De digitale reiziger wandelt Brikkiaans (5)
Right place, wrong time; Oisterwijk


Station Oisterwijk


Mijn vijfde reis aan de hand van Ellie Brik´s opus magnum 52 mooie dorpen gaat naar Oisterwijk, de parel van Noord-Brabant. De reisdag was bepaald op zaterdag 22 juli 2006, een ongelukkige keuze die gepaard ging met spoorstremmingen en regenvlagen, waarvan de laatste op zich een welkome onderbreking vormden van de langste hittegolf uit de vaderlandse geschiedenis.

De dag begint desondanks mooi: ik krijg zo maar gratis iets cadeau, en nog wel van NS, en meteen al als ik in Leiden op de roltrap sta naar het perron. Het ‘iets’ blijkt te bestaan uit een bon waarmee ik in aanvulling op een tweede klas-kaartje een hele dag naar keuze in de eerste klas mag reizen, zonder iets te hoeven bijbetalen. Het wordt me uitgereikt door een van de twee dienstdoende NS-informatrices.
‘Ik informeer, jij deelt uit’, zegt de ene vervolgens kordaat tegen de ander.
‘Ja, uitdelen, die hap! We moeten van die stapel af’.

Delft-Schiedam ligt er dit weekend uit; ik had het al gelezen. NS past op stremmingsdagen blijkbaar een nieuwe tactiek toe, een tweesporenbeleid. De een brengt het slechte nieuws van de stremming, de ander deelt kraaltjes en spiegeltjes uit als pleister op de wonde. Heel sympathiek allemaal, maar ik had liever dat NS me op tijd informeerde over het gewijzigde vertrekspoor van de sneltrein naar Delft. Ik zie die trein nog net op tijd op een onverwachte plek klaarstaan, en moet rennen om hem nog te halen.

 

Ik reis toch maar tweede klasse, vandaag. Het komt door klassenbewustzijn. De eerste klasse is voor VVD’ers met dikke sigaren, dure pakken, meer kinnen dan ik en ‘ondernemer’ in hun paspoort; een hardnekkig vooroordeel dat ik maar niet kan uitroeien in mezelf. Daar ga ik als plebejer niet tussenzitten, zeker niet met een gratis kaartje en in zomerse wandelplunje. Die mensen betalen extra veel om niet tussen de heffe des volks te hoeven verkeren, en dan zou ik….

Ik koester een ouderwets klassenbewustzijn in een land dat helemaal geen klassen meer kent (afgezien van de eerste en tweede in treinen), hooguit rassen, kasten, en glazen plafonds ertussenin. Toen ik voor het eerst mocht stemmen, herkende je echt linkse partijen aan het feit dat zij de klassen wilden afschaffen, ook in treinen. Bij de CPN en de PSP was dat een belangrijk punt uit de verkeersparagraaf in hun verkiezingsprogramma.

Volgens de officiële informatieposters moeten reizigers naar Rotterdam en verder omreizen via Gouda, en zullen dan 1:07 uur doen over hun reisje Leiden – Rotterdam (tegen normaal 28 minuten). Ik geloof deze NS-informatie natuurlijk niet en gok erop dat het sneller gaat als ik in Delft de bus neem naar Schiedam.

In Delft moeten we er dus allemaal uit. Ik sluit aan bij een wat bedrukte processie van gestremde reizigers. Er lopen veel buitenlandse toeristen tussen, met over het plaveisel ratelende wieltjeskoffers, en vol onbegrip voor het Nederlandse ritueel waaraan zijn vanmorgen onderworpen zijn. Het lijken wel vluchtelingen uit een door oorlogen verscheurde brandhaard; waar zijn CNN en Al-Jazeera?

Dit is weer eens wat anders, een geplande stremming. De afgelopen drie weken heb ik al heel wat onverwachte stremmingen en ongeplande vertragingen meegemaakt: twee defecte treinen, één wisselstoring, één seinstoring, één keer achter een goederentrein, nog geen bermbrand, één keer langzaam rijden wegens kattenrug-gevaar, en een springer die niet even kon wachten met zijn wanhoopsdaad totdat ik thuis was. En een keer een trein die 3 minuten te vroeg leek, maar in werkelijkheid 27 minuten te laat was. Het is weer bar en boos op het spoor, de laatste tijd; we glijden terug naar het niveau van 2001.

Op het stationsplein staat een middelgrote touringcar klaar voor de menigte van een kleine 200 man die uit het station komt zetten. Van schrik trapt de chauffeur meteen op het gaspedaal, en wij zien de achterlichten van de bus zich verwijderen. Op vele reizigersgezichten worden hoefijzers zichtbaar en de eerste godverdomme’s stijgen ten hemel. Geeljassen worden belaagd, maar kunnen de bussen ook niet met een touw naar dit stationsplein trekken.

Na een kleine tien minuten arriveren twee touringcars van de firma Ringelberg. Meteen maakt zich een blinde paniek meester van de wachtende menigte: komen we erin, welke moeten we hebben; welke vertrekt als eerste? Als nerveuze kippen benen ze heen en weer, de koffers achter hen aan wielend. De voorste bus stopt pal voor mijn voeten; ik stap in, heb de eerste keus van een zitplaats, en kijk superieur neer op het gewriemel buiten.

‘Warm, hè, vandaag’, zegt mijn buurman. ‘Oh, vindt u?’, zeg ik quasi-verbaasd; ‘ik vind het juist wat fris’. Zulke opmerkingen vormen een probaat middel tegen zinloos geouwehoer onderweg; hij zwijgt verder.

Een bus heeft geen klassen; ik moet denken aan het ROVER-lid dat jarenlang bij NS heeft gelobby’d voor speciale, extra luxueuze eerste-klasse-bussen bij stremmingen. Of anders: geld terug voor eersteklas-reizigers! Hij heeft uiteindelijk zijn lidmaatschap van ROVER opgezegd, toen hij in de smiezen kreeg dat ook bij de reizigersvereniging geen mens meer naar zijn ge-urm wilde luisteren.

Ik had gehoopt dat de bus direct naar Rotterdam zou koersen, maar er was slechts keuze tussen snelbussen direct naar Schiedam en stopbussen die onderweg nog stoppen op Delft Zuid. We rijden per snelweg A-zoveel op Rotterdam af, ik zie de torens van het Marconiplein al, maar we kiezen op het laatste moment een oistelijke koers en stoppen uiteindelijk bij Schiedam Centrum. Daarvandaan kunnen we alleen verder reizen met de Hoekse Lijn. Op het vertrekspoor daarvan staat een goederentrein van RailPro in de weg. Er wordt omgeroepen dat we naar een ander perron moeten. De hele meute pakt zijn boeltje weer op, zuchtend en steunend. Op het andere perron staat een sprinter naar Rotterdam CS gereed. Die trein wordt bestormd door nog steeds dezelfde Luxemburgse processie waarvan ik deel uitmaak.

‘Nee, nee, nee’, deze gáát niet naar Rotterdam, brult de conducteur. Tumult. Men wijst met vinnige gebaren op het display, waarop ‘Rotterdam CS’ staat.
‘Oh, dat ding is defect, die staat altijd op Rotterdam!’

We stappen uit. De godslasteringen en verwensingen schallen nu alom over het perron. Maar uiteindelijk komt toch de sprinter naar Rotterdam binnenrollen. Om kort te gaan: ik doe in totaal 1:13 uur over het traject Leiden – Rotterdam, en had dus inderdaad beter over Gouda kunnen gaan.

Met een vertraagde IC bereik ik Breda. Daar stap ik over op de boemel naar Weert; een tergend langzame treinserie. Hij doet 86 minuten over de 86 kilometer die hij moet afleggen, en volgens Bartjens moet hij dan een moyenne hebben van slechts 60 kilometer per uur. Het komt door een oponthoud van 9 minuten in Boxtel, om twee IC’s voor te laten gaan, en een van 5 minuten op Eindhoven, dat door niets gerechtvaardigd wordt. Ik zal tegen de avond met deze stoptrein nog naar Heeze rijden, maar daar niets vinden om over naar huis te schrijven.

Nederland is donker vandaag, en broeit onder een klamme wolkendeken. Een medepassagier wuift zich heftig gesticulerend koelte toe met een krant en rukt fanatiek aan de kraag van zijn overhemd. ‘Pfff, wat heb ik het weer heet, vandaag’, kreunt hij tegen zijn eega. Weer zo één. ‘Dat komt omdat je er de hele dag over lult’, zegt de vrouw op korzelige toon. ‘Je moet het er gewoon niet de hele tijd over hebben. Denk maar aan iets anders! Dat gemeier, daar krijg je het ook warm van!’ Daar zit wat in. Denk maar aan de elfstedentocht van 1963, de kolenhaard, de asla, het zakje met briketten, de kolenkit, de ijsbloemen die je ’s morgens van je slaapkamerraam moest bikken om te zien of er sneeuw was bijgevallen…

Dan naderen we Oisterwijk, één station en een paar kilometer voorbij Tilburg. De parel van Brabant lijkt van buiten op een oester; een heel normale stad (ja, ook Oisterwijk heeft ooit stadsrechten gekregen, het was al in 1230, en hoort niet thuis in een dorpenboek). Langs het spoor staan petieterige rijtjes ouwe huisjes, net als in ieder oord dat een station heeft. Het bijzondere van Oisterwijk merk je pas als je er rondloopt. Maar eigenlijk zit het al in die Middelnederlands gespelde ‘oi’, waar wij tegenwoordig ‘oo’ schrijven, ook nog na de zoveelste spellingsmisvorming. Je zei en zegt gewoon: ‘Oósterwijk’.

Juist als ik uit de trein stap, beginnen grote druppels te vallen; dat is een beetje pech, na een maandenlange woestijndroogte; waarom nu net als ik op pad ga voir een stadswandeling?

Het is hier in Oisterwijk niets dan cultuur. Schuin tegenover het station staat Cultureel Centrum Tiliander. Het moderne gebouw herbergt een theater, de openbare bibliotheek en de VVV. Alleen de laatste is open op een zomerse zaterdagmiddag. Daar bekom ik een gezamenlijke folder van de maar liefst negen galerieën waar dit stadje beroemd om is. Oisterwijk trekt mensen met voldoende smaak om moderne kunst te kunnen waarderen en voldoende sestertiën om het te kunnen kopen – eventueel op de pof, want dat kan soms ook, al is dat niet erg deftig, vind ik.

Ik zelf verkeer de laatste tijd in een stemming, niet zozeer om me volkomen te ruïneren, maar wel om alle potjes die ik de afgelopen decennia gevuld heb voor eventualiteiten, in hoog tempo te ledigen. Ik word dit jaar vijftig; ik heb me altijd onthouden van slechte gewoontes als roken, drinken en tongzoenen tegen betaling, en van dure hobby’s als vrouwen, autorijden, kinderen nemen en verre reizen maken naar landen waar het gras niet blauw en de hemel niet groen is. Ik heb ook een paar eventualiteiten ondervonden, maar onvoldoende om blut te raken, en zou het nu allemaal drastisch willen stukslaan, met inbegrip van het potje voor mijn crematie; als de dag daar is, zal ‘wie dan leeft’ me beslist niet boven de grond laten staan.

Ik zou hier bijvoorbeeld een aardigheidje kunnen kopen voor aan de muur, of een cadeautje met drie nullen voor mijn moeder, een hebbedingetje. Bijvoorbeeld dat beeld bij Etienne en van der Doel en van Loon, van een vrouw met het periodiek systeem der scheikundige elementen op d'r bast. Maar het nadeel van dit soort kunst is: je moet er een huis omheen hebben. Bovendien: mijn moeder was op school geen heldin in scheikunde. In de etalage ernaast staat een enorme groen-blauwige glasconstructie met scherpe punten en pieken. Die is ook wel aardig. Zouden ze ook bezorgen?

Een probleempje: Etienne etc. is gedurende de gehele zomervakantie gesloten. Volgens de folder, die ik nu maar eens echt nauwgezet ga bekijken, geldt dit voor alle negen galerieën in Oisterwijk. Bij de VVV heeft men mij dat niet gemeld, vermoedelijk denkende dat ik daar vanzelf wel achter zou komen tijdens mijn wandeling. Deze galerieën zitten ook in het winterseizoen per week gemiddeld 156 van de 168 uren dicht; galeriehouder is een minder vermoeiend beroep dan filiaalchef AH. Op de eerste zondagmiddag van elke maand zijn ze allemaal tegelijk open. Er zal dan wel een fortuin omgezet worden. Niet alleen aan kunstwerken, maar ook aan drank en voedsel in de tientallen restaurants en eetcafeetjes, waarvan de terrassen zich over vele hectometers uitstrekken langs de Lind in het hart van het stadje.

Behalve voor cultuur is Oisterwijk ook een plek voor romantiek. Wat zal er getorteld worden in het lindenlaantje, waar de Lind naar genoemd is! Komt het tot een boterbriefje, dan lopen bruid en bruidegom door hetzelfde laantje naar het knusse zoveelste-eeuwse stadhuisje om het met ringen te bezegelen. Onder een andere linde, een losstaand exemplaar, werd in vroeger eeuwen recht gesproken.

Het houdt op met zachtjes regenen. Het hemelwater mengt zich met het droge zand tussen de straatstenen, wat een gronderige stank veroorzaakt. Ik raak verzeild in een wat schamel buurtje, met straatjes vol krenterige, kneuterige huisjes, buiten het bereik van de plattegrond in 52 mooie dorpen. Maar ook hier heeft elk huisje, zelfs het kleinste, een bloembak voor de ramen. Alle woningen zien eruit of de eigenaars het een feest vinden, in Oisterwijk te wonen.

Ik schuil in de portiek van Rutten Risicobeheer (‘Risicobeheer’? Een contradictie, ergens). De zaak is gesloten. Een in doorzichtig rood plastic gehulde dame passeert op een fiets. De Intercity naar Eindhoven raast door het dorp.

Dit is echt een assurantiestraatje. Naast verzekeringen koop je er hypotheken en pensioenen. ‘Pensioenen’ doet me denken aan dat bedrijfje dat ik een half jaar geleden verlaten heb, waarvan de oud-directeur anderhalf jaar lang onze pensioenpremie verduisterd bleek te hebben (zie dit Webloogje). Zolang hij nog bezig is met de afbetaling, zal hij hier niet lopen potverteren; met zijn schuldeisers zou je een gymnastiekzaal kunnen vullen. Ook de nieuwe directeur zie ik hier in Oisterwijk niet met het gouden vingertje rondgaan. Het gaat – en nu druk ik me zeer, zeer eufemistisch uit – niet zo goed met zijn bedrijf. De komende week zal hij zijn voltallige personeel ontslaan; dat is doorgaans geen gunstig teken. Ik was op tijd weg.

Maar ik ben niet op tijd in Oisterwijk. Als ik hier zes weken eerder was gekomen, en bij droog weer, had ik Oisterwijk Sculptuur kunnen zien, een openluchtbeeldenfestival. In een plaats als Oisterwijk moet zelfs een sculptuur van een hondendrol nog een esthetisch schouwspel opleveren. Dit in tegenstelling tot Heeze, waar ik straks een wat kreukelig beeld zal zien van twee nijlpaarden dat, door zijn plaatsing op een saai parkeerterreintje bij een buurtsuper, nog eens niet tot zijn recht komt, ook. Smaak is even plaatselijk als regen.

En als ik hier acht dagen later zou zijn gekomen, had ik de 35ste jaarmarkt kunnen meebeleven. Maar ik ben er hier en nu, en verlang naar lunch. Terug naar de Lind. Van Brik moet ik eten bij Maik op de Dorpsstraat, in het verlengde daarvan.

‘Een bijzonder restaurant is Maik. […]. Het restaurant op de eerste verdieping is ruim en licht. Twee grote kroonluchters geven het een chique tintje. Onder een stalen overkapping met beweegbare ramen is de Oranjerie, een apart eetgedeelte. […]. Met mooi weer [quod non] gaat het dak open en eet je in de buitenlucht’,

maakt Brik onbeschaamd reclame. Bij Maik uit het dak? Daar heb ik evenmin iets te zoeken als in de eerste klasse van de trein. Daarom besluit ik er toch heen te gaan. Maar de Dorpsstraat is nog 500 meter weg en ik drijf nu al. Ik betreed het terras van Culinair Café Tiglio of Siglio, als ik mijn doorgelopen aantekeningen goed lees, en schuif onder de parasol, die vandaag ook de functie heeft van paraplu.

Ook een eenvoudig broodje gezond smaakt hier uitstekend, bij regengekletter boven mijn hoofd. Als ik op de hoogte wil blijven van al Siglio’s activiteiten, hoef ik alleen maar mijn emailadres op de kassabon te schrijven en die achter te laten op het tafeltje.

Het is alweer bijna droog. Ik loop verder. Ter hoogte van Maik speelt een saxofonist And I Love You So. Een bejaarde, rijke rentenier passeert in flaneertempo; mp3-speler om de nek en in het oor; klassiek, uiteraard.

In het ultrakleine Napoleonskerkje trouwen ze momenteel; een deel van het publiek staat buiten. Gisteren zijn ze door dat lindenlaantje gegaan voor de burgerlijke stand; donderdag jl. naar de notaris voor de huwelijkse voorwaarden. Alle mannelijke gasten dragen zalmkleurige dassen.

Alles ademt hier rijkdom, alles ademt hier liefde, alles ademt hier plezier in geld uitgeven, bijna alles en iedereen hier ademt smaak. Een dorpsstad vol bon vivants met joie de vivre, verkerend in bonis en zich overgevend aan dolce far niente; het is zo on-Hollands dat je er slechts in Romaanse talen over kunt schrijven.

Hoe het komt, historisch gezien, weet ik niet. Misschien heeft het te maken met de vele RK-instellingen die hier vanaf de middeleeuwen gevestigd zijn, waaronder het vrouwenklooster en het begijnhof; het rijke Bourgondische katholieke leven. Misschien komt het door die jaarmarkt, die pas 35 jaar bestaat, maar wel een middeleeuwse voorloper had. De huidige organisator is een rechtstreekse nazaat van de man die er 750 jaar geleden de baas over was. In die tijd was Oisterwijk al een rijke handelsstad.

Op een 19e-eeuwse kaart die ik op Internet zag, is Oisterwijk een armetierig lintdorp (Lind-dorp?), ingeklemd tussen de spoorbaan en het beekje dat er parallel aan loopt, en waarlangs ik net nog even gelopen heb. Maar rond de eeuwwisseling kwam het tot nieuwe bloei door de vestiging van schoenen- en sigarenfabrieken. In 1970 was nog steeds 60% van de Oisterwijkse beroepsbevolking werkzaam in de industrie; in 2006 kent Oisterwijk helemaal geen beroepsbevolking meer, denk ik, en voert geen mens een donder uit.

Hoe ze het doen, doen ze het. Ook het winkelaanbod is wat aparterig hier. Een Imkerij verwacht je hier en is er ook, dicht. Verder zie ik een drankenwinkel die het gif verkoopt in extra mooie flessen (ook dicht), en een klein pandje waar je kunt yoga’en en kleurtherapie kunt doen, alles wat rijke dames kan afleiden van de verveling die geld met zich meebrengt.

Interieurzaken zijn hier natuurlijk bij de vleet. Ik loop er een binnen, maar net weer de verkeerde, natuurlijk. Right place, wrong time / Right time, wrong place; dat is het thema van deze middag (een hit uit de jaren 70; wie zong het ook alweer)? Chepard Interieur Design is een overvolle uitdragerij met muffe meubelen die anderhalve generatie geleden modern waren, kakikleurig en nog somberder. Er staat zo’n houten, donkergelakt kastje met glazen ruitjes dat mijn oma uit Deventer ook had. Aan de wand hangen – want dit is Oisterwijk – kakelbonte schilderijen met vage figuren, van Els Verhoeven–van der Ven, die hier explodeert, sorry: exposeert.

Dan kun je beter vertoeven bij de concurrent Novalis, schuin aan de overkant. Alles even apart, exclusief en exquis. Een lamp als een stekelvarken, met aan elke stekel (liefdes)briefjes vastgehecht, in vele talen, en die lamp geeft nog echt licht, ook. Een man, net zo’n zeurman als daarnet in de trein, ploft als een zoutzak neer in een zithoek van 15.000 euro. “Het oogt wat massief en massaal’, zegt zijn vrouw. ‘Maar ze zitten prima’, kreunt de man verzaligd; die komt er voorlopig niet meer uit. Hij mompelt iets over vermoeiend weer.

Yesterday , doet de saxofonist. Bij een juwelier zie ik het ultieme digitale horloge. Digitaal is digitaal, daar valt niets van te maken, zou je denken. Maar zelden zag ik zulke mooie cijfers. Het ding kost slechts 1995 euronen en mag wel van platina zijn. Hier binnengaan, en alleen je linkerhand uitstrekken. ‘Dat platina digitale horloge uit de etalage’, fluister je. ‘Doe het maar om mijn pols; het hoeft niet te worden ingepakt.’ Maar ook deze winkel is gesloten.

Ik ben weer ter hoogte van de terrasjes. De dorpsomroeper met zijn klepper loopt ze allemaal af en kondigt met luider stemme (‘hóóóórt, zegt het vóóóórt’) de jaarmarkt aan van volgende week. ‘Er is van alles te beleven / en er wordt geen intreegeld geheven’, rijmelt hij. Ik weet dat ook Ellie Brik deze route heeft afgelegd, langs alle horeca-exploitanten, ook met overal dezelfde boodschap: ‘Wat heeft u over voor een vermelding in mijn lunchboek 52 mooie dorpen, met opname op de dorpsplattegrond, vermelding van de openingstijden en maximaal honderd zelf vuil te maken woorden? Het gaat allemaal naar de hoogste bieder!’ Maik won.

De klepperman is neergestreken op het allerlaatste terrasje. Ik zelf stap op de trein van 16:01. Ook mijn werk is volbracht: ruim 5 A4-tjes vullen over een stadje waar alles dicht zat.

 

Frans Mensonides
Er geweest: zaterdag 22 juli 2006
Volbracht: woensdag 2 augustus 2006


In deze reeks zijn verschenen, ofwel zullen nog verschijnen:

Akersloot / De Woude - Beesd - Borne - Diever – Emmeloord - Heeg – Oisterwijk - Oud-Beijerland – Retranchement – Slochteren - Spakenburg / BunschotenSteyl / Baarlo.


Saai Heeze


© Frans Mensonides, Leiden, 2006


<< naar thuispagina Frans Mensonides