan de rand van Molenhoek, anderhalve kilometer van Mook zelf, en niet ver van de plek waar tussen 1883 en 1940 het station Mook-Middelaar lag. Dat is gesloten in 1938, maar ging aan het begin van de Bezetting nog eventjes open. Daarna begon een periode van bijna 70 jaar dat Mook de trein alleen maar langs heeft zien rijden.
Als ik aankom op Mook-Molenhoek, doet een gezin vakantiegangers pogingen om 20 kubieke meter aan campingspullen in de GTW te laden. Het lijkt wel een volksverhuizing. Zo, die fiets nog door de deur proppen en de trein kan weer verder.
Het station ligt aan een oud emplacement aan de rand van de heuvelen. Het stelt niet zo gek veel voor: twee schuin tegenover elkaar gelegen perronnetjes met een abri, een bushalte en een fietsenstalling. Maar het is toch handig, vooral voor de bewoners van Molenhoek, waarvan ik er een stuk of 12, 15 op het perron richting Nijmegen zie staan. De trein naar Roermond vertrekt hier om 17 en 47, die naar Nijmegen om 11 en 41. In de spits komen er nog twee per uur per richting bij. De plaatjes:
Molenhoek is geen bijzonder opvallend dorp, maar toch is er iets bijzonders mee aan de hand: het is het meest noordelijke dorp van het wormvormig aanhangsel aan Nederland dat Limburg heet. Het ligt dichter bij Amsterdam dan bij Maastricht. Toch heeft het iets onmiskenbaar Limburgerigs over zich, met die heuvelige straten en de RK kerk Onze Lieve Vrouw van Zeven Smarten fier in het dorpshart.
Ook typisch Limburgs: de pelotons wielrenners die ik door het dorp zie razen, met een korporaal of Feldwebel voorop die over zijn schouders bevelen naar achteren schreeuwt. Dit is de vijfde al die ik zie en hoor; het lijkt wel of ze het speciaal voor het schreeuwen doen. Laat ze op de Mookerhei gaan fietsen!
Maar wat is dat? Gebrul en gekletter. De Feldwebel komt ten val op een stoeprand in een scherpe bocht, de rest van de meute valt eroverheen en de daarnet nog zo rustige laan ligt bezaaid met gewonden. Pijnkreten en godverdomme’s weergalmen; daar zijn diverse ledematen gebroken! Ik zie bloed, botten en verwrongen staal. Prima, eigen schuld! Maar ik kan ze ook zo niet laten liggen, dat staat zo slordig. Dus ik bel, natuurlijk na eerst een paar foto’s gemaakt te hebben van de ontredderde massa, de 1-1-2. Zouden ze echt komen, in tegenstelling tot die keer in Amsterdam, die massale vechtpartij in dat metrostation?
Zo’n alinea als de vorige zou ik graag schrijven, maar de gebeurtenis heeft niet echt plaatsgevonden. Ik liet mijn geestesoog aan het woord om dit saaie verhaal wat op te leuken. Dat van Amsterdam is wel waar; daar zijn ze echt helemaal van God los.
Bij een veel te smal bruggetje, waar ik ook bijna weer van de sokken gereden word door dat fietsproletariaat, kruis ik de spoorbaan. Daar voorbij begint een bosweg en een klim naar ca. 75 meter boven NAP. Deze, naar Nederlandse begrippen, hoogvlakte is de oude Mookerheide, en heet nog steeds zo. Het gebied is een stuwwal uit de voorlaatste ijstijd, een jaar of pakkemvast 140.000 geleden.
Veel heide is er niet meer. Ooit liep zij van Nijmegen tot aan de Maas; tientallen vierkante kilometers. Maar nu is ze teruggedrongen tot op een terreintje van circa 30 hectare ten oosten van Mook.
De status van heide is gestegen naarmate ze zeldzamer werd. Vroeger was heideland armoeiïge grond, kaalgegraasd door schapen. Tegenwoordig zetten ze er juist grazers neer om het gras weg te maaien, zodat die ‘kwetsbare heide’ meer kans heeft te bloeien. De Mookerheide is veranderd in een bos, afgewisseld met weide- en akkerland. Na ruim een kilometer zie ik door de bomen het Jugendstil-jachtslot uit 1902, dat ook al Mookerheide heet.
Het had mijn pleisterplaats moeten worden, maar er is een feest aan de gang: dat van Ilona en Ton. En verder leek het me toch al geen erg geschikt wandelaarsrestaurant, met hun dure driegangenlunches waarna je geen pap meer kunt zeggen en geen meter meer kunt lopen.
Door naar ‘t Zwaantje, over de heide die geen heide meer is. Toch nog een paar plukjes; ach!, bijna vertederend; daar kom ik nou voor, om een mooie macrofoto te maken van heide in bloei. Gek, maar die grote spin zal ik thuis pas zien.
Op 14 april MDLXXIV leden Lodewijk en Hendrik van Nassau, broers van Willem I (alias: De Zwijger), op de Mookerheide een verpletterende nederlaag tegen het Spaanse leger. Dat had vervelende gevolgen voor Leiden, dat de Spanjaarden terug zag keren op de schansen (die de Leidenaren eigenlijk met de grond gelijk hadden moeten maken, maar een vooruitziende blik was toen ook al niet de sterkste kant van het gemeentebestuur).
Ook in WOII is hier in de omgeving bitter gestreden. In september 1944 deelde het front de gemeente Mook-Middelaar wekenlang doormidden.
Herberg Restaurant ‘t Zwaantje ligt aan de grens tussen Limburg en Gelderland; aan de Limburgse kant, om precies te zijn, en tegenover een 57 meter diepe waterput, in 1913 ‘in aangenaam overleg tot stand gebracht’. Gelukkig geen ruzie. Het was de enige watervoorziening in de wijde omgeving.
t Zwaantje bestaat 125 jaar en kreeg ter gelegenheid daarvan de status Hofleverancier. En inderdaad zie ik aan tafeltje 1 Koningin Beatrix genoeglijk zitten te snijden en te prikken in haar berenlul met friet met mayonaise. Haar veiligheidsmensen zitten kwansuis-onopvallend hetzelfde te doen aan de tafeltjes 2 t/m 5. Wij wandelaars zijn mensen van de wereld; wij doen net of we haar niet zien. Want een koningin mag ook wel eens ongestoord een vette bek halen, zonder dat iedereen d’r gaat lopen fotograferen en om handtekeningen vragen, en zo. Goh, dat ik nou 52 jaar heb moeten wachten om als onderdaan eindelijk de koningin eens in levenden lijve te zien…
Alweer onzin, de vorige alinea. Behalve dat ze 125 jaar bestaan en Hofleverancier zijn. Dat is echt waar, maar verder is het devies hier: De leugen regeert.
Veel wespen op het terras; het is een goed wespenjaar. Er wordt naar geslagen en gewapperd, wat niet helpt. ‘Gade weg, wesp’, hoor ik aan een ander tafeltje, ‘ik heb auw geen nodig!’ Daaruit blijkt wel, hoe ver ik ook vandaag weer in de buitengewesten ben doorgedrongen.
Ik loop verder, na mijn lunch genoten te hebben. Het is aangenaam weer, vandaag; de temperaturen zijn terug naar normaal, na zo’n kortstondige hittegolf die het handelsmerk is / was van de zomer van 2009. Ik had eigenlijk afgelopen donderdag zullen gaan, maar het KNMI voorspelde een temperatuur van 35 graden, gevolgd door een combinatie van de zondvloed en de Apocalyps; allemaal binnen 12 uur tijd. Onder zulke omstandigheden wil je niet op de hei lopen.
Die temperatuur werd ruimschoots gehaald, maar de rampspoed bleef uit. Ze hadden pech in De Bilt; de eerste onweersgolf bleef op zee, volgde de kust van Walcheren tot Huisduinen en ging daarna bij Texel keurig netjes de bocht om. De tweede golf kwam pas in de avond en viel heel erg mee, en dus tegen voor de onheilsprofeten van het KNMI. Ze hebben zich weer eens voor het hele land belachelijk gemaakt; de volgende keer luistert er natuurlijk geen hond meer naar hun rampverhalen.
Voor mij staat de weerkunde – met alle eerbied die een alfa voor de natuurwetenschappen verschuldigd is – nu zo langzamerhand wel in hetzelfde rijtje als astrologie, homeopathie en grafologie. Wat bezielt die meteorologen toch? Ze zetten (het zal binnenkort blijken) de thermometer op een luw plekje om weer een preek te kunnen houden over opwarming. Kicken ze op rampen, of zo? Of zien ze ze als straf voor de menselijke zonden? Zijn zij nu de ware dragers van ons Calvinistisch erfgoed? Er moet toch een psychologische verklaring voor zijn. Maar psychologen staan voor mij in hetzelfde rijtje dat ik zo-even noemde. Die sluiten mensen op in een lab, doen wat proefjes, plakken een paar getallen op hun voorhoofd en denken dat ze er iets van snappen.
De spreekwoordelijke hutjes op de heide zie ik hier niet. Wel zijn er luxueuze boerderijen, waar het schrikdraad niet zozeer dient om de koeien binnen, maar om de inbrekers buiten te houden. Het draad is gespannen op 2 decimeter boven de grond; in het donker struikel je er gegarandeerd over, en verleen je wat spanning aan je nachtwandeling.
Bij een verkeersbord ‘doodlopende weg’ lijkt mijn zoektocht naar de heide definitief tot een einde te komen. Maar na enig speuren zie ik toch nog een verweerd rood paaltje (ik volg al enige tijd de rode palen). Het pad wordt smaller. Er staat een antieke brievenbus; nu komen we een beetje in de tijden van Willem I.
En dan een hek dat toegang geeft tot dé Mookerheide, de echte heide, die zich heeft laten terugdringen tot de oppervlakte van een sportveldencomplex. Op dat hek staat een waarschuwingsbord over de grote grazers die hier rondgrazen. Je mag ze niet aan het schrikken maken, voeren, pesten of doorkruisen, en kunt het beste minstens 25 meter afstand bewaren. En speciaal voor mensen met armen van langer dan 25 meter staat daar ook nog onder dat je ze ook niet mag aaien.
Hier is nog echte heide, met nog mooie doorkijkjes op heuvelland ook. Dit is dus de befaamde, spreekwoordelijke Mookerheide. Ik ben de enige niet die hier genieten wil van de eenzaamheid; het is hier nog aardig druk op een mooie wandeldag.
Maar wat hoor ik toch voor een geraas en gestamp? Kataklop, kataklop, kataklop, een kudde woeste moeflons (?; er staan geen naambordjes op) komt aanstormen over de heide. Ze hebben opvallend wijde neusgaten, en hebben het vast en zeker op mij voorzien – ze galopperen in ieder geval onmiskenbaar in mijn richting. Wat te doen, wat te doen? Ik zet het op een lopen, in de wetenschap dat zo’n beest veel sneller kan rennen dan ik. Hoe zal dit aflopen?
Alweer een verzinsel. In werkelijkheid zie ik er geen een; vermoedelijk zijn ze banger voor wandelaars dan andersom. Redelijk recente keutels liggen er wel op het smalle wandelpad; ze komen hier ’s avonds, als de recreanten opgehoepeld zijn.
Inmiddels ben ik de rode paaltjes kwijtgeraakt en ben ik ineens alweer van de Mookerheide af. Ik loop de bebouwde kom van Mook binnen, en vind het wel best zo, ook. Ik heb het merendeel van die heide gezien. Het gebied is tegenwoordig veel te klein voor een beetje fatsoenlijke veldslag.
Het kapelletje van Mook is opgericht om de dorpelingen te beschermen tegen de zielen van de omgekomen soldaten, die over de hei rondwaarden als dwaallichtjes. Het heeft geholpen, dat gespook was meteen afgelopen toen die kapel er stond. Maar minstens één zal hier nog ronddwalen. Dat is Jan Klaassen de Trompetter uit dat liedje van de op deze site veel te vaak geciteerde Bob van der Bips (‘Alle mensen kennen hem; hij is niet dood, hij léééééft!’).
Er staat een totempaal in het dorp, waarin ik de Limburgse variant van het verschijnsel: bushalte herken. Straks zal ik lijn 83 naar Nijmegen nemen.
Het meest opvallende van Mook (behalve natuurlijk de RK-kerk) is de wal aan de rivierkant van het dorp, aangelegd na de overstromingen in de jaren 90. Ik neem plaats op een bankje in de uiterwaarden, tegenover het kerkdorp Katwijk (in Brabant, weer een provincie verderop, en niet te verwarren met Katwijk aan den Rijn en aan Zee en aan de Ruimte, waar ik het laatst over had). Dit Katwijk is een bos bomen met een kerkspits erbovenuit.
Nauwgezet houd ik de vierkanterige spoorbrug over de Maas in de gaten. Van Nijmegen tot aan deze brug ligt er dubbelspoor; verder is het passen en meten op dit lijntje. Twee keer fotografeer ik een trein die over de brug rijdt; kwestie van gespannen afwachten en op het juiste moment afdrukken.
Daartussenin moet ik 20 à 25 minuten wachten en in de tussentijd doe ik maar weer eens een greep in mijn periodieken. Ik vis een tijdschrift uit mijn tas met een quizje over positiviteit. Wat waren mijn opstekers, de afgelopen 72 uur, en wat mijn zeperds? Ik kan het invullen op een handig inventarisatielijstje.
De mens moet 3 op 1 lopen, aldus deze feel good goeroe; drie keer zoveel positieve als negatieve ervaringen, want de laatste onthoud je langer. Is de verhouding lager, dan verzuur en verdeprimeer je onvermijdelijk.
Die is goeie! Ik weet niet hoe het met de lezer gesteld is, maar ik draai ongeveer 1 op 3: één succes op drie fiasci, één aardige dag op drie rotdagen, één aai over je bol tegen drie schoppen tegen je schenen, such is life, and it gets sucher every day. Zeven Smarten, net als die kerk. Volgens de test kom ik uit op 1 op 2,2, een positiviteitsquotiënt van slechts 0,45. Dat valt me nog niet eens tegen, maar het is een stukje minder dan die ideale 3. Een lachtherapeute, geïnterviewd in een kadertje, haalt zelfs 5,2, ha, ha!
Met mijn 0,45 moet ik van die schrijver onverwijld naar de huisarts. Ja, de huisarts, die heeft het medicijn tegen het tranendal dat we hebben! En anders loop ik naar een sjamaan, als ik er een zou kennen, of naar die gebedsgenezer uit Leiderdorp, de Messias van mijn regio – die laatst zijn schapen heeft opgeroepen, hun Rolex’en en andere overbodige luxeartikelen bij hem in te leveren voor de goede zaak.
Ik versomber meteen al weer. Vanmorgen ben ik weggegaan met thuislating van mijn problemen (stilletjes de deur uit, zonder ze wakker te maken) maar nu ik op dit bankje zit, blijken ze een paar treinen later genomen te hebben en me achterna gereisd.
Ik breek maar snel op, na de tweede trein over die brug. Nu pak ik de bus die via Molenhoek en Malden naar Nijmegen rijdt. Een saaie rit; ik zou hem niet eens vermeld hebben als die lange, magere jongeman niet in de bus gezeten zou hebben.
Hij is op van de zenuwen en verlaat bij elke halte zijn zitplek om naar voren te benen, zijn neus tegen de voorruit te duwen, het uitzicht van de chauffeur te belemmeren, instappende reizigers onbewust in de weg te staan, zijn telefoon tevoorschijn te halen, vertwijfeld op het display te kijken en een nummer te drukken waar niet wordt opgenomen.
Ik maak me wat zorgen over zijn positiviteitscijfers. Ik denk dat zijn lief met hem heeft afgesproken ‘bij de bushalte’, en niet duidelijk heeft vermeld, welke. Maar het blijft gissen, als je zelf geen psycholoog bent en niet dwars door mensen kunt heenkijken.
Hij ‘krijgt’ haar niet; hij gaat helemaal mee tot Nijmegen, net als ik. En daarmee is dit verhaal ten einde.
Frans Mensonides
26 september 2009
Er geweest: zaterdag 22 augustus 2009
© Frans Mensonides, Leiden, 2009.