In vervlogen eeuwen waren pamflettisten de – meestal anonieme - opinion leaders die in moeilijke tijden het volk voorgingen. Tegenwoordig plaatsen bekende schrijvers pontificaal hun naam op het kaft van hun vlugschrift om dit het benodigde gezag mee te geven (en ook wel om de verkoopcijfers op te krikken). Maar heeft het pamflet werkelijk nog iets te betekenen in de moderne tijd, met al zijn kranten, al zijn opiniebladen, al zijn actualiteitenrubrieken, alle deskundologische docter-Clavans op de beeldbuis en alle weblogs die vele BN’s en BV’s menen te moeten bijhouden? Worden pamflettisten opnieuw onze leidslieden in een verwarrende tijd? En zo ja, moeten we daar blij mee zijn? Geïnspireerd door deze vragen, en andere die misschien nog bij me zullen opkomen, bouw ik in deze zomervakantie een reeksje van vier à vijf recensies van moderne pamfletten. Dit is deel 3; eerder verschenen recensies van Thomas Rosenbooms Denkend aan Holland en van Geert Mak's Gedoemd tot kwetsbaarheid.
Monika van Paemel, een aan onze zijde van de grens veel minder beroemde romanschrijfster dan in Vlaanderen, werd in 1945 geboren in het nietige Poesele, debuteerde in 1971 met de roman Amazone met het blauwe voorhoofd, en geldt thans, zeven romans later, bijna of helemaal als gelijke van Hugo Claus. Haar geboortedorp, ten westen van Gent, is evenzeer een literair bedevaartsoord als Jorwerd dat is. In 1993 is zij verheven in de adelstand; zij mag zich sedertdien barones Van Paemel noemen.
In Nederland zouden we zo’n verheffing boven het volk als bespottelijke aanstelleritis beschouwen, maar in België verleent zoiets haar wellicht het gezag om ‘een etiquette voor de multiculturele samenleving [te formuleren]’, wat volgens de flaptekst de opzet is van haar pamflet Te zot of te bot. Laten we het hopen; het formuleren van een etiquette is een zinledige bezigheid als niet de kans bestaat dat je boodschap gehoord wordt, en niet ten minste een paar mensen zich in het vervolg aan jouw etiquette zullen houden.
Nieuwe omgangsvormen zijn hard nodig in onze samenlevingen; er is veel mis aan beide zijden van de rijksgrens die geen taalgrens is:
Van Mechelen tot Amsterdam werd ik geconfronteerd met mensen die zich op hoge toon onverdraagzaam toonden. En die van het ene uiterste in het andere vielen. Waar waren de nuchtere Nederlanders gebleven en waar de gemoedelijke Vlamingen? Toen het ons voor wind ging moest alles kunnen, en nu het even wat tegenzit mag opeens niets meer. Er wordt gesneerd en gescholden op alles wat ons irriteert en tegenstaat. En dat in een taal waar je niet goed van wordt.
Taal speelt een belangrijke rol in het denken van Van Paemel. Vlamingen, immers verwikkeld in een nimmer eindigende taalstrijd, krijgen taalkwesties met de paplepel ingegoten. De dialoog, het debat, maakte een belangrijk deel uit van Van Paemels opvoeding. Dat dabat moest gevoerd worden op scherpe, geestige, maar nooit te zotte of te botte wijze. Beledigingen en lolbroekerij zijn nooit een verdienste, je toont er slechts je ongelijk mee aan.
Alles is taal, alles is maar een verhaal, zelfs de godsdienst waarover we elkaar tegenwoordig weer zo in de haren vliegen. Die taal wordt in onze lage landen steeds vaker misbruikt voor scheldkanonnades, die bovendien niet al te logisch in elkaar zitten ook: vandaag pleiten we voor uitbanning van alles wat allochtoon is, terwijl we het gisteren nog opgenomen hebben voor onze Afrikaanse buurman die uitgewezen dreigde te worden. Twee landen in opperste verwarring!
Via de taal komt Van Paemel op de vrijheid van meningsuiting (actueel door de cartoonrellen in de Islamitische wereld) die onder geen enkel beding aangetast mag worden, en krijgt in het voorbijgaan de literaire- en uitgeverswereld nog een veeg uit de pan. Men is slechts uit op winst, kwaliteit telt niet meer, schrijvers worden platte media-figuren - helemaal waar, allemaal, maar een successchrijfster moet er maar niet al te hard over klagen, dunkt me.
In het vervolg van het pamflet komt Van Paemel op de proppen met een ellenlange aaneenrijging van zaken die aan beide zijden van de grens scheefzitten: het heilige ik, het NIMBY-denken, de positie van de vrouw, de dagelijkse onverdraagzaamheid en het provincialisme dat daarachter steekt, het Fortuynisme, het DeWinterisme, nog talloze andere punten, en uiteraard, hoe kon ik het vergeten: de opvoeding. De schrijfster haalt veel overhoop, maar waar het allemaal heen moet, is niet erg duidelijk. Te zot of te bot wordt opgedist als een bord spaghetti waarin alles aan alles vastkleeft en waarin de eter vergeefs zoekt naar kop of staart. De heldere leefregels die de omslagtekst belooft, zul je er zeker niet uit kunnen distilleren.
Ook de zeer beschaafde, doch wat zeurderige stijl die de zo op taal hamerende barones hanteert, nodigt niet uit tot aandachtig voortlezen (en al helemaal niet tot aanschaf van die acht romans). Van Paemel lijkt wel wat op die beruchte oom of tante die op verjaarsvisites de hele avond doorklaagt over de meest uiteenlopende zaken, er van alles bijsleept omdat hij / zij nu toch eenmaal zo lekker bezig is, en uiteindelijk toch ook nergens een oplossing voor weet.
Het is een goed ding, dat Van Paemel zichzelf stevig weerwoord geeft en haar eigen litanie van tijd tot tijd onderbreekt. Daartoe introduceert zij Katrijn, haar (gefingeerde) Utrechtse vriendin. Katrijn heet Katrijn omdat zij de lezer moet doen denken aan de kijvende echtgenote van Jan Klaassen. Zij lijkt model te staan voor de Nederlandse botheid, onverdraagzaamheid en kort-door-de-bochtheid die Vlamingen altijd zo schril in de oren klinkt. Op het minste of geringste reageert zij met verontwaardigd getetter en gesnap. Zij geeft daarbij weinig blijk van de door Van Paemel zo gewenste nuance: Marokkanen zijn kut-Marokkanen, Theo had gewoon gelijk, en het mag dan waar zijn, dat niet alle islamieten terroristen zijn; alle terroristen zijn wel islamiet!
De regelmatige interventies van Katrijn redden dit pamflet nog. Dank zij de felle Utrechtse (mogelijk niets anders dan een alter ego van de schrijfster) krijgt Te zot of te bot iets weg van het aloude dialoogpamflet, een klassiek genre. Veel pamflettisten uit de Gouden Eeuw of daaromtrent goten hun pamflet in de vorm van een samenspraak. Een aantrekkelijke vorm, die de auteur in staat stelde, beide kanten van een zaak te belichten, en degene die het gelijk aan zijn zijde had, de discussie op overtuigende wijze te laten winnen.
Van Paemel doet dat dan ook weer niet, en had het dialoogaspect veel beter kunnen uitbuiten. Wat we nu met die telkens opduikende en weer verdwijnende Katrijn aanmoeten, blijft enigszins in het ongewisse. Misschien wilde Van Paemel in haar redelijkheid aantonen dat er ook iets zit in de onredelijke praatjes van Katrijn en haar landgenoten; in de slotpassage klinkt enige waardering door voor de oprechte verontwaardiging en eerlijkheid die uit Katrijns woorden spreken.
Te zot of te bot wordt besloten met een epiloog over enkele racistische moorden die dit voorjaar hebben plaatsgevonden in België, die de schrijfster bij het schrijven van het pamflet als het ware overvielen; het werd een aanleiding-achteraf voor haar geschrift.
De moordenaars zijn onder ons! Zij zijn natuurlijk schuldig, maar wij medeverantwoordelijk:
Omdat we de opvoeding verwaarlozen, omdat we partijen steunen die onverdraagzaamheid propageren, omdat we onze eigen waarden niet naleven. We voelen ons bedreigd en roepen dat het moet ophouden, maar het zal pas ophouden als wij allemaal garant staan voor vrede en veiligheid. Dat zijn we aan de doden verplicht, maar vooral aan de levenden, aan wit en gekleurd, aan oud en jong, en aan onszelf.
Mooi gezegd, dat zonder meer, maar ik ben benieuwd hoe dat slotwoord geluid had als Katrijn het had mogen schrijven.
Hier eindigt een trits van besprekingen van pamfletten over de huidige onvrede die heerst in de lage landen, althans bij vooraanstaande auteurs als Thomas Rosenboom, Geert Mak en Monika van Paemel. Zoals vermeld in de vrijwel gelijkluidende inleidingen bij die drie stukjes, heb ik me laten leiden door enkele vragen. Beantwoording daarvan heb ik niet beloofd, en is ook niet expliciet geschied, maar heeft tussen de regels door wel plaatsgevonden, hoop ik.
Dit zou de slotalinea kunnen zijn van deze reeks, maar hij wordt waarschijnlijk nog voortgezet met pamfletten over andere onderwerpen, want er is meer aan de hand in ons land.
Frans Mensonides
22 augustus 2006
© Frans Mensonides, Leiden, 2006