In de eerste helft van 2006 heb ik nut aan vermaak proberen te paren met een reeks artikelen over de OV-chipkaart op de Rotterdamse metro en het streekvervoer in groot-Rotterdam. Dit leverde vier artikelen op, achtereenvolgens genaamd: deel 1, deel 2, deel 3 en deel 4. Mijn conclusie was, dat het OV-chipkaartsysteem gebrekkig werkte, klantonvriendelijk was en zou leiden tot een flinke verkapte tariefsverhoging. Hoewel ik niet afgelaten heb, de voor deze flop verantwoordelijken kopieën en links toe te zenden van deze artikelen, werd toch besloten tot invoering van het chipkaartsysteem in heel het land, en wel per 1 januari 2009.
In de tweede helft van 2006 verplaatste ik mijn activiteiten naar de hoofdstad, waar de metro van het GVB inmiddels ook was overgegaan op de chipkaart. Drie halve middagen reisde ik per OV-chipkaart rond op het metro- en sneltramnet. Dat waren een hete zondagmiddag in augustus, een zoele zaterdagmiddag in oktober en een zachte, doch wat vlagerige en regenachtige zaterdagmiddag in december. Hieronder een verslag van mijn bevindingen. Die nemen de eerste helft van deze pagina in beslag. De rest ervan is gewijd aan de verschrikkingen die je ziet als je de metro verlaat en de Amsterdamse Gettogordel betreedt.
De beleidsmakers hebben het wijs geacht, weliswaar een universeel chipkaartsysteem te bedenken voor het hele Nederlandse OV, maar elk bedrijf zijn eigen kaart, en elk concessiegebied zijn eigen tariefsysteem te laten ontwerpen. Alvorens mijn bij de RET gekochte kaart in Amsterdam te proberen, mailde ik eerst met het GVB om te vragen of dat eigenlijk überhaupt wel mogelijk was. Daarop kreeg ik een bevestigend antwoord.
Het leek me niet waarschijnlijk dat iets wat je in Rotterdam koopt, in Amsterdam werkt, of omgekeerd. En dat was dan ook niet zo; in augustus tenminste niet. Op welk Amsterdams metrostation ik de chipkaart ook probeerde, nergens werd het plastic geval herkend en overal begonnen rode lichtjes te branden op de chipkaartlezers.
Ik maakte mijn reisje dus maar per strippenkaart, op die augustusmiddag. In oktober probeerde ik het nogmaals, en tot mijn verbazing werkte het toen ineens wel. Dat wil zeggen, dat mijn kaart gelezen werd; niet meteen dat ook de juiste ritprijs ervan werd afschreven. Ik heb urenlang rondgereden voor € 1,76, inderdaad: de prijs van vier strippen.
Amsterdam gebruikt voor de OV-chipkaart gewoon het ouderwetse zonetarief, waar Rotterdam het woekertarief van 1,1 cent per hectometer hanteert, en Den Haag een plundertarief heeft vastgesteld van 1,3 cent per hectometer – zonder dat je in die laatste stad al met de chipkaart kunt reizen. Dat wil zeggen, dat je in Amsterdam 88 cent betaalt voor de eerste zone, en verder 44 cent voor elke zonegrens die je overschrijdt. Daarbij mag je overstappen binnen 35 minuten, evenals in groot-Rotterdam. Je kunt dan verder gratis reizen binnen de zone waar je bent overgestapt, en betaalt pas weer 44 cent als je nòg een zonegrens overschrijdt.
Goed, zo zijn de regels – niet overduidelijk vermeld op de site van GVB – maar op die oktobermiddag werd, hoe vaak ik ook overstapte, en hoe veel zonegrenzen ik ook passeerde, niet meer dan 88 cent afgeschreven van mijn rekening. Een metrorit mag in Amsterdam niet langer dan twee uur duren. Na die tijd begint alles opnieuw. Daarna moest ik dus opnieuw het minimumtarief van 88 cent betalen, maar ook deze keer bleef de teller steken op dat bedrag.
Een voordelige manier van reizen! Maar inmiddels heeft het GVB ontdekt dat er iets scheef zat. In december werkte het systeem zoals het behoorde, en nu ben je met de chipkaart dus evenveel kwijt als een reiziger die gebruik maakt van de strippenkaart. Dat is tenminste dan nog een eerlijk systeem. Zeker eerlijker dan het voorstel van het IPO (Inter Provinciaal Overlegorgaan). Die hebben voorgesteld, nu alvast de sterabonnementen duurder te maken, zodat de consument kan wennen aan het nog hogere chipkaarttarief dat men in petto heeft.
Na een rit van twee uur, inclusief de overstappen, begint het verhaal, zoals gezegd, opnieuw. Je betaalt dan niet alleen opnieuw het basistarief, maar verbeurt meteen ook je ‘statiegeld’, dat in Rotterdam € 4,00 bedroeg, maar in Amsterdam € 2,50. Althans dat overkwam me in december. Dat is een wat merkwaardige maatregel, maar je hebt er alleen last van bij lange testritten, zoals ik ondernam. Bij normaal gebruik zul je geen rit van twee uur maken met de metro, om de simpele reden dat het metronet daarvoor niet groot genoeg is. Maar hoe gaat dat dan straks als de kaart ook op tram en bus wordt geïntroduceerd? Betaal je dan iedere keer een riks extra, als je een boodschapje van een half uur moet doen aan het andere eind van de stad, en er niet in slaagt, binnen twee uur terug te zijn?
Werkte het in december verder allemaal perfect in Amsterdam? Nee, evenals in Rotterdam zijn zeer veel oplaadapparaten defect, evenals vele van de ‘losse’, met een contactbal uitgeruste chipkaartlezers, die onder andere staan opgesteld bij de sneltramhaltes in Amstelveen.
De poortjes in de GVB-metrostations doen het over het algemeen wel. Op elk metrostation is één poortje gesloten. Dat krijg je alleen open met een OV-chipkaart, en zo kun je controleren of je correct hebt in- of uitgecheckt.
Lezers die in 2006 mijn reeks over de chipkaart op de voet gevolgd hebben, weten dat in Rotterdam alle poortjes gesloten zijn. Bezitters van een sterabonnement, een strippenkaart of gewoon een willekeurig stukje karton kunnen die poortjes openen. In Amsterdam laat men, zoals gezegd, gewoon alle poortjes op één na openstaan. Die kun je vrijelijk passeren, of je nu in het bezit bent van een geldig plaatsbewijs of niet.
Bij Amsterdam CS en een aantal andere drukke metrostations wordt je kaartje dan soms nog wel gecontroleerd door een functionaris die boven aan de roltrap staat. Bezit je een chipkaart, dan hoef je die alleen maar te laten zien; er wordt niet nagegaan of je daadwerkelijk hebt ingecheckt. Met een chipkaart door een niet-afgesloten poortje lopen, is natuurlijk een koud kunstje.
Op mijn missie in december vroeg ik eens aan zo’n controleur, hoe hij nou wist, of ik wel was ingecheckt.
-‘Anders was het poortje toch niet opengegaan?’
-‘En als ik nou eens gewoon met chipkaart en al door een open poortje gelopen ben?’
Deze vraag liet de controleur, ook na herhaling en aandringen, onbeantwoord. Hij had vast nog nooit over dit probleem nagedacht. Terwijl hij dat alsnog probeerde, ontsnapte er meteen een heel leger potentiële zwartrijders aan zijn aandacht. Natuurlijk was er precies hetzelfde gebeurd als hij mijn OV-chipkaart met een speciale scanner had gecontroleerd op geldigheid. Apparatuur, trouwens, die hij vast en zeker nog niet in zijn bezit heeft, omdat die nog uitgevonden moet worden of omdat GVB nog niet bedacht heeft dat dat nodig is. Zwartrijden wordt wel een abc-tje, op deze manier.
Ook in groot-Rotterdam schijnen controleurs nog geen scanner te hebben om te controleren of de OV-chipkaartgebruiker wel correct heeft ingecheckt. Ik las op Internet een verhaal van een inwoner van Spijkenisse, die al een half jaar ongestraft zwartrijdt, nadat hij maar liefst 37 euro had verloren door gebreken aan de chipkaartapparatuur, en hij dit geld niet had teruggekregen van de RET.
Bij de NS blijft de grootscheepse introductie van de chipkaart uit; alleen op het traject Rotterdam – Hoek van Holland werken ze ermee. Volgens een ander verhaal dat ik gelezen heb, bezitten de conducteurs daar wel een scanner, maar die werkt zo traag en is zo onbetrouwbaar, dat ze hem liever niet gebruiken.
Terug naar Amsterdam. Een waakzame controleur bij de roltrap riep me op die decembermiddag achterna: ‘Dat is helemaal geen OV-chipkaart!’
- ‘Welles’, antwoordde ik gevat. Ik verwachtte dat de hele op het station aanwezige roedel bewakers, controleurs, informatiemedewerkers en geüniformeerde nietsnutten nu in actie zou treden om zich op me te storten, maar dat gebeurde niet; ik ging vrijuit. Toen heb ik de volgende roltrap terug genomen, om de controlefunctionaris erop te wijzen dat er in Nederland nog een grote stad is, dat die stad ook een vervoersbedrijf heeft, dat dat bedrijf ook OV-chipkaarten uitgeeft, en dat die een ander kleurtje hebben dan die in zijn eigen stad. Ik vraag me werkelijk af, welke imbeciel bedacht heeft, dat elk vervoerbedrijf zijn eigen model OV-chipkaart mag ontwerpen. Veronderstel, dat je in Zeeland andere paspoorten had dan in Groningen!
Naast persoonsgebonden kaarten kun je bij het GVB ook onpersoonlijke oplaadbare kaarten kopen. Die trek je gewoon uit de oplaadautomaat, evenals niet-herlaadbare rittenkaarten. Die laatste kosten € 2,50 per rit. Nergens, noch op de automaten, noch op de website van het GVB staat vermeld, wat je precies kunt doen met die rittenkaarten, bijvoorbeeld of je mag overstappen en hoelang een reis mag duren.
Ook GVB heeft moeite, de OV-chipkaart aan de man te brengen; zo zou kunnen blijken uit de prijs van slechts € 1,50 die thans betaald moet worden voor een persoonlijke kaart. Geen geld voor een vervoersbewijs waarmee je tot 2009 onbeperkt kunt zwartrijden. In Rotterdam geven ze hem deze maand gratis weg.
Beide stadsvervoerbedrijven, GVB en RET, klagen over de enorme hoge kosten van de uiterst storings- en vandalismegevoelige lees- en oplaadapparatuur. Deze bedrijven, de NS, busgigant connexxion en vele andere OV-bedrijven in Nederland staan te popelen, in de loop van dit pasbegonnen jaar het gebied uit te breiden waarbinnen met de OV-chipkaart gereisd kan worden. Men rolt daarmee een systeem uit dat in 2006 vooral plezier heeft geschonken aan zwartrijders en vandalen, en voor de passagier van goede wil slechts een dure sta-in-de-weg is.
Als de OV-bedrijven geen haast maken, verandering te brengen in deze misstanden, zullen zij nooit het benodigde draagvlak kunnen creëren voor totale invoering van de chipkaart. In dat geval kan ik het chipkaartproject slechts een spoedige en totale mislukking toewensen.
FM
5-1-2007
Metrostation Deamon Zuid
Want Amsterdam is poep op de stoep
En haat in de straat
Je bent op je hoede
Vooral ‘s avonds laat
Dansen bij Jansen
Kapsones in Zuid
Een steen door je ruit.
Oud liedje van Danny de Munk
De Amsterdamse grachtengordel is een begrip, natuurlijk, in heel Nederland. Als provinciaal kom ik er een keer of zes, zeven per jaar, meestal voor cultureel of culinair genot, alleen of met goede vrienden. Die gordel van amper 4 km2, waar je niet zelden BN’nen ziet rondlopen in hun natuurlijke omgeving, bepaalt het nog redelijk positieve Amsterdam-beeld van de meeste ‘boeren’ in dit land. Maar verreweg de meeste Amsterdammers, honderdduizenden, bewonen de buitenranden van de stad, de gettogordel.
De ringlijn van het GVB (die dit jaar zijn tweede lustrum viert, en nog steeds geen ring is) doorkruist dit Sodom en Gomorra. Tijdens mijn metromiddag in oktober verliet ik nietsvermoedend één van de exact gelijkvormige metrostations in het westen van de stad. Op dat station bleek een massale knokpartij aan de gang met een stuk of tien strijdenden en een man of dertig die zich er in woord en gebaar mee bemoeiden.
Op het perron werd stevig gebeukt, en twee belligerenten waren aan de gang op een stijgende roltrap. In nog geen enkele Amerikaanse vechtfilm heb ik het gezien, maar in Amsterdam-West ontrolt het zich live aan je ogen. Beneden in de hal lag iemand uitgeteld op de grond. Twee, drie man stonden tegen hem aan te schoppen als tegen een meelzak: thud, thud, thud! 'Niet tegen zijn hoofd', krijste een vrouwenstem hysterisch; ook in de jungle gelden nog wetten, net als vroeger op school, toen je een brildrager eerst moest verzoeken, zijn bril af te zetten, alvorens je hem op de bek mocht slaan.
Twee personeelsleden van het GVB stonden geïnteresseerd naar dit tafereel te kijken, op de voorste rang. ‘Deel drie tikken uit, 1-1-2’. Ineens herinnerde ik mij die campagne tegen zinloos geweld. Ik vatte post op veilige afstand, op de stoep voor het metrostation waar het gevecht voortging, en belde 1-1-2, vooral nieuwsgierig of ze zouden komen, om al die spotjes waar te maken waar je mee doodgegooid wordt.
Het duurde even voordat ik opgenomen en doorverbonden was. Terwijl het gevecht langzaam overging in lasteringen en wat duwen en trekken over en weer, voerde ik een gesprek met een pinnige tante, dat al spoedig ontaarde in ruzie. Daar de politie natuurlijk niet voor elk wissewasje de klaverjastafel in de steek kan laten, zetten ze een harpij achter die noodtelefoon om de meeste bellers af te poeieren. Al spoedig bespeurde ik een volstrekt gebrek aan welwillendheid om in actie te komen.
Ze begon me te vragen naar details, die ik in de avondschemering en in de gauwigheid onmogelijk had kunnen zien. Ik wees er fijntjes op dat ik me liever niet in de kluit vechtenden zou storten om haar een radiorapportage te geven; dat kan toch ook van een welwillend burger niet gevergd worden. Of ik die mensen dan misschien kon beschrijven? Nee, dat kon ik niet (ja, hoe ziet een kluit vechtende Amsterdammers eruit?).
Ze bleef doorvragen.
- ‘Misschien als u even wacht’, sneerde ik, ‘dan ga ik terug in dat station om ze naar hun naam en sofi-nummer te vragen, bent u dan tevreden?’
-‘Oh, dus nou gaan we sarcastisch worden’, schreeuwde de 1-1-2. Wat is uw naam eigenlijk?
-‘Waarom moet u dat weten?’
-‘Als er bepaalde dingen gebeurd zijn, dan moet er een getuigenverklaring opgemaakt worden. Dan zult u moeten getuigen, dat bent u wettelijk verplicht.’
Ik verbrak deze vruchteloze verbinding, daar ik uit mijn ooghoeken had gezien dat het gevecht uitgewoed was en zowel daders als slachtoffers bezig waren aan de aftocht. Een minuut later scheurde een politiewagen met een snelheid van 80 km/uur langs het metrostation, echter zonder te stoppen. Er was er dus wel een in de buurt...
Ik keerde maar terug naar het station, waar gelukkig geen gewonden meer lagen, anders had ik daar weer over moeten opbellen. Alleen nog een paar bloedvegen, hier en daar... Nog wel vroeg ik de GVB-medewerkers of ze genoten hadden van het schouwspel.
-‘Och meneer, er wordt zo vaak gevochten hier, het is bijna elke dag raak, de politie komt er niet meer voor, en wij mógen ons er niet mee bemoeien van onze werkgever.’
- ‘Maar die geeft u vast ook geen opdracht om er zo dicht mogelijk bovenop te gaan staan’. De repliek ging verloren in het gegier van de metro naar Sloterdijk. Ik stapte in, blij dat ik deze stad mocht verlaten - en blij, dat ik zelf nog heel was.
Een paar maanden later werd ik nog telefonisch geïnterviewd over mijn contact met de 1-1-2. Men hield een enquête. Een deze maal allervriendelijkste juffrouw hield me wel een kwartier aan de praat met een heel spectrum aan vragen.
-
‘Als u uw totaalordeel over uw ervaring met 1-1-2 in een rapportcijfer zou weergeven…’
- ‘ Dan geef ik de spreekwoordelijke één voor de moeite’.
Instanties in dit land zouden eens wat beter moeten functioneren en wat minder enquêtes moeten houden.
Niet overal is het even erg. Als je helemaal doorrijdt tot het eindpunt van de metro, kom je weer in wat leefbaarder contreien. Alleen de waarschuwingen ‘Use it, lose it’ herinneren je nog aan het feit dat je je in de gettogordel bevindt. Die Engelse tekst (een Nederlandstalige campagne had ook best gemogen van mij) slaat op je mobiele telefoon. Als je je hier verstout, daarmee in het openbaar te bellen, is de kans groot dat hij je uit de hand wordt gegrist.
Het doel van de campagne is duidelijk. Een gewaarschuwd mens telt voor twee. Als je hier nu nog loopt te telefoneren, is het je eigen schuld als je mobieltje gekaapt wordt. Dan hoef je niet bij de politie aan boord te komen met een aangifte die ze dan weer moeten archiveren. Al die campagnes zijn uiteindelijk gericht op hun eigen gemak, niet op onze veiligheid.
Ik fotografeer de tekst – een onverschrokken daad, want hij geldt ongetwijfeld ook voor digitale camera’s.
Verlaat je de metro bij Gaasperplas, één van de twee eindhaltes in de Bijlmer, dan stuit je al snel op dat nepplanetarium, dat mede-model stond voor het Planetarium Sterrenborch uit het eerste verhaal dat ik ooit schreef, waarvan ik kort geleden het tienjarig jubileum gevierd heb. Het ‘planetarium’ heeft wel een koepel, maar geen activiteiten die te maken hebben met astronomie; het is planetarium noch volkssterrenwacht.
Het is wel een congrescentrum. Een dozijn jaren geleden was ik hier eens voor een lezingenmiddag over iets onbegrijpelijks. Naïef vroeg ik in de pauze aan de receptioniste, op welke dagen er planetariumvoorstellingen plaatsvonden, en of er ook astronomische waarnemingsavonden georganiseerd werden. Nooit heb ik iemand verbijsterder zien kijken.
Het is nu zondag; er wordt gepicknickt in de omgeving van de koepel. Ik poog te wandelen naar de andere poot van de Amsterdamse metro, met als eindstation Gein. Ik heb dat stukje al eens gelopen, en heb er toen maar een dik halfuur over gedaan. Je moet op een of andere manier om die plas heen. Ik had toen een plattegrond bij me, maar die heb ik nu niet. Ik ben overgegaan op de tegenwoordige tijd, merk ik.
Anderhalf uur heb ik lopen dwalen. Onderweg ontmoette ik de stadsrand in zijn meest afzichtelijke gedaante. Oh, de zon scheen; alles was gedaan om de mensen te behagen en te vermaken: een zeer lawaaierig volksfeest in het Bijlmerpark, volop recreatieterreinen, parken rond flatgebouwen, overdekte parkeerterreinen, nieuwe huizen, bedoeld als aardige opvolgers van de rottigheid die er in 1970 is neergezet en in 2000 is afgebroken. Allemaal vergeefs, de Bijlmer blijft een van de meest deprimerende wijken van Nederland; hoe ze het doen, doen ze het. De naamsverandering in het correctere Amsterdam ZO heeft niet geholpen. Amsterdam Zo? Nee, Amsterdam, zo niet.
Geen moment verliet me het desolate gevoel dat me bij dat planetarium al aan het bekruipen was. Op een viaduct onder een randweg las ik: 'zo maar wat shit’, als opschrift van kleurige graffiti.
Maar eens vragen. In een nieuwbouwwijkje hield ik een van de zeldzame wandelaars staande. Metrostation, metrostation, ja er moest er hier ergens wel een zijn. Als ik nou bij die tunnel, en dan bij die nieuwe bungalows, en daarna ergens bij dat schooltje… (hij praatte, maakte vage handgebaren in de lucht). Ik bedankte hem, liep in de richting die hij misschien bedoeld had, en vond na nog een halfuur dolen de andere tak van de metro – en dan nog niet eens het eindstation Gein, maar het voorlaatste station, Reigersbos. Dat soort plattelandelijke namen: Reigersbos, Kraaiennest, Ganzenhoef.
Hieronder een foto van Diemervijver, nabij station Diemen Zuid op de Gaasperplas-tak, op een zaterdagvoormiddag. Diemervijver is een grauw tegen de herfsthemel afstekende kantoorhel, waar het verboden toegang is voor onbevoegden, en waar het in het weekeinde dus druk is met wandelende buurtbewoners. Een kleine tien jaar geleden heb ik hier eens gesolliciteerd, bij een indertijd gerenommeerd ICT-bedrijf dat al lang is opgeslokt in een fusie-der-fusies.
Ze hadden mij per mail uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek, naar aanleiding van een CV dat ik op mijn site had gepubliceerd. ‘Zo gaat dat met Internet’, zei ik voorbarig triomfantelijk tegen iedereen die het wilde horen, ‘je hoeft niet eens meer te solliciteren, ze komen je de banen bij je thuis brengen.’
Dat was niet waar, ik moest er nog wel voor naar Diemen Zuid. Waar een gladakker in een pak me heel impertinente vragen stelde: hoe het bedrijf in elkaar zat waar ik nu nog werkte, welke software er gebruikt werd, wie nu onze huisleverancier was, of we daar nogal tevreden over waren, hoe hoog het automatiseringsbudget was, of er voor 1998 nog grote projecten op stapel stonden, wie de verantwoordelijke persoon was voor ICT …
Onder het mom van een sollicitatiegesprek had men mij daarheen gelokt voor een verkooppraatje, zo niet: een stuk bedrijfsspionage. Ze waren nooit van plan geweest, me een betrekking aan te bieden. Een gore rattenstreek, waar anders zal het je overkomen dan in de gettogordel?
Na dit bezoekje, en nog een paar vergelijkbare ervaringen, had ik het gehad met de hele ICT, en als ik nu rondloop in de treurnis van Diemervijver, kan ik me ermee verzoenen dat ik hier niet aangenomen ben. Elke dag een lunch opscharrelen bij Phileas…
Ten slotte nog een woord over het personeel van de GVB. Op die oktoberzaterdag waren er werkzaamheden op het metronet; enkele lijnen waren ingekort en er moest extra worden overgestapt. GVB hield een soort charmeoffensief; plenty medewerkers op alle stations om de reizigers te informeren en bij te staan. Daartoe hadden ze bij de arbeids- en uitzendbureaus de kaartenbakken ‘onbemiddelbaar’ ondersteboven gekeerd en iedereen, tot taakgestraften toe, in een geel hesje gehesen.
Op Amstel stond een meid in zo’n jasje te vozen met een leuke jongen, een bekende van haar misschien, of zo maar iemand uit het reizende publiek. Elders zag ik een verslaafde, volkomen vertiefd, die ze ook zo’n GVB-hesje hadden omgehangen. Hij zag een bejaarde reiziger met een fiets op zijn bult een niet-werkende roltrap beklimmen, stak geen hand uit, maar brulde hem wel vriendelijk toe: ‘lekker lopen, man, lekker sjouwen met de fiets’.
Gebruik je het, dan raak je het kwijt. Het geldt in de Amsterdamse gettogordel vooral voor je verstand. Maar als je het eenmaal kwijt bent, is het leven er niet moeilijk meer.
Frans Mensonides
(vanuit de provincie)
6 januari 2007
© Frans Mensonides, Leiden, 2007