In het voetspoor van Nescio: Diemen, IJburg
Fotowandeling
<< naar thuispagina Frans Mensonides


Groot was God dien middag en goedertieren. Door onze oogen kwam Zijn wereld naar binnen en leefde in onze hoofden. En onze gedachten gingen woordeloos uit over de wereld, ver over den gezichtseinder gingen zij. En zoo vloeiden de wereld en wij beurtelings in elkaar over. Bekker zei datti z’n hart voelde uitzetten en toen ik m’n oogen dicht deed, was ’t of m’n hoofd vol goud licht en blauw water was en wonderlijke rillingen gingen door m’n ruggenmerg. Ik voelde daar de wereld, die om mij lag.

Nescio, Buiten-IJ (1914)

I jumped off a bridge
And went swimming for hours
And nobody, nobody’s looking.
I came to a hotel with
Double rooms and showers
And nobody, nobody’s knocking.

Nescio, hit van The Nits uit 1983.

De langste, en vast ook de engste fiets-voetgangersbrug van Nederland is de Amsterdamse Nesciobrug. Hij overspant het Amsterdam-Rijnkanaal, bezit een lengte van maar liefst 780 meter en ligt op zijn hoogste punt 12 meter boven het wateroppervlak. Het gevaarte, in de volksmond om zichtbare redenen ook wel ‘De Palingbrug’ genaamd, dateert uit 2006. Hij verbindt het vasteland van Diemen en Amsterdam met de nieuwe wijk IJburg en dankt zijn officiële naam aan de Amsterdamse schrijver Nescio.

Nescio (pseudoniem van J.H.F. Grönloh, 1882-1961) was zijn hele leven een fervente wandelaar, die zich niet ver buiten de stad hoefde te begeven om uit zijn dak te gaan in de natuur. Het liefst bewandelde hij het platteland rond Amsterdam. In verhalen als Buiten-IJ en Titaantjes zien we hem er lopen als jongeman, met zijn bohémien-vrienden (‘Jongens waren we – maar aardige jongens’). Zij waren kunstenaars van wie de wereld nog zou horen, al zaten ze voorlopig nog gewoon op kantoor. In zijn Natuurdagboek loopt Nescio er als grijsaard en rentenier, met nog net zo´n natuurbeleving als in zijn jonge jaren – behalve op de vele dagen dat hij ‘Dag van nix’ in zijn dagboek moest noteren.

Ik treed vanmiddag min of meer in zijn voetspoor, en wandel van metro- en treinstation Diemen Zuid naar IJburg. ‘Min of meer’, want het landschap dat Nescio zo adoreerde, is ingrijpend veranderd gedurende de afgelopen halve, hele eeuw. IJburg was natuurlijk nog Buiten-IJ in zijn tijd, en Diemen Zuid nog weiland. En Nescio was een ander soort wandelaar dan ik. Hij verfoeide nieuwbouwwijken, die hij het liefst helemaal meed. Hij was een estheticus, terwijl ik, zoals de trouwe lezer weet, altijd weer gefascineerd raak door de alomtegenwoordige lelijkheid van alles.

Deze wijk bijvoorbeeld, die je ziet als je station Diemen Zuid aan de noordzijde verlaat. ´Polderland´ heet deze straat, OK, Polderland, goed, maar dat was juist wat je zag voordat hier die donkergrijze huizenzee werd neergezet. Nescio zou hier onmogelijk kunnen aarden. Iemand uit de 19e eeuw zou dat so wie so in onze tijd niet meer kunnen. De dood is genadig; het is een goed ding dat de meeste mensen niet oud genoeg worden om in drie eeuwen te leven.


Ik volg door dit polderland een kronkelig fiets- en wandelpad dat me uiteindelijk in Diemen Centrum zou brengen, als er zoiets zou bestaan als het centrum van Diemen. Onderweg ontmoet ik een basisschool vol graffiti die erbij hoort, zo bedoeld is en waarvoor dus niemand een taakstraf krijgt opgelegd. Het sportcentrum, een kronkel verder, heet naar wethouder Duran (Duran).

Nescio, dat betekent ‘Ik weet het niet’, en jarenlang wist ook geen mens wie zich achter die schuilnaam verschool. Zijn vrienden, de ‘titaantjes’, bleven geen jongens, en het leven was voor de een aardiger dan voor de ander. In Nescio’s verhalen wordt de één kunstenaar, de ander gek, de derde arm en weer een ander toch nog een belangrijke zakenheer.

Het laatste gold voor Grönloh zelf, die voor zijn zakenrelaties niet wilde weten dat hij eigenlijk schrijver was. Hij schopte het tot directeur van de Holland-Bombay Trading Company, een handelsonderneming die hij met straffe hand leidde. Hij leed aan migraineaanvallen en zenuwinzinkingen en was geen gemakkelijk mannetje voor zijn ondergeschikten. Voor zijn vrouw al evenmin. Kunstenaars, en in het bijzonder schrijvers, zouden eigenlijk vrijgesteld moeten worden van betaalde arbeid en gezinsleven.

In 1937 deed Nescio een stapje terug: van directeur werd hij adviseur. Tijd te over voor wandelingen. De schrijver trok er elke mooie dag op uit, soms te voet, soms op de fiets en soms per bus of trein. Een enkele keer nam hij zijn echtgenote mee, maar het allerliefst ging hij toch alleen.

Na de oorlog begon Nescio aan zijn wandeldagboek, dat niet bedoeld was voor publicatie, maar in 1996 toch in druk verscheen. Het was onderdeel van Nescio’s verzameld werk, gepubliceerd onder auspiciën van het (Constantijn) Huygens Instituut; de naam Natuurdagboek kwam uit de koker van de samensteller.

Het Natuurdagboek beslaat tien jaar, van begin 1946 tot eind 1955. In den beginne noteerde Nescio in telegramstijl alleen wat feitjes over zijn wandelingen. Na 1947 groeiden de dagboekfragmenten uit tot uitvoerige, soms lyrische en soms knorrige beschrijvingen van de schoon- en lelijkheid die hij onderweg zag. Begin 1956 werd de schrijver getroffen door een hersenbloeding. Daarmee waren de wandelingen voorbij. De laatste vijf jaar van zijn bestaan leefde hij in aftakeling.

Het dagboek biedt fascinerende lectuur. Het is geen boek om van kaft tot kaft uit te spellen, maar ik heb er een middag fanatiek in zitten bladeren. Geïnteresseerden in het OV van kort na de oorlog kunnen hun hart ophalen aan Nescio’s aantekeningen. De langzame wederopbouw van het spoorwegnet, de streektrambedrijven die toen nog floreerden; ik krijg als ik het lees het gevoel dat ik een jaar of vijftien te laat geboren ben.

Nescio was een rasechte Amsterdammer. Eén dagje Rotterdam heb ik maar kunnen vinden in zijn dagboek. Halverwege de middag kreeg hij al heimwee. Verder is hij overal geweest; feitelijk treed je overal in Nescio’s voetspoor.

Zijn oordeel over Leiden was niet onverdeeld positief, maar dat kwam vermoedelijk doordat hij er meestal alleen maar kwam voor een lezing over letterkunde. In de zomer van ’53 suisde hij per Blauwe Tram langs de polder waar mijn huidige woonwijk zou verrijzen. Hij bezocht de uitspanning Allemansgeest aan de Vliet, op de grens van Leiden en Voorschoten.

Nescio had misschien geen riante oudedagsvoorziening overgehouden aan zijn te korte loopbaan, of hij was gewoon gierig; ik weet het niet. Hij kon lang uitweiden over de hoge prijzen van de kopjes koffie en spritsen die hij onderweg op terrasjes nuttigde. Allemansgeest was hem veel te duur; het is nog steeds een poenige tent, trouwens.

Heel eerlijk liep Nescio een keer een paar kilometer terug naar een cafeetje, toen hij bemerkte dat hij was vergeten te betalen voor zijn consumptie. Maar bij een andere gelegenheid liep hij nog meer kilometers terug in een vergeefse speurtocht naar een verloren zakdoek.

Ronduit bezeten moet hij geweest zijn van Muiden en Muiderberg, die ook mij onlangs verleidden tot twee terugkomdagen. Zo ongeveer om de maand pakte hij de bus daarheen, die vlak bij zijn huis een halte had. Elke keer ontdekte hij weer iets nieuws, iets moois in dat dorp en vestingstadje, of onderweg daar naartoe. Helaas laat hij zich niet uit over die echo waarnaar ik laatst op zoek was.

Voor Diemen, op de busroute naar Muiden, had hij geen goed woord over, behalve op die ene zonovergoten dag: ‘Zelfs de beschenen rothuizen van Diemen’ waren draaglijk. Ik kan zijn afkeer van Diemen wel plaatsen. Het is zo’n dorp met kerk, en daardoor per definitie dorp, maar zonder kern.

Diemen heeft zelfs meerdere kerken, maar deze, de bijna 100 jaar oude Sint Petrus’ Banden is de meest opvallende, niet in de laatste plaats door die rare, dwarse klok. (Banden? Reed Petrus op de fiets, of was hij geluidstechnicus, of zo?).

Het ontbreken van een waar dorpshart komt doordat Diemen zich in de loop der eeuwen naar het zuiden heeft verplaatst, naar de oevers van de Weespertrekvaart, waar de schepen voeren en waar de bedrijvigheid was. De Ouddiemerlaan biedt een staalkaart van de woningen die Nescio al zo lelijk vond. Je herbeleeft de architectuur van de hele twintigste eeuw als je noordwaarts loopt.


Maar wat zie ik daar nou voor een beest, voorbij station Diemen, op een weitje langs een verbindingsspoortje? Zou dat nou een gnoe zijn, of zoiets? Nee, dichterbij gekomen zie ik dat het een heuse lama is, een grote kop op een lange nek, die uitsteekt boven een heuvel vol wol. Eén ding kun je aan de stadsrand altijd verwachten: het onverwachte. De lama kijkt me uiterst verwaten aan en overweegt even, naar me te spugen. Hij wordt niet gaarne op de foto gezet. Nescio fotografeerde nooit onderweg; hij had het allemaal in zijn kop, zoals hij altijd zei.

Ik bereik Oud-Diemen, met zijn knusse oude huisjes en zijn intieme kerkhofje. Maar het dorpje is nep. In de jaren 70 is het afgebroken en twintig jaar later op de zelfde plek ‘historiserend teruggebouwd’, zo zegt het plakkaat met wandeluitleg.

Historiserend, me hoela! Het zijn nu van die kneuterige poppenhuisjes, waarvan je op een kilometer afstand al ziet dat ze niet echt oud zijn. Maar wacht eens, als ik ze nu straks thuis ook eens historiserend PhotoShop? Eerst alle kleur eruit, daarna zogenaamd vergelen of verbruinen, wat craquelé eroverheen, en het ziet er weer uit zoals Oud Diemen er ooit moet hebben uitgezien op halfvergane foto’s. Eigenlijk zou ik de hoeken ook nog moeten laten omkrullen, maar ik weet niet of dat kan, met PhotoShop.

 

De Ouddiemerlaan wordt hier een rustieke weg met hoge bomen aan weerszijden. Een paar minuten later sta ik aan de oever van het brede, rechte Amsterdam-Rijnkanaal, en aan de voet van de Nesciobrug.

Die brug heeft gescheiden opritten voor fietsers en voetgangers. De eersten moeten in een wijde cirkel naar boven, met nog een flink stijgingspercentage. De laatsten gaan via een trappenhuis. Op die trappen zie je ook wel ongeduldige fietsers met hun rijwiel op de bult. Boven het kanaal ontmoeten de smalle fiets- en voetpaden elkaar, om aan de overzijde weer uiteen te gaan.

De gemeente Diemen was eerst al tegen IJburg. Die wijk zou het dorp van het IJ afsnijden, waarna Diemen als het ware in omarming van Amsterdam zou voortleven. Tegenstanders van de nieuwe wijk wezen nogal eens op Nescio, die op de Diemerzeedijk zo graag van het uitzicht op Durgerdam genoot. Toen IJburg er eenmaal lag, was Diemen gekant tegen deze brug. Die is daarom gebouwd nét op Amsterdams grondgebied. Hij werd Nesciobrug genoemd, alleen maar om Diemen te pesten, zoals sommige tongen beweren.

Ik raakte hier een paar maanden geleden verzeild zonder fototoestel en nam me voor, terug te keren mét. Het was op een hete zomerdag. Ik had in het hart van Amsterdam een lezingendag bijgewoond over letterkunde, was zo duf als een konijn en besloot, op het Muntplein de eerste de beste tram te nemen naar de stadsrand. Daar dat lijn 9 was, belandde ik in deze contreien.

 

 

 

 

Ik vind die brug een eng ding, zo’n klim in een open trappenhuis naar een hoogte van acht meter boven de aarde; dat zijn nog altijd drie verdiepingen. En dan dat smalle fiets-voetpad over het water. Halverwege de trap heb ik een klein kwartier staan aarzelen of ik echt wel naar de overkant wilde.

Deze keer kom ik er vlotter overheen. Je moet op zo’n trap niet steeds naar beneden kijken om te zien hoe hoog je al bent. En een fototoestel is een soort talisman die je beschermt. Als je dat ding bij je hebt, wil je ook het uitzicht fotograferen, eng of niet. En doordat je daarmee bezig bent, vergeet je je gektevrees.


Aan de overzijde ligt de al genoemde Diemerzeedijk, met daarachter nu IJburg. Daar kun je naar rechts het Diemerpark in, of linksaf de brug op naar het Steigereiland. En daar zie ik dat Nescio postuum, alsnog ongelijk heeft in zijn afkeer van nieuwbouw. IJburg is anders; IJburg is wind, water, licht en lucht. De late middagzon laat mild zijn stralen stromen over die witte brug, de wolken, het water, het zand en niet te vergeten de huizen van het Steigereiland, waarvan er geen twee gelijk zijn.

Was ik ook maar een schrijver, en kon ik ook maar zo opgaan in het landschap, dan kon ik er net zo lyrisch over schrijven als Nescio! Wiens onbelemmerde uitzicht op het IJ en Durgerdam er anno 2008 ook nog steeds is, al is het een kilometer naar het oosten opgeschoven.

Op IJburg te zijn; wat kan een mens zich nog meer wensen, op een zonnige zaterdag in oktober; ik weet het niet…

Frans Mensonides
22 oktober 2008
Er geweest: 11 oktober 2008.

 

 


© Frans Mensonides, Leiden, 2008.
Foto’s van Nescio geplukt van zijn DBNL-pagina
Citaten afkomstig uit:
Nescio, Verzameld werk, bezorgd door Lieneke Frerichs. 2 dln. Amsterdam 1996.

<< naar thuispagina Frans Mensonides